ECLI:NL:CBB:2001:AD3890
public
2015-11-11T04:04:02
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD3890
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-09-26
AWB 99/719
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD3890
public
2013-04-04T17:16:22
2001-09-28
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD3890 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 26-09-2001 / AWB 99/719

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 99/719 26 september 2001

6061

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellante,

gemachtigde: C, werkzaam bij appellante,

tegen

het Bedrijfschap Schildersbedrijf, te Rijswijk, verweerder,

gemachtigden: mr B.C. Westenbroek en mr J.W.A. Geel.

1. De procedure

Op 2 september 1999 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 juli 1999.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar premieaanvraag op grond van de Premieregeling onderhoudsbinnenschilderwerk en wandafwerking winter 1998/1999.

Op 20 oktober 1999 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 19 april 2001 heeft het onderzoek te zitting plaats gevonden, waarbij verweerder zijn standpunt nader heeft toegelicht. Appellante heeft zich niet ter zitting laten vertegenwoordigen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij de Premieregeling onderhoudsbinnenschilderwerk en wandafwerking winter 1998/1999 (hierna: de Premieregeling) is onder meer het volgende bepaald:

" 12. Premietoezegging

Onder voorbehoud van voor aanvrager(s) kennelijk kenbare vergissingen wordt premie toegezegd onder voorwaarde dat de in de premieaanvraag verstrekte gegevens juist zijn, op waarheid berusten alsmede de geldende voorwaarden worden nageleefd.

(…)

In geen geval mag met uitvoering van de te premiëren werkzaamheden worden aangevangen voor dat de premietoezegging is ontvangen."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij brief van 27 april 1999 heeft appellante verweerder het volgende bericht:

" Bij het invullen van onze declaratieformulieren wintersubsidie 1998/1999 blijkt dat er bij ons voor subsidieaanvraag met nummer 098069224 d.d. 23-12-98 tot op heden geen premietoezegging/declaratieformulier is ontvangen.

Bij navraag bij een van uw medewerkers blijkt deze aanvraag niet bij U te zijn binnen gekomen.

Wij hebben deze aanvraag 23-12-98 per fax gestuurd zoals blijkt op het bijgevoegde fax journaal. Een kopie van de premieaanvraag, het faxjournaal en een kopie van onze opdrachtbevestiging stuur ik U hierbij toe.

Wij verzoeken U vriendelijk deze aanvraag alsnog in behandeling te nemen zodat wij voor onze opdrachtgever de subsidie kunnen aanvragen."

- Bij brief van 5 mei 1999 heeft verweerder hierop onder meer als volgt geantwoord:

" Als antwoord op uw brief d.d. 27 april j.l. delen wij u mede dat wij volgens ons journaaloverzicht geen premieaanvraagformulier ten namen van "D" mochten ontvangen.

Het is ons derhalve niet mogelijk, zie punt 12 van de voorwaarden van de premieregeling, om achteraf een goedkeuring te verstrekken."

- Op het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard met onder meer de volgende motivering:

" De premie-aanvraag is niet door ons per fax ontvangen op de datum die u noemt als de datum waarop u de aanvraag per fax verzonden heeft, 23 december 1998, doch pas bij uw brief d.d. 27 april 1999, dus ruim na 11 januari 1999, de startdatum van de werkzaamheden. Dit blijkt uit het bijgevoegde fax-journaal van faxnummer 070-3192737.

(…)

Met verwijzing naar artikel 12 van de premievoorwaarden is daarom besloten het verzoek tot premieverlening af te wijzen."

Ten verweer is voorts het volgende aangevoerd:

" Volgens artikel 12 van de Premievoorwaarden mag in geen geval met uitvoering van de te premiëren werkzaamheden worden aangevangen voordat van het Bedrijfschap Schildersbedrijf de premietoezegging is ontvangen. De voorwaarde wordt daarnaast expliciet op het aanvraagformulier genoemd.

De premievoorwaarden, en met name artikel 12 daarvan, zijn gesteld teneinde controle te kunnen uitoefenen op de uitvoering van de regeling betreffende de winterpremie. Zeker gezien het financieel belang van f 40 miljoen en het feit dat jaarlijks duizenden premieaanvragen bij het Bedrijfschap binnenkomen is strikte controle en dus tevens de eis van voorafgaande premietoezegging noodzakelijk. Verlening van premietoezegging achteraf verdraagt zicht niet met de noodzaak tot bedoelde controle.

(…)

In het onderhavige geval is niet voldaan aan de eis van voorafgaande premietoezegging, zodat reeds op die grond geen recht op winterpremie bestaat. Naar de mening van het Bedrijfschap is het in casu niet relevant of het faxjournaal al dan niet aantoont dat de premie-aanvraag tijdig is ingediend. Bij de aanvrager van de premie ligt de verantwoordelijkheid om, alvorens de te premiëren werkzaamheden uit te voeren, te controleren of het Bedrijfschap een premietoezegging heeft gedaan."

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft bij haar beroepschrift onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:

" Voor het aanvragen van toezegging winterpremie bij het Bedrijfschap Schildersbedrijf te Rijswijk wordt door Scheffer Schilders gebruik gemaakt van faxapparatuur.

Mede ook bij aanvraagnummer 098069224 d.d. 23 december 1998 werd een fax door ons verzonden naar het Bedrijfschap Schildersbedrijf. Onze fax gaf OK aan, het teken voor ons dat de overdracht tot stand was gekomen en hiermee de aanvraag was gedaan. Dit is een gebruikelijke procedure die door ons als jaren wordt toegepast voor dit soort aanvragen.

(…)

Het Bedrijfschap Schildersbedrijf beroept zich hierbij op artikel 12 van de premievoorwaarden waarin uitdrukkelijk wordt gesteld dat er in geen geval met uitvoering van de premiëren werkzaamheden mag worden aangevangen voordat de premietoezegging is ontvangen.

Formeel gezien heeft het Bedrijfschap Schildersbedrijf hierin gelijk en hebben wij niet alert genoeg gereageerd op het ontbreken van de toezegging, maar wij zijn mensen en maken fouten.

Ik doe hierbij dan ook een dringend beroep op redelijke regeltoepassing, uw goed inzicht en humanitaire besluitvorming waarin alle betrokken partijen zich kunnen vinden."

5. De beoordeling van het geschil

Tussen partijen is niet in geschil dat appellante met de uitvoering van de werkzaamheden waarvoor zij premie heeft aangevraagd, is aangevangen voordat zij een premietoezegging van verweerder heeft ontvangen en dat daarmee niet wordt voldaan aan artikel 12 van de Premieregeling.

Appellante heeft zich beroepen op een redelijke regeltoepassing. Aangaande dit argument overweegt het College als volgt.

De reden van bedoeld voorschrift van artikel 12 Premieregeling is, naar verweerder heeft uiteengezet, gelegen in het door de regelgever beoogde belang van een strikte controle op de uitvoering van de Premieregeling.

Het College ziet geen grond voor het oordeel dat de regelgever niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot dit voorschrift, in aanmerking genomen het door hem beoogde controlebelang en de overige belangen die hem ten tijde van de vaststelling van de Premieregeling bekend waren of behoorden te zijn.

Voor het oordeel dat de toepassing die verweerder aan het voorschrift van genoemd artikel 12 heeft gegeven, in strijd is met het willekeurverbod van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, ziet het College evenmin grond. Hetgeen appellante heeft aangevoerd rechtvaardigt niet de conclusie dat het nadelige gevolg dat het bestreden besluit voor haar heeft, onevenredig zou zijn in verhouding tot de met dit besluit te dienen doelen.

Ook het overigens door appellante aangevoerde kan niet tot de conclusie leiden dat verweerder haar het voorschrift van artikel van de Premieregeling niet had mogen tegenwerpen.

Het beroep moet derhalve ongegrond worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr M.J. Kuiper in tegenwoordigheid van mr A. Bruining, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2001.

w.g. M.J. Kuiper de griffier is niet in de

gelegenheid te ondertekenen