-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No.AWB 99/558 23 augustus 2001
27000
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Economische zaken, verweerder,
gemachtigde: mr G. Baarsma.
1. De procedure
Op 24 juni 1999 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 juni 1999.
Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de weigering hem een verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen af te geven.
Verweerder heeft op 16 september 1999 een verweerschrift ingediend.
Op 25 januari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, alwaar partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, zoals gewijzigd bij wet van 20 december 1996, (hierna: de Wet) is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
l. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in Nederland verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek of de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk de S&O-belastingplichtige technisch nieuwe:
1°. fysieke producten;
2°. onderdelen van fysieke producten;
3°. fysieke productieprocessen;
4°. onderdelen van fysieke productieprocessen;
5°. programmatuur of
6°. onderdelen van programmatuur;
alsmede daaraan voorafgaand in Nederland verricht haalbaarheidsonderzoek;
(…)
Artikel 23
Teneinde zoveel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de S&O-vermin-deringen en het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, kunnen bij ministeriële regeling de in artikel 21, eerste lid, vermelde percentages met ingang van 1 januari of 1 juli van enig jaar worden verhoogd tot ten hoogste 32,5 respectievelijk 20, worden verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld. (…).
Artikel 24
1. (…)
2. Aan een S&O-belastingplichtige die voornemens is in een kalenderjaar tenminste 625 uren van zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd te besteden aan speur- en ontwikkelingswerk geeft Onze Minister van Economische Zaken op verzoek een S&O-verklaring af. In de verklaring wordt vermeld dat het aangemelde werk is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. (…)
3. Een verzoek om een S&O-verklaring moet (…) door een S&O-belastingplichtige worden ingediend (…) uiterlijk drie weken voor de aanvang van het kalenderhalfjaar waarin het speur- en ontwikkelingswerk door de S&O-belastingplichtige zal worden verricht. (…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 26 november 1998 heeft verweerder een aanvraag van appellant ontvangen om een S&O-verklaring voor een project dat appellant hierbij als volgt heeft omschreven:
" Projecttitel: Technisch wetenschappelijk onderzoek naar nieuwe
verwerkings- en hergebruiksmogelijkheden van bouw- en
afvalstoffen
Type Project: Technisch-wetenschappelijk onderzoeksproject
(…)
Omschrijving:
Het project betreft een Hoofdproject, een verzameling van door het jaar heen uit te voeren deelprojecten met als doel het oplossen van een vergelijkbare technische of technologische vraagstelling. De werkzaamheden worden uitgevoerd op projectbasis. Elk deelproject kent een plan van aanpak dat in een offerte wordt vastgelegd. De resultaten worden vastgelegd in een schriftelijk rapport. De doorlooptijd van een deelproject varieert van een week tot enkele maanden met een effectieve tijdsbesteding varierend van 20 tot 200 uur.
De deelprojecten betreffen onderzoeken naar nieuwe verwerkingsmogelijk-heden van afvalstoffen als zodanig of naar het opwerken en hergebruik van afvalstoffen tot grondstoffen, halffabricaten of producten."
- Bij brief van 23 december 1998 heeft verweerder appellant tot en met 14 januari 1999 in de gelegenheid gesteld aan de hand van daarbij gespecificeerde vragen de ontbrekende gegevens te verstrekken.
- Hierop heeft appellant bij brief van 24 december 1998 onder meer als volgt geantwoord:
" Als startende ondernemer heb ik geen inzicht in de projecten. Wel staat vast op welk gebied ik deze zal gaan uitvoeren hetgeen inhoud dat ca 80% van de projecten onder de noemer van S&O kunnen worden geschaard. Ik begrijp dat u inzicht wil hebben over de inhoud van de projecten maar aangezien mij nog geen opdrachten bekend zijn kan ik nu, maar dat zal ook in de toekomst zo zijn, niet meer in detail treden. Achteraf kan ik natuurlijk wel de informatie overleggen."
- Desgevraagd heeft verweerder bij brief van 22 januari 1999 de termijn voor het beantwoorden van bedoelde vragen verlengd tot en met 5 februari 1999.
- Bij brief van 3 februari 1999 heeft appellant verweerder nadere gegevens verstrekt, vergezeld van een gewijzigde aanvraag die onder meer als volgt luidt:
" Projecttitel: Ontwikkeling van processen voor het bewerken van
teerhoudend as
Type Project: Ontwikkelingsproject
(…)
Omschrijving:
(…)
De deelprojecten betreffen onderzoeken naar verwerkingsmogelijkheden van teerhoudend asfalt tot producten met een verbeterde milieuhygiënische kwaliteit. Inhoudelijk betreft het een zoeken naar processen ter verwijdering van of het immobiliseren van de PAK in het teerhoudend asfalt.
Voorts wordt de uiteindelijk behaalde kwaliteit gemeten waarvoor nog beproevingsmethoden worden ontwikkeld. Zo wordt bijvoorbeeld onderzocht welk uitloogmechanisme het asfalt vertoont opdat de uitloging op lange termijn kan worden voorspelt en er meer inzicht wordt verkregen in parameters die hierop van invloed zijn. Resultaat zal een of meerdere processen zijn voor bewerking van teerhoudend asfalt om als schoon product te kunnen worden hergebruikt.
(…)
Technische nieuwheid:
Deelproject-1:
Zoeken naar de invloed van nieuwe bewerkingen van teerhoudend asfalt op de uitloging van PAK. De aldus vergaarde kennis over "hoe te komen tot een marginale PAK emissie", wordt ingezet bij een milieuhygiënisch verantwoord hergebruik van teerhoudend asfalt in toepassingen van nieuwe c.q. gemodificeerde producten.
Deelproject-2:
Zoeken naar naar nieuwe processen die het mogelijk maken om PAK uit teerhoudend asfalt te verwijderen aan daarmee uit de keten te verwijderen.
Deelproject-3:
Zoeken naar een mogelijke verbetering van de milieuhygiënische eigenschappen van teerhoudend asfalt door onderzoek in praktijkproefprojecten naar parameters die de uitloging beïnvloeden."
Voorts heeft appellant hierbij opgegeven dat het aantal uren dat met de drie genoemde deelprojecten is gemoeid, op 240 wordt geraamd.
- Bij besluit 5 maart 1999 heeft verweerder de werkzaamheden binnen deze drie deelprojecten als speur- en ontwikkelingswerk aangemerkt en als volgt op de aanvraag van appellant beslist:
" Na aftrek van het aantal uren dat u heeft toegekend aan de deelprojecten, resteren er nog een aantal uren voor het hoofdproject. Voor deze uren is geen nadere informatie verstrekt. Derhalve neem ik de resterende 'deelprojecten' op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht niet in behandeling.
(…)
VERKLARING
(…)
Ik heb op grond van deze aanvraag 240 uren aangemerkt als S&O-uren.
Conclusie
Het totaal aantal toegezegde S&O-uren in kalenderjaar 1999 bedraagt 240. Op grond van bovenstaand totaal aantal S&O-uren heeft u geen recht op een verhoging van de zelfstandigenaftrek. "
- Tegen dit besluit heeft appellant op 7 april 1999 een bezwaarschrift ingediend.
- Op dit bezwaar heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:
" Een verzoek om een S&O-verklaring dient derhalve een omschrijving te bevatten van voorgenomen S&O-activiteiten van de S&O-belastingplichtige. Teneinde te kunnen beoordelen of de opgevoerde werkzaamheden S&O-activiteiten betreffen dient de aanvrager in zijn verzoek gegevens aan te dragen waarmee door mij inzicht kan worden verkregen over onder meer de technische aspecten van de voorgenomen werkzaamheden of onderzoek.
Met betrekking tot uw project met de titel "Technisch wetenschappelijk onderzoek naar nieuwe verwerkings- en hergebruiksmogelijkheden van bouw- en afvalstoffen" heb ik onvoldoende gegevens van u ontvangen om een goede beoordeling van het project te kunnen maken.
Het project is om die reden door mij buiten behandeling gelaten.
In uw bezwaarschrift verzoekt u mij de aanvraag te honoreren en achteraf te controleren. Daar u geen inzicht heeft in de projecten die u uit gaat voeren, kunt u pas achteraf inzage bieden in uw projecten. Om die reden zou ik bij de beoordeling genoegen moeten nemen met een vrij nauwkeurig omschreven hoofdproject.
Bij de uitvoering van de regeling ben ik gehouden aan de vereisten en de systematiek zoals die zijn neergelegd in de Wet. Op grond van de regeling kan ik niet aan uw verzoek tegemoet komen. Zoals hierboven reeds is weergegeven dient er sprake te zijn van voorgenomen S&O. Op grond van de door u ingezonden informatie is een goede beoordeling van uw aanvraag, voor zover het bovengenoemd project betreft, door mij niet mogelijk. Op uw aanbod, te weten het inzenden van informatie na afloop van de werkzaamheden, kan ik gelet op het voorgaande niet ingaan.
Conclusie
Uw bezwaren hebben mij geen aanleiding gegeven mijn eerder ingenomen standpunt te herzien. De werkzaamheden ten behoeve van het hoofdproject zal ik ook na bezwaar niet in behandeling nemen. Ik handhaaf derhalve mijn beslissing van 5 maart 1999."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft bij zijn beroepschrift onder meer het volgende tegen het bestreden aangevoerd:
" Ik heb uitgebreid gesproken met de projectleider van Senter er zijn pakketten naar Senter gegaan. Ik heb zelfs mijn businessplan en strategie ter inzage gegeven. Ik heb aangeboden dat ik al mijn projecten ter inzage geef maar ik kan als kleine zelfsatndige nu eenmaal niet zo ver vooruit kijken welke projecten ik bij mijn klanten kan initiëren. In het algemeen ben ik degene die de ondernemers (mijn klanten) stimuleert tot innovatie!
(…)
Ik heb ook enkele concrete projecten ingediend, welke ook zijn gehonoreerd, maar om het aantal uren te komen moet ik al mijn projecten kunnen indienen. Het probleem ligt niet in het feit dat mijn projecten niet zullen voldoen aan de criteria maar in puur in de administratieve afhandeling dat ik vóóraf moet kunnen aangeven wat deze projecten precies inhouden, en dat kan ik nu eenmaal niet. Het kan bijvoorbeeld zijn dat ik volgende week een van mijn klanten kan bewegen tot een project wat aan alle criteria voldoet en dat twee weken later is afgerond. Ik heb Senter meerdere malen aangeboden om achteraf, wat mij betreft direct na afloop van zo'n een project, volledige inzage te geven. Maar ja, ik moet volgens de regeltjes een half jaar vooraf inzage verschaffen.
(…)
Het probleem is simpel. Als kleine zelfstandige zit ik niet in de positie van de grotere bureaus die altijd wel voldoende projecten hebben die men kan indienen. Ik moet het hebben van de kleine innovatieve projecten en kan niet voor alle projecten (nodig om 625 uur te kunnen halen) een half jaar vooruitzien. Als de projecten niet voldoen heb ik geen recht op afdrachtvermindering, prima maar ik heb er geen vrede mee dat ik vanwege een administratieve regel de dupe wordt en er wel miljoenen verdwijnen naar de grotere bureaus. Nederland drijft op de kleine ondernemers die groeien en voor werkgelegenheid zorgen maar kennelijk is de ondersteuning van startende ondernemers nog ver te zoeken.
(…)
Voorts wil ik de genoemde beschikking ongedaan zien daar de termijn van 6+4 weken (4 weken er maar meteen achteraangeplakt bij de bevestiging) zoals gesteld in de ontvangstbevestiging van 9 april 1999 (ZJ9030187.SO/2.2) is overschreden. Hiermee meen ik voor 1999 recht te hebben op S&O afdrachtvermindering."
5. De beoordeling van het geschil
Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanvraag om een S&O-verklaring voor de werkzaamheden die appellant heeft omschreven binnen het hoofdproject, buiten behandeling heeft kunnen laten. Appellant meent van niet, hiertoe betogend dat van hem als kleine, startende ondernemer in redelijkheid niet gevergd kan worden vooraf volledig aan te geven wat zijn werkzaamheden precies zullen inhouden. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
Ingevolge artikel 24, tweede en derde lid, van de Wet wordt een S&O-verklaring afgegeven aan de belastingplichtige die voornemens is speur- en ontwikkelingswerkzaamheden te verrichten en die voor aanvang van het belastingjaar hiertoe een verzoek indient.
Hetgeen appellant heeft betoogd stuit derhalve af op de tekst van dit artikel, die gelezen in samenhang met artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht meebrengt dat de aanvrager van een S&O-verklaring vooraf de gegevens verschaft, die nodig zijn voor de beslissing dat de aangemelde werkzaamheden door hem systematisch zijn georganiseerd en ook naar hun inhoud voldoen aan de definitie van speur- en ontwikkelingswerk in artikel 1, eerste lid, onder l, van de Wet.
Ook met doel en strekking van de Wet is niet te verenigen dat appellant de projecten die hij op zich neemt na aanvang van het desbetreffende S&O-tijdvak, achteraf aan verweerder ter inzage en beoordeling zou geven. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk, waarvan het stelsel is voortgezet bij de Wet, heeft de wetgever met bedoelde aanvraagprocedure beoogd om enerzijds de S&O-inhoudingsplichtige een zekerheid te bieden over het percentage van de fiscale tegemoetkoming en anderzijds een evenwicht te bereiken tussen uitgaven en budgettaire middelen. Hiertoe is voorzien in vooraf in te dienen aanvragen naar aanleiding waarvan het percentage van de tegemoetkoming zonodig kan worden gewijzigd (Kamerstukken II, 1993-1994, 23 477, nr. 3, bladzijde 6).
Voorts heeft appellant betoogd dat verweerder door zijn overschrijding van de wettelijke beslistermijn verplicht is tot afgifte van de gevraagde S&O-verklaring.
Het College overweegt dienaangaande dat artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht voorziet in een termijn van orde en dat geen wettelijke voorschrift valt aan te wijzen, dat bepaalt dat een besluit dat is genomen na afloop van die termijn, om deze reden niet in stand kan blijven. Wel is het ingevolge de artikelen 6:2 en 6:12 van de de Algemene wet bestuursrecht mogelijk op te komen tegen het niet tijdig nemen van een besluit teneinde onredelijk uitstel te voorkomen; van deze mogelijkheid heeft appellant overigens geen gebruik heeft gemaakt.
Gelet op het vorenoverwogene kan hetgeen appellant heeft aangevoerd, niet leiden tot het oordeel dat verweerder ten onrechte de aanvraag om een S&O-verklaring voor de werkzaamheden, omschreven binnen het hoofdproject, buiten behandeling heeft gelaten.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2001.
w.g. M.J. Kuiper w.g. R.P.H. Rozenbrand
Tegen een uitspraak waarin de begrippen "inhoudingsplichtige", "loontijdvak", "loon, "onderneming", "fiscale eenheid" en "werknemer" worden toegepast kan beroep in cassatie worden ingesteld. Verwezen wordt naar de aanbiedingsbrief bij deze uitspraak.