ECLI:NL:CBB:2001:AD3788
public
2015-11-11T03:15:35
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD3788
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-09-12
AWB 01/67
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD3788
public
2013-04-04T17:16:01
2001-09-24
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD3788 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 12-09-2001 / AWB 01/67

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 01/67 12 september 2001

14860

Uitspraak in de zaak van:

A, appellante,

gemachtigden: ing E. de Vilder en ing M. Witkamp, beide werkzaam bij appellante,

tegen

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, zetelend te 's-Gravenhage, verweerders,

gemachtigden: ing R.D. Dankelman en mr N.C. Boutellier.

1. De procedure

Op 24 januari 2001 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 12 december 2000.

Bij dit besluit hebben verweerders beslist op appellantes bezwaar tegen de dienstregeling 2000/2001, van Z.W.N. Openbaar Vervoer N.V. en Connexxion Openbaar Vervoer N.V. h.o.d.n. Connexxion (hierna: Connexxion), die verweerders hebben vastgesteld.

Op 9 maart 2001 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld en hierbij enkele stukken overgelegd.

Verweerders hebben op 11 april 2001 een verweerschrift ingediend.

Op 26 april 2001 heeft het College Connexxion in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, waarna Connexxion geen proceshandelingen heeft verricht.

Op 23 mei 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij appellante en verweerders hun standpunt nader hebben toegelicht. Connexxion is niet ter zitting verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In de Wet personenvervoer (hierna: de Wet) was onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 4

Bij de uitvoering van deze wet dient een afweging te worden gemaakt tussen de omvang en het gebruik van goed functionerend openbaar vervoer, de noodzaak van openbaar vervoervoorzieningen voor degenen die op dit vervoer zijn aangewezen, het gebruik van particulier personenvervoer per auto, verkeers-veiligheid, ruimtelijke ordening, milieubeheer, energiegebruik en de beschikbare financiële middelen.

Artikel 19

1. Gedeputeerde staten stellen ten minste een maal per jaar de dienstregeling voor interlokaal openbaar vervoer vast met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.

2. Zij stellen belanghebbenden in de gelegenheid wensen kenbaar te maken ten aanzien van de dienstregeling voor interlokaal openbaar vervoer."

In de op artikel 31 van het Besluit personenvervoer gebaseerde Provinciale regeling openbaar vervoer Zuid-Holland van 18 januari 2000 (hierna: de Regeling) is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 1: Begripsbepaling

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

(…)

g. vervoerplan:

een meerjarenplan waarin vervoerder voor een periode van 5 jaar aangeeft op welke wijze zij gedurende de planperiode invulling wil geven aan het provinciaal beleid zoals dat in de provinciale beleidsnota "De Bus met Beleid Bestuurd" en de nadere regionale uitwerking daarvan is verwoord;

Artikel 4: Minimumvoorziening

1. Als minimum voorziening geldt het bieden van 3 vertrek- en 3 aankomst-mogelijkheden per dag. Op doelritten is deze bepaling niet van toepassing.

(…)

Artikel 5: Opheffen (minimum) voorziening

1. Indien uit tellingen van de vervoerder blijkt, dat de omvang van de vervoervraag van of naar een kern minder dan gemiddeld zes reizigers per dag bedraagt dan kan de vervoerder Geduputeerde Staten voorstellen de betreffende voorziening op te heffen. (…)

Artikel 7: Procedure vaststelling dienstregeling

1. De procedure ten behoeven van het vaststellen van de dienstregeling is als

volgt:

(…)

c. de vervoerder dient uiterlijk zeven maanden voor de datum van ingang van de nieuwe dienstregeling bij Gedeputeerde Staten een vervoerplan, dan wel een actualisering van het vigerende vervoerplan, in;

d. Gedeputeerde Staten plegen in het kader van de voorbereiding van de conceptdienstregeling schriftelijk overleg met maatschappelijke organisaties en met (samenwerkingsverbanden van) gemeenten alsmede aangrenzende provincies, in de provincie liggende en aangrenzende Kaderwetgebieden en met de gemeenten Leiden en Dordrecht;"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- In de nota "De Bus met Beleid Bestuurd" van verweerders van januari 1998 worden de volgende openbaar vervoersdoelstellingen weergegeven:

" . Een reistijdverhouding auto - openbaar vervoer van 1:1,5.

. Belangrijke centra en voorzieningen (economisch en maatschappelijk) zijn binnen 45 minuten per openbaar vervoer bereikbaar vanuit de omringende woongebieden.

. Het aantal openbaarvervoerreizigers dient te stijgen met 50 tot 100% in de periode 1986-2010.

. De reistijd tussen de belangrijke centra neemt af met 30%.

. Een basislijnennet tussen de belangrijkste kernen met tenminste een uurfrequentie over de gehele dag en avond.

. Een kostendekkingsgraad van minimaal 50%.

. Invoering van een aanvullend ontsluitend openbaarvervoersysteem in landelijke gebieden."

- Ten tijde van de dienstregeling 1999/2000 reed buslijn 166 op het traject Zoetermeer- Waddinxveen en vice versa een halfuurdienst tijdens de spitsuren, aanvullend op de halfuurdienst gedurende de dag van basislijn 165 op hetzelfde traject.

- Op 5 november 1999 hebben verweerders het vervoerplan Duin- en Bollenstreek en Rijnstreek 2000-2005 en het vervoerplan Midden-Holland 2000-2005 van Connexxion ontvangen.

- Verweerders hebben bij brief van 11 november 1999 aan "Gemeenten, Provincies, Kaderwetgebieden, Samenwerkingsorganen en leden Gebruikersplatform" onder meer als volgt kennis gegeven van de voorbereiding van de dienstregeling 2000-2001:

" De vervoermaatschappij conneXXion N.V. heeft bij Gedeputeerde Staten de voorstellen per regio ingediend met de voorgenomen wijzigingen ten opzichte van de thans geldende dienstregeling. De nieuwe dienstregeling zal ingaan op 28 mei 2000.

Ten minste 4 weken voor deze datum zullen Gedeputeerde Staten de definitieve dientsregeling vaststellen.

Bijgaand treft u het (de) voor u relevante vervoerplan(nen) aan van conneXXion.

(…)

De procedure zoals vermeld in de Provinciale regeling openbaar vervoer Zuid-Holland is van toepassing op de behandeling van betreffende voorstellen. In dat verband wordt u in de gelegenheid gesteld om voor 1 januari 2000 te reageren op de voorstellen en het vervoerplan.

(…)

Voor vragen en opmerkingen kunt u zich richten tot de heer R.D. Dankelman (070 441 63 54) voor de dienstregeling in de Duin- en Bollenstreek, Rijnstreek en Midden-Holland (…)."

Appellant is hierbij het vervoerplan Provincie Zuid-Holland Duin- en Bollenstreek en Rijnstreek 2000-2005 toegezonden.

- Bij brief van 27 december 1999 heeft het Rijnstreek beraad, een gemeentelijk samenwerkingsverband van onder meer appellante, op de brief van 11 november 1999 gereageerd.

- Bij brief van 28 december 1999 heeft appellante gereageerd op het vervoerplan Provincie Zuid-Holland Duin- en Bollenstreek en Rijnstreek 2000-2005.

- Op 13 maart 2000 hebben appellante en verweerders ambtelijk contact gehad over het voornemen tot opheffing van buslijn 166, door Connexxion weergegeven in het vervoerplan Midden Holland 2000-2005. In dit vervoerplan wordt onder meer voorgesteld om buslijn 166 tussen Waddinxveen en Zoetermeer op te heffen en de route van deze lijn te laten overnemen door trajectdelen van de buslijnen 165 en 187.

- Van 23 maart 2000 tot en met 19 april 2000 heeft de concept-dienstregeling ter inzage gelegen.

- Op 10 april 2000 heeft appellante aan verweerders haar reactie op het vervoerplan Midden-Holland toegezonden. In deze reactie heeft appellante verweerders verzocht buslijn 166 te behouden, in elk geval totdat een Collectief Vraagafhankelijk Vervoerssysteem operationeel is geworden of in de avonduren een aantal ritten toe te voegen aan buslijn 165.

- Bij besluit van 25 april 2000 hebben verweerders de dienstregeling 2000/2001, geldend voor de periode 2 juli 2000 tot en met 9 juni 2001, van vervoerder Connexxion vastgesteld, welk besluit vervolgens op 26 mei 2000 is gepubliceerd in het Provinciaal Blad van Zuid-Holland, 27/32.

- Bij brief van 17 mei 2000 hebben verweerders gereageerd op de brieven van appellante van 28 december 1999 en 10 april 2000.

- Bij brief, verzonden op 5 juli 2000, heeft appellante bij verweerders bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit van 25 april 2000.

- Bij brief van 21 juli 2000, ingekomen bij het College op 24 juli 2000, heeft appellante zich tot de president van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.

- Bij de mondeling behandeling van dit verzoek ter zitting van 12 september 2000 is blijkens pleitnotitie die appellante bij aanvullend beroepschrift heeft overgelegd, door Connexxion onder meer het volgende aangevoerd:

" Voor lijn 166 waren de resultaten evenals voorgaande jaren zeer matig.

De gemiddelde bezetting per bus in de ochtendspitsperiode tussen Benthuizen en Zoetermeer bedroeg 15 reizigers. Tijdens de middagspits was dit gemiddelde 10 reizigers.

De maximale bezetting buiten de gemeente Zoetermeer bedroeg 21 reizigers gemiddeld (rit 4)

Het gebruik van deze spitslijn mag dus als slecht worden beoordeeld.

(…)

Betreffende de opmerking over de laatste rit van lijn 166 (rit 11):

Ter hoogte van het telpunt "Ruimtebaan" (tussen Zoetermeer en Benthuizen) bestaat de bezetting uit gemiddeld 6 passagiers. Na Benthuizen is de bezetting afgenomen tot 5 zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat 1 reiziger uit Benthuizen van deze rit gebruikt heeft gemaakt."

- Bij uitspraak van 19 september 2000 heeft de president heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

- Op 19 oktober 2000 heeft appellante haar bezwaar mondeling toegelicht.

- Vervolgens hebben verweerders het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder

Bij het bestreden besluit hebben verweerders onder meer het volgende overwogen:

" Ter nadere uitvoering van onze taak hebben wij op 18 januari 2000 de Provinciale regeling openbaar vervoer Zuid-Holland (hierna: de Regeling) voor dat jaar vastgesteld. In artikel 2 van deze regeling zijn onze beleidsuitgangs-punten opgenomen terzake van het voorzieningenniveau van het openbaar vervoer per bedrijf in Zuid-Holland. Zo mag bij het vaststellen van de dienstregeling het voorzieningenniveau van het openbaar vervoer in Zuid-Holland ten opzichte van de laatst vigerende dienstregeling, gemeten in dienstregelingsuren en dienstregelingskilometers, per saldo niet worden verlaagd. Voorts dient het streven van het vervoerbedrijf erop gericht te zijn dat aanpassingen in het aanbod van openbaar vervoersvoorzieningen leiden tot een voorzieningenniveau dat per deelgebied per saldo zoveel mogelijk gelijk blijft en dat elke kern die in de laatst vigerende dienstregeling door openbaar vervoer werd bediend, door openbaar vervoer bediend blijft.

(…)

Wat betreft uw bezwaren inzake de opheffing van buslijn 166 alsmede uw opmerking dat de verbeterde aansluiting van de lijnen 186/187 geen volwaardig alternatief is voor het wegvallen van die lijn, merken wij ten eerste op dat opheffing van buslijn 166 haar oorzaak vindt in het feit dat deze lijn onrendabel bleek te zijn. De kostendekkingsgraad van buslijn 166 bedroeg ten tijde van de vorige dienstregeling 22%, terwijl de eigen opbrengsten ten minste 45% van de kosten moeten dekken om de buslijn kostendekkend te kunnen exploiteren. Door opheffing van buslijn 166 kwam meer geld vrij om de kwaliteit van andere lijnen in het desbetreffende gebied te verbeteren. Zo is in de vastgestelde dienstregeling 2000-2001 sprake van kortere routes van enkele (basis)lijnen, betere afstemming van tijden op belangrijke corridorverbindingen en verbeterde overstapmogelijkheden bij halte de Driesprong, waardoor er thans gedurende de gehele dag ritten zijn tussen Boskoop en Zoetermeer vice versa met gebruik van de lijnen 165 en 187.

Per saldo heeft de wijziging van de vorige dienstregeling geleid tot een verbetering geleid tot een verbetering van het voorzieningenniveau in het algemeen. Ten opzicht van de vorige dienstregeling is het totaal van het aantal dienstregelingsuren met 0,2% en het totaal van het aantal dienstregeling-kilometers met 0,3% toegenomen. (…)

Met u zijn wij van oordeel dat opheffing van buslijn 166 een achteruitgang betekent in de kwaliteit van de verbinding tussen Zoetermeer, Benthuizen en Boskoop maar, zoals eerder gezegd, veroorzaakt deze opheffing geen achteruitgang in het voorzieningenniveau. Anders dan u van mening bent, wordt bij de term "voorzieningenniveau" gekeken naar de dienstregelingsuren en dienstregelingskilometers en wordt niet gekeken naar het feit of een buslijn al dan niet een rechtstreekse verbinding heeft tussen twee plaatsen. De overstaptijd bij halte De Driesprong voor reizigers van en naar Benthuizen bedraagt twee minuten. De halte is voorzien van een abri, die eventueel aangepast zal worden, mocht blijken dat de huidige abri te klein is. In tegenstelling tot hetgeen u van mening bent, hebben wij wel degelijk een integrale afweging gemaakt met betrekking tot de afwegingscriteria zoals die zijn opgenomen in artikel 4 van de Wp. Zo kwamen wij na afweging van de betrokken criteria tot de conclusie dat de lage bezettingsgraad van buslijn 166 niet opweegt tegen de kosten ter exploitatie van die lijn. (…)

Met betrekking tot uw bezwaar dat wij met de opheffing van buslijn 166 onvoldoende rekening hebben gehouden met de sociale functie die deze buslijn in het landelijk gebied vervulde, verwijzen wij kortheidshalve naar het eerdergenoemde feit dat de combinatie van buslijn 187 en 165 de functie van buslijn 166 heeft overgenomen. Er is, nogmaals gezegd, sprake van het opheffen van een buslijn, waarvoor andere buslijnen in de plaats zijn gekomen. Naar onze mening is de sociale functie waar u op doelt gewaarborgd gebleven, zij het dat de laatste rit van de voormalige buslijn 166 uit Zoetermeer vertrok om 18:34 uur terwijl in de nieuwe dienstregeling de laatste rit uit Zoetermeer vertrekt om 18:04 uur.

(…)

Wat betreft het niet tijdig ontvangen van het vervoerplan Midden-Holland 2000-2005, merken wij op dat het de bedoeling was dat u in november 1999, bij het toezenden van de vervoerplannen aan de gemeenten, wel het vervoerplan zou ontvangen. Onzes inziens is bij de verzending van vorengenoemde plannen kennelijk iets misgegaan. Wij bieden u daarvoor alsnog onze excuses aan. Desalnietemin hebben wij gelet op het niet tijdig ontvangen van het vervoerplan Midden-Holland 2000-2005, uw schriftelijke reactie van 10 april 2000, waarin u aandacht vraag voor de opheffing van buslijn 166, toch nog meegenomen in onze beslissing omtrent de vaststelling van de dienstregeling, ondanks het feit dat de reactietermijn op 1 januari 2000 afliep. Wij wijzen u in dit verband erop dat wij voornoemd vervoerplan wel tijdig verzonden hebben naar het Rijnstreekberaad, waar u ook zitting in heeft."

In het verweerschrift is door verweerders onder meer nog het navolgende naar voren gebracht:

" De gemeente constateert dat de bezetting van de bus 166 in de ochtendspits tussen Benthuizen en Zoetermeer gemiddeld 13 bedroeg en dat daarom op basis van artikel 5, die spreekt van een ondergrens van 6 per dag, de buslijn niet opgeheven had kunnen worden. (…) De kern Benthuizen werd bediend door de lijnen 165 en 166. Deze twee lijnen vormden de openbaar-vervoervoorziening in de kern. Met het vervallen van lijn 166 blijft de kern Benthuizen wel ontsloten met openbaar vervoer. Van opheffing van een (minimum) voorziening is derhalve geen sprake.

(…)

In haar bezwaarschrift geeft de gemeente aan dat zij het onbegrijpelijk vinden dat wij niet de inzet van een minibus hebben overwogen. In het vervoerplan Midden-Holland geeft ConeXXion aan dat het inzetten van goedkopere vervoervormen op slecht bezette ritten een mogelijkheid is om kosten te besparen. Dat er bij lijn 166 niet is overgegaan tot het inzetten van minibussen komt door dat er alternatieve verbindingen aanwezig zijn in de vorm van de lijnen 165, 186 en 187. Omdat de kosten van een busdienst grotendeels bepaald worden door de personeelslasten zal bij de inzet van minibussen meestal ook sprake zijn van andere exploitatievormen. Dit worden dan vraagafhankelijke diensten. Voor lijn 166 kan dit geen oplossing zijn, omdat dit nauwelijks tot kosten reductie leidt.

(…)

In haar beroep stelt de gemeente dat ten opzichte van Benthuizen het voorzieningenniveau richting Zoetermeer en Hazerswoude-Dorp/ Hazerswoude-Rijndijk significant is afgenomen. (...) Gelet op onze beoordeling met betrekking tot het totale voorzieningenniveau in de regio, maakt de gemeente naar onze mening onvoldoende duidelijk waarom een vermindering van het aantal ritten tussen Benthuizen en Zoetermeer van 33 naar 26 conflicteert met de lokale behoefte van de inwoners van Benthuizen."

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep - samengevat - onder meer het volgende aangevoerd.

Buslijn 166 speelde een grote rol in het woon-werkverkeer en sociaal-recreatieve verkeer van mensen in het groene hart. Met name voor mensen die in Benthuizen werken is het cruciaal om na 18.00 uur nog van hun werk naar huis te kunnen komen. Dat is onder deze dienstregeling niet meer mogelijk, omdat de laatste rit van buslijn 165 vanuit Zoetermeer al om 18.04 uur vertrekt. Voorheen vertrok de laatste rit van buslijn 166 om 18.34 uur vanuit Zoetermeer. Buslijn 165 biedt deze reizigers op maandag tot en met vrijdag in de ochtend en middag nog maar een uurdienst, in plaats van een halfuurdienst die er voorheen was.

Het opheffen van lijn 166 betekent een aanmerkelijke verslechtering van het voorzieningenniveau, hetgeen haaks staat op zowel het provinciale, als op het rijksbeleid. Vooral op de trajecten Benthuizen richting Zoetermeer en Benthuizen richting Hazerswoude-Dorp/Hazerswoude-Rijndijk is sprake van een significante afname van het voorzieningenniveau. De twee voorgestelde alternatieven hebben betrekking op het traject Benthuizen richting Boskoop en Waddinxveen. Voor de inwoners van Benthuizen is het traject richting Boskoop en Waddinxveen echter van ondergeschikt belang, aangezien zij, zoals gezegd, voor het basis- en voortgezet onderwijs, werk, winkelcentra en sociaal-recreatieve voorzieningen vooral zijn aangewezen op Zoetermeer en in mindere mate op de overige dorpskernen van Rijnwoude. In het bestreden besluit is met dit essentiële aspect onvoldoende rekening gehouden.

Verweerders hebben bij vaststelling van de onderhavige dienstregeling, en meer in bijzonder met de opheffing van lijn 166, verder in strijd gehandeld met artikel 5 van de Regeling. Uit het bepaalde bij dit artikel volgt immers dat een voorziening niet mag worden opgeheven indien uit tellingen van de vervoerder blijkt dat de omvang van de vervoersvraag van of naar een kern gemiddeld meer dan zes reizigers per dag bedraagt. Uit de door Connexxion overgelegde cijfers blijkt echter dat de bezetting per bus in de ochtendspits tussen Benthuizen en Zoetermeer gemiddeld 15,2 reizigers bedroeg en in de avondspits gemiddeld 10,3 reizigers. Uitgaande van deze vervoersvraag bedroeg het gemiddeld aantal reizigers van lijn 166 per bus per dag derhalve 12,75.

Voorts hebben verweerders bij de besluitvorming tot opheffing van lijn 166 geen zorgvuldige integrale belangenafweging gemaakt van de in artikel 4 van de Wet weergegeven belangen, althans de gemaakte integrale afweging is onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op een voor belanghebbende kenbare wijze. Het desbetreffende besluit lijkt vooral te zijn gestoeld op commerciële gronden, waarbij de andere belangen niet of nauwelijks in de overwegingen zijn betrokken. De eenzijdige nadruk op kostendekkend-heid miskent het wezen van een openbaar vervoer-netwerk.

Een dergelijk netwerk bestaat namelijk uit zowel commercieel meer aantrekkelijke vervoersdiensten, als ook uit minder aantrekkelijke diensten met een vaak meer sociale of ontsluitende functie voor de personen die op dat vervoer zijn aangewezen.

Met name nu de nadruk wordt gelegd op het argument van kostendekkendheid, is, gelet op de geconstateerde bezettingsgraad van lijn 166, onbegrijpelijk waarom verweerders de inzet van (een veel goedkopere) minibus op deze lijn niet hebben overwogen.

Verder hebben verweerders en Connexxion tijdens de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening erkend dat er binnen het onderhavige vervoersgebied nog meer onrendabele lijnen bestonden die voor opheffing in aanmerking zouden komen. Nu niet nader is gespecificeerd welke lijnen dit betrof en welke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan de opheffing van juist lijn 166, moet de opheffing van lijn 166 als willekeurig worden beschouwd.

Tenslotte heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken waarbij zij eerst op 13 maart 2000 ambtelijk op de hoogte is gesteld van de voorgenomen opheffing van lijn 166.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Hetgeen appellante heeft aangevoerd leidt allereerst tot de vraag of het bestreden besluit genomen is in overeenstemming met artikel 4 van de Wet. Dienaangaande overweegt het College als volgt.

Dat de opheffing van lijn 166 haaks zou staan op de in dit artikel genoemde noodzaak van openbare vervoervoorzieningen en het met het oog hierop door verweerders gevoerde beleid, gaat er aan voorbij dat artikel 4 van de Wet niet alleen deze noodzaak vermeldt maar ook een afweging voorschrijft tussen deze noodzaak en onder meer omvang en gebruik van openbaar vervoer en de beschikbare financiële middelen.

Niet valt in te zien dat verweerders bij het maken van deze afweging zijn te kort geschoten.

Op basis van de door verweerders vastgestelde dienstregeling is het aantal dienstregelingsuren en dienstregelingkilometers in de gehele regio (licht) toegenomen, waarbij in deze dienstregeling verder sprake is van kortere routes van enkele (basis)lijnen, betere afstemming van tijden op belangrijke corridorverbindingen en verbeterde overstapmogelijkheden. Artikel 4 van de Wet verzet zich er naar tekst en strekking niet tegen dat een niveauverhoging van het totaal aan vervoervoorzieningen gepaard gaat met een verslechtering van de vervoervoorziening op een bepaald traject.

Appellante heeft niet bestreden dat van buslijn 166 door een gering aantal reizigers gebruik wordt gemaakt, en dat met name van de laatste rit vanuit Zoetermeer, vertrektijd 18:34 uur, gemiddeld één passagier uit Benthuizen gebruik heeft gemaakt.

Voorts heeft verweerder met recht in aanmerking kunnen nemen dat buslijn 166 een kostendekkingspercentage heeft van slechts 22%, terwijl de eigen opbrengsten ten minste 45% van de kosten moeten dekken om de buslijn kostendekkend te kunnen exploiteren.

Appellantes enkele vaststelling dat andere onrendabele lijnen die voor opheffing in aanmerking komen zijn blijven bestaan, biedt op zich zelf onvoldoende grond voor het oordeel dat de bestreden opheffing van lijn 166 getuigt van willekeur. Enig aanknopings-punt voor zodanig oordeel en een daarvoor noodzakelijke vergelijking tussen lijn 166 en door appellante bedoelde lijnen, heeft zij niet gegeven.

Gelet op het voorgaande ziet het College ook geen grond voor het oordeel dat verweerder zijn afweging en de hieruit getrokken conclusie onvoldoende heeft gemotiveerd

De conclusie is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd niet tot het oordeel kan leiden dat het bestreden besluit in strijd met artikel 4 van de Wet is genomen.

5.2 Evenmin volgt het College appellante in haar betoog dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5 van de Regeling. Hiertoe overweegt het als volgt.

Artikel 5 van de Regeling heeft betrekking op het opheffen van een minimumvoorziening van of naar een kern, zoals bedoeld in artikel 4 van de Regeling. De kern Benthuizen werd bediend door de lijnen 165 en 166. Met het vervallen van lijn 166 blijft de kern Benthuizen wel ontsloten met openbaar vervoer. Van opheffing van een minimumvoorziening in de zin van genoemd artikel is derhalve geen sprake.

5.3 Voor zover appellante met haar grief tegen de gang van zaken heeft willen betogen dat verweerders bij de voorbereiding van de dienstregeling 2000/2001 hebben gehandeld in strijd met artikel 19 van de Wet en artikel 7 van de Regeling, mist zulks feitelijke grondslag.

Immers, naar appellante desgevraagd ter zitting heeft verklaard, kan worden aangenomen dat bij brief van 11 november 1999 ook het vervoerplan Provincie Zuid-Holland/Midden-Holland 2000-2005 is overgelegd, aan het Rijnstreek beraad waar appellante deel van uitmaakt.

Vaststaat dat appellante genoemde brief heeft ontvangen en daaruit het bestaan heeft moeten afleiden van een vervoerplan voor Midden-Holland waarin ook de handhaving of opheffing van lijn 166 aan de orde wordt gesteld. Het heeft op de weg van appellante gelegen na ontvangst van genoemde brief verweerders uitdrukkelijk te vragen om ook op dit voor haar relevant vervoerplan te kunnen reageren.

Bovendien is genoemd vervoerplan tenslotte onderwerp geweest van ambtelijk overleg tussen verweerders en appellante en van appellantes schriftelijke reactie van 10 april 2000, welke reactie verweerders hebben betrokken bij de totstandkoming van het primaire besluit.

Dat appellante door de bedoelde gang van zaken zou zijn geschaad in haar procesbelang bij de behandeling van haar bezwaar tegen het primaire besluit van 25 april 2000, valt niet in te zien.

5.4 Het beroep dient gelet op het vorengaande ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.J. Kuiper en mr C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 september 2001.

w.g. D. Roemers w.g. R.P.H. Rozenbrand