ECLI:NL:CBB:2001:AD3481
public
2015-11-12T13:47:53
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD3481
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-08-31
AWB 98/843 t/m 98/848
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30c
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30d
Douanewet 1
Douanewet 2
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD3481
public
2013-04-04T17:14:57
2001-09-11
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD3481 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 31-08-2001 / AWB 98/843 t/m 98/848

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Nrs. AWB 98/843 t/m 98/848 31 augustus 2001

5040

Uitspraak in de zaken van:

A, te B (98/843),

C, te D (98/844, 98/846 t/m/ 848),

E, te D ( 98/845),

appellanten,

gemachtigden: K. Winters en mr M. Kaaij,

medegemachtigde voor A : F,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr T.J.W. Spanbroek, werkzaam bij Belastingdienst/Douane district Roermond.

1. De procedure

Op 13 augustus 1998 heeft het College van appellanten beroepschriften ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen door de inspecteur Belastingdienst/Douane district Roermond genomen besluiten van 31 juli 1998.

Bij deze besluiten is beslist op bezwaren van appellanten tegen aan hen op grond van artikel 201, juncto artikel 220 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 tot vaststelling van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW) gerichte uitnodigingen tot betaling (hierna: UTB's) van 22 januari 1998.

Appellanten hebben hun respectieve beroepen aangevuld bij brieven van 24 december 1998.

Verweerder heeft op 16 februari 1999 verweerschriften ingediend.

Op 11 oktober 2000 heeft het onderzoek ter zitting plaats gevonden, waar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt nader hebben toegelicht.

Bij beschikking van 22 november 2000 is het onderzoek heropend.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 13 juni 2001, bij welke gelegenheid partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 4, aanhef en onder 10 en 11, van het CDW luidde tot 1 januari 1997 als volgt:

" In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:

(…)

10. rechten bij invoer:

- de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de invoer van goederen van toepassing zijn;

- de landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;

11. rechten bij uitvoer:

- de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de uitvoer van goederen van toepassing zijn;

- de landbouwheffingen en andere belastingen bij uitvoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn."

Artikel 20, derde lid, aanhef en onder c, van het CDW, luidde tot 1 januari 1997 als volgt:

" Het douanetarief van de Europese Gemeenschappen omvat:

(…)

c. de percentages en andere heffingsgrondslagen die op goederen welke in de gecombineerde nomenclatuur zijn opgenomen normaal van toepassing zijn met betrekking tot:

- de douanerechten, en

- de landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;"

Artikel 4, aanhef en onder 10 en 11, van het CDW luidt sinds 1 januari 1997 als volgt:

" In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:

(…)

10. rechten bij invoer:

- de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de invoer van goederen van toepassing zijn;

- de belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van de het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;

11. rechten bij uitvoer:

- de douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de uitvoer van goederen van toepassing zijn;

- de andere belastingen bij uitvoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;"

Artikel 20, derde lid, aanhef en onder c, van het CDW luidt sinds 1 januari 1997 als volgt:

" Het douanetarief van de Europese Gemeenschappen omvat:

(…)

c. de percentages en andere heffingsgrondslagen die op goederen welke in de gecombineerde nomenclatuur zijn opgenomen normaal van toepassing zijn met betrekking tot:

- de douanerechten, en

- de belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;"

Verordening (EG) nr. 3290/94 van de Raad van 22 december 1994 inzake de aanpassingen en de overgangsmaatregelen in de landbouwsector voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde, zoals gewijzigd bij de Verordeningen (EG) van 26 juni 1996, nr. 1193/96, van

25 juni 1996, nr. 1161/97 en van 24 juni 1998, nr. 1340/98, houdt onder meer het volgende in:

" DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

(…)

Overwegende dat de Gemeenschap in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde na onderhandeling overeenstemming heeft bereikt over een aantal overeenkomsten (hierna "GATT-overeenkomsten" te noemen); dat enkele van deze overeenkomsten, met name de Overeenkomst inzake de landbouw (hierna "de Overeenkomst" te noemen), betrekking hebben op de landbouwsector; dat, aangezien de concessies inzake interne steunverlening kunnen worden nageleefd door de prijzen en de steunbedragen op een passend niveau vast te stellen, dienaangaande geen specifieke bepalingen behoeven te worden vastgesteld; dat de Overeenkomst, gespreid over een periode van zes jaar, voorziet in vergroting van de toegang van landbouwprodukten uit derde landen tot de markt van de Gemeenschap enerzijds en geleidelijke verlaging van de steun van de Gemeenschap voor de uitvoer van landbouwprodukten anderzijds; dat de landbouwwetgeving inzake het handelsverkeer met derde landen bijgevolg aangepast moet worden;

Overwegende dat de Overeenkomst met de verplichting om alle maatregelen die de invoer van landbouwprodukten beperken in douanerechten om te rekenen (tarificatie) en met het verbod om in de toekomst dergelijke maatregelen toe te passen, meebrengt dat de variabele heffingen bij invoer en de andere maatregelen en belastingen bij invoer die momenteel gelden in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen, moeten worden afgeschaft; dat de douanerechten volgens de Overeenkomst van toepassing zijn voor landbouwprodukten, zullen worden vastgesteld in het gemeenschappelijk douanetarief; dat echter voor bepaalde sectoren, zoals granen, rijst, wijn en groenten en fruit, met het oog op de invoering van aanvullende of andere regelingen dan stabiele douanerechten afwijkingsbepalingen in de basisverordeningen moeten worden opgenomen; dat voorts op grond van de Overeenkomst de maatregelen ter bescherming van de markt van de Gemeenschap tegen de invoer van rozijnen en krenten en verwerkte kersen voor vijf jaar gehandhaafd mogen worden; dat het voorts, om problemen op het vlak van de voorziening van de markt van de Gemeenschap te voorkomen, dienstig is toe te staan dat voor bepaalde produkten van de sector suiker de toepassing van de douanerechten wordt geschorst;

Overwegende dat, met het oog op het behoud van een minimum aan bescherming tegen de nadelige marktconsequenties die het gevolg kunnen zijn van bovengenoemde tarificatie, het in de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen is toegestaan om onder nauwkeurig bepaalde voorwaarden en uitsluitend voor de produkten waarvoor de tarificatie geldt aanvullende douanerechten toe te passen; dat derhalve in de betrokken basisverordeningen een bepaling in bovengenoemde zin moet worden opgenomen;

(…)

Overwegende dat als gevolg van de bij deze verordening vastgestelde wijzigingen in de landbouwwetgeving talrijke verordeningen van de Raad die afgeleid zijn van de basisverordeningen geen zin meer hebben: dat het, met het oog op juridische duidelijkheid, dienstig is die verordeningen in te trekken; dat tegelijk ook een aantal bepalingen moet worden ingetrokken die weliswaar niet rechtstreeks verband houden met de GATT-overeenkomsten, maar die ook achterhaald zijn; dat hetzelfde geldt voor een aantal verordeningen van de Raad (zogenaamde verordeningen van de "tweede generatie"), waarvan het merendeel in de betrokken basisverordeningen kan worden opgenomen;

(…)

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij deze verordening worden de aanpassingen en overgangsmaatregelen vastgesteld voor de tenuitvoerlegging in de landbouwsector van de overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde aanpassingen zijn opgenomen in de bijlagen.

Artikel 3

1. Als in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid maatregelen nodig zijn om de overgang te vergemakkelijken van de huidige regeling naar de regeling die het resultaat is van de aanpassingen aan de eisen die voortvloeien uit de in artikel 1 bedoelde overeenkomsten, worden deze overgangsmaatregelen vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG of, naar gelang van het geval, de daarmee corresponderende artikelen van de andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwprodukten of van Verordening (EG) nr. 3448/93.

Bij de vaststelling van deze maatregelen wordt, met inachtneming van de verplichtingen op grond van de in artikel 1 bedoelde overeenkomsten, rekening gehouden met de specifieke omstandigheden in de verschillende sectoren van de landbouw.

2. De in lid 1 bedoelde maatregelen kunnen worden vastgesteld tot en met

30 juni 1999 en uiterlijk tot die datum worden toegepast. De Raad kan de betrokken periode op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen verlengen.

(…)

Artikel 6

1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1995.

2. Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 1995.

De bepalingen:

a. van de artikelen 3 en 4, lid 2, zijn echter van toepassing met ingang van

1 januari 1995;

b. die in de bijlagen zijn vastgesteld met betrekking tot de invoerrechten en de aanvullende invoerrechten voor de in de bijlagen XIII en XVI bedoelde produkten waarvoor een invoerprijs wordt toegepast, zijn echter in 1995 van toepassing vanaf het begin van het verkoopseizoen van de betrokken produkten in 1995;

c. die betrekking hebben op de uitvoerrestituties zijn echter van toepassing - met ingang van 1 september 1995 voor de bijlagen II en XVI, -met ingang van 1 oktober 1995 voor bijlage IV, -met ingang van 1 november 1995 voor bijlage V;

d. die zijn vastgesteld in bijlage XV zijn echter van toepassing met ingang van 1 januari 1995;

e. die zijn vastgesteld in bijlage XVI, onderdeel l, punt 2, zijn echter van toepassing met ingang van 1 januari 1996.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat."

Verordening (EG) nr. 1035/96 van de Commissie van 8 mei 1996 tot wijziging van bijlage I van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief houdt onder meer het volgende in:

" DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Overwegende dat de gecombineerde nomenclatuur gewijzigd dient te worden vanwege:

- gewijzigde eisen op het gebied van de statistieken en het handelsbeleid, met name ingevolge Besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten, Verordening (EG) nr. 3093/95 van de Raad van 22 december 1995 houdende vaststelling van de uit de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT voortvloeiende rechten die de Gemeenschap dient toe te passen als gevolg van de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden tot de Europese Unie en van andere bepalingen die door de Raad of door de Commissie zijn vastgesteld;

(…)

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 344/96 van de Raad van 26 februari 1996 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2658/87 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, wordt bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 overeenkomstig de bijlagen bij deze verordening gewijzigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 1996.

(…)

Invoerrecht

GN-code Omschrijving autonoom conventioneel Bijzondere maatstaf

(%) (%)

1 2 3 4 5

( N.b. 3, 4 en 5 zijn in de verdere weergave niet ingevuld)

0406 Kaas en wrongel (…) (…) (…)

(…)

0406 90 - andere kaas

0406 90 01 -- bestemd voor verwerking (2)

-- andere :

--- Emmentaler, Gruyère, Sbrinz

Bergkäse en Alpenzell

(…)

---- andere :

(…)

0406 90 14 Gruyère en Sbrinz

(…)

--- andere :

(…)

----andere :

(…)

----- met een vetgehalte van niet meer dan 40 gewichtsprocenten en een vochtgehalte, berekend op de vetvrije kaasmassa :

(…)

------ van meer dan 47 doch niet meer dan 72 gewichtspercenten

(…)

------- andere kaas, met een vochtgehalte, berekend op de

vetvrije kaasmassa :

0406 90 86 -------- van meer dan 47 doch niet meer dan 52 gewichtspercenten

0406 90 99 ----- andere

(…)

(2) Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden en bepalingen, vastgesteld bij de op dit gebied geldende communautaire bepalingen. "

Artikel 1 van Vo. (EG) nr. 1713/95 van de Commissie van 13 juli 1995 houdt onder meer het volgende in:

"Artikel 1

Voor alle invoer in de Gemeenschap, in het kader van de regeling bedoeld in artikel 14, lid 2, van de Overeenkomsten met Letland en Litouwen en artikel 13, lid 2, van de Overeenkomst met Estland, van zuivelprodukten die bij de in bijlage I aangegeven GN-codes zijn ingedeeld, moet een overeenkomstig het bepaalde in deze verordening aangevraagd en afgegeven invoercertificaat worden overgelegd.

In bijlage I zijn voor ieder produkt de voor deze regeling in aanmerking komende hoeveelheden aangegeven alsmede het percentage waarmee het douanerecht wordt verlaagd.

(…)

C. PRODUKTEN VAN OORSPRONG UIT LITOUWEN

Verlaging van het douanerecht met 60% met ingang van 1 juli 1995

GN-code Omschrijving 1995 1996 Volgende jaren

(…)

0406 30 31 Smeltkaas

0406 30 39 700 700 700

0406 90 01 Kaas bestemd voor verwerking"

De artikelen 30c en 30d, lid 1,van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: de AWR) luidden ten tijde van belang als volgt:

" Artikel 30c

In afwijking van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt onder rechter verstaan de Tariefcommissie indien de uitspraak, bedoeld in artikel 26, betrekking heeft op een uitnodiging tot betaling met betrekking tot douanerechten, dan wel op een beschikking die is genomen op grond van wettelijke bepalingen in de zin van de Douanewet, andere dan die van hoofdstuk 5 van die wet.

Artikel 30d

1. Tegen een uitnodiging tot betaling ter zake van anti-dumpingheffingen, compenserende heffingen of landbouwheffingen, onderscheidenlijk een in artikel 886, eerste lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek bedoelde beschikking tot terugbetaling of kwijtschelding ter zake van deze heffingen, staat, in afwijking van hetgeen omtrent bezwaar en beroep in de andere artikelen van dit hoofdstuk is bepaald, beroep open op het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan degene die een douaneaangifte heeft gedaan en in verband met de toepassing van de wettelijke voorschriften inzake antidumpingheffingen, compenserende heffingen of landbouwheffingen bezwaar heeft tegen de door de inspecteur voor die goederen toegepaste indeling in het douanetarief, bedoeld in artikel 20, derde lid, van het Communautair douanewetboek, een bezwaarschrift indienen op de voet van artikel 23."

De Douanewet bevat onder meer de volgende bepalingen:

" Artikel 1

(…)

2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder rechten bij invoer :

a. douanerechten in de zin van het vierde lid en heffingen van gelijke werking die bij de invoer van goederen van toepassing zijn;

b. landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in dat van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn.

3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder rechten bij uitvoer:

a. douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de uitvoer van goederen van toepassing zijn;

b. landbouwheffingen en andere belastingen bij uitvoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in dat van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;

4. Onder de naam 'douanerechten' wordt een belasting geheven overeenkomstig hetgeen dienaangaande, mede onder de benaming invoerrecht, is bepaald bij of krachtens het Koninkrijk verbindende verdragen en in al hun onderdelen verbindende besluiten van bij zodanige verdragen opgerichte volkenrechtelijke organisaties.

(…)

Artikel 2

(…)

2. In deze wet en de andere wetten inzake de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer, alsmede de daarop berustende bepalingen, wordt in aanvulling op de begripsbepalingen van het Communautair douanewetboek verstaan onder :

(…)

c. landbouwheffingen: zowel landbouwheffingen als andere belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in dat van specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;

(…)."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden vast komen te staan.

- Op 12 juni 1996, 22 maart 1996, 19 juni 1996, 22 maart 1996, 22 maart 1996 en 22 maart 1996 hebben appellanten aangiften voor het vrije verkeer gedaan van partijen "kaas voor verwerking" van oorsprong en verzonden uit Litouwen. Aangegeven werd telkens onder post 0406 90 01 van het gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT). In de vakken 44 van de aangiften werd telkens vermeld "Toepassing van Vo. (E.E.G.) nr. 1713/95".

- De Belastingdienst/Douane heeft de aangiften aanvaard en de heffingen bij invoer verlaagd met 60%.

- Op 13 december 1996 zond de inspecteur Belastingdienst/Douane aan appellanten brieven waarin wordt medegedeeld dat voor aanspraak op een verlaagde heffing een vergunning bijzondere bestemmingen nodig is. Gevraagd wordt mede te delen of appellanten over zodanige vergunningen beschikken.

- Bij brief van 31 januari 1997 wordt namens appellanten medegedeeld dat huns inziens een zodanige vergunning niet is vereist.

- Bij UTB's van 22 januari 1998 worden aan appellanten aanvullende heffingen opgelegd. De heffingen worden in de UTB's aangeduid als landbouwheffing. Opgelegd worden heffingen gebaseerd op de goederencodes 04006 90 14, 0406 90 86 en 0406 90 99 van het GDT.

- Appellanten hebben tijdig bezwaar gemaakt tegen deze UTB's.

- Hierop heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.

- Appellanten hebben tegen de bestreden besluiten tevens beroep ingesteld bij de Tariefcommissie.

- Bij uitspraken van 21 maart 2000 heeft de Tariefcommissie op de bij haar door appellanten ingestelde beroepen beslist.

3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder

Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard.

Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat in deze gevallen douanerechten geheven zijn zodat niet het College maar de Tariefcommissie bevoegd is onderhavige beroepen te behandelen.

4. Het standpunt van appellanten

Ter ondersteuning van hun beroep hebben appellanten - voorzover thans van belang - het volgende aangevoerd.

Geheven zijn douanerechten. Verlaging van douanerechten op grond van het bepaalde in Vo. (EG) nr. 1713/95 heeft (mede) een landbouwpolitieke achtergrond. De oplegging van een heffing met toepassing van deze Verordening dient derhalve te worden aangemerkt als de oplegging van een landbouwheffing. Voor landbouwheffingen is het College de bevoegde rechter. Het College is evenzeer de bevoegde rechter indien ten onrechte landbouwheffing niet wordt opgelegd. Dit is in onderhavige zaken aan de orde; ten onrechte heeft verweerder de korting van Vo. (EG) nr. 1713/95 niet toegepast. Het College is derhalve bevoegd te oordelen over de rechtsgeldigheid van de litigieuze UTB's.

5. De beoordeling van het geschil

Bij verordening (EG) nr. 3290/94 zijn aanpassingen en overgangsmaatregelen in de landbouwsector vastgesteld om uitvoering te geven aan de overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de Uruguay-ronde. De aanpassingen zijn opgenomen in de bijlagen van deze verordening. De overeenkomst inzake de landbouw is in werking getreden op 1 januari 1995. Behoudens een aantal hier niet ter zake doende uitzonderingen is deze verordening van toepassing vanaf 1 juli 1995.

Ingevolge deze verordening worden - voorzover hier van belang - landbouwheffingen omgezet in douanerechten (tarificatie).

Vaststaat dat in het onderhavige geval douanerechten zijn geheven, en dat derhalve de in de UTB's van 22 januari 1998 gebezigde terminologie "landbouwheffing" toen had moeten luiden: "douanerechten". De term "landbouwheffing" komt immers sinds 1 januari 1997 in het CDW niet meer voor.

Deze omstandigheid brengt met zich dat, gelet op de bevoegdheidsverdeling tussen het College en de Tariefcommissie in de artikelen 30c en 30d van de AWR, wat betreft vanaf 1 januari 1997 geheven douanerechten de Tariefcommissie exclusief bevoegd is ook indien deze onder de benaming "landbouwheffing" aan belanghebbenden bekend zijn gemaakt. Zoals het College reeds overwoog in de zaak onder no. AWB 98/13 van 20 februari 2001 is het aan de Tariefcommissie om te oordelen welke gevolgen aan de onjuiste benoeming van deze heffing moeten worden verbonden.

Het CDW kent blijkens het bepaalde in artikel 4, leden 10 en 11, na 1 januari 1997 belastingen die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen van toepassing zijn. Als zodanige belastingen kunnen worden beschouwd de aanvullende douanerechten in het kader van de GATT. Op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 2, onder c van de Douanewet dienen dergelijke belastingen naar Nederlands recht te worden aangeduid als landbouwheffingen, zodat ingevolge artikel 30d van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen met betrekking tot zodanige belastingen het College bevoegd is.

Een percentuele korting toe te passen op een douanerecht kan niet worden aangemerkt als een belasting vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van een specifieke regeling die op bepaalde door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen van toepassing, ook niet als deze korting om landbouwpolitieke redenen in het leven geroepen zou zijn. De grondslag van het geheven recht verandert in geval van zodanige korting immers niet. Het geheven recht blijft derhalve een douanerecht.

De slotsom moet zijn dat de Tariefcommissie ook bevoegd is te oordelen over de vraag of al dan niet terecht is afgezien van een korting op grond van Vo. (EG) nr. 1713/95.

Appellanten hebben tegen de besluiten van 22 januari 1998 tevens beroep ingesteld bij de Tariefcommissie. Nu op deze beroepen door de Tariefcommissie is beslist bij uitspraken van 21 maart 2000, heeft doorzending geen zin en zal daarom dan ook achterwege worden gelaten.

Het College ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Wel ziet het College, nu verweerder de term landbouwheffingen heeft gebruikt ten aanzien van de opgelegde heffingen, aanleiding met toepassing van artikel 8:74, lid 2, van de Awb te bepalen dat aan appellanten het door hen gestorte griffierecht wordt vergoed.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de beroepen;

- Bepaalt dat aan appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht ad fl. 420,-- (zegge:

vierhonderdtwintig gulden) per ingesteld beroep wordt vergoed door de Staat der Nederlanden.

Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr H.G. Lubberdink en mr C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2001.

w.g. D. Roemers w.g. R.P.H. Rozenbrand