ECLI:NL:CBB:2001:AD3894
public
2015-11-16T15:15:30
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD3894
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-09-26
AWB 00/414
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD3894
public
2013-04-04T17:16:23
2001-09-28
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD3894 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 26-09-2001 / AWB 00/414

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/414 26 september 2001

5135

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: mr D. Kik, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, te Goes,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr M.T. Veldhuizen, werkzaam bij verweerders ministerie.

1. De procedure

Op 22 mei 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 mei 2000.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen verweerders beslissing op appellants aanvraag om steun ingevolge de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).

Verweerder heeft op 27 juli 2000 een verweerschrift ingediend.

Op 19 april 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 229/95, is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 4

2.a De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten de wijziging uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad ontvangen.

Wat de percelen landbouwgrond betreft, mag de steunaanvraag "oppervlakten" slechts worden gewijzigd in bijzondere gevallen die naar behoren zijn gemotiveerd, zoals met name een overlijden, een huwelijk, aan- of verkoop of de sluiting van een pachtovereenkomst. De Lid-staten stellen de desbetreffende voorwaarden vast. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan de percelen die voor een braaklegging of als voederareaal zijn aangegeven, tenzij het een geval betreft dat overeenkomstig de desbetreffende bepalingen naar behoren is gemotiveerd en op voorwaarde dat dit perceel reeds voor braaklegging of als voederareaal was opgenomen in een steunaanvraag van een ander bedrijfshoofd, welke laatste steunaanvraag dienoverkomstig wordt gecorrigeerd.

Met betrekking tot het gebruik of de betrokken steunregelingen kunnen in alle gevallen wijzigingen worden aangebracht. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan de percelen, die voor een braaklegging zijn aangegeven.

(…)

Artikel 5 bis

Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant heeft op 15 mei 1999 met gebruikmaking van het daarvoor bestemde formulier een Aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal ingediend. Het aanvraagformulier vermeldt vier percelen.

- Bij besluit van 2 december 1999 heeft verweerder appellant bericht dat de aanvraag is goedgekeurd en dat voor hem de definitieve oppervlakte voederareaal ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies is vastgesteld op 6.10 hectare.

- Bij brief van 13 januari 2000 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt, daarbij aanvoerend dat hij twee percelen foutief met de bijdragecodes 805 en 800 als voederareaal heeft opgegeven, terwijl de codes 815, respectievelijk 810 van de vereenvoudigde regeling ingevuld zouden moeten zijn.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard met onder meer de volgende motivering:

" Als producent bent u verantwoordelijk voor het juist invullen van uw eigen aanvraag. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen in beginsel voor uw rekening te blijven, behalve in het geval er sprake is van een duidelijke fout. Er is sprake van een duidelijke fout, indien redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de aanvraag die opgave conform uw bedoeling was. Objectief moet derhalve vast staan dat de destijds gedane opgave kennelijk fout was.

Er is sprake van een duidelijke vergissing in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die wijst op een vergissing.

Ik ben van mening, dat in uw geval geen sprake is van een duidelijke vergissing. Uw aanvraag is als zodanig niet onlogisch, niet onvolledig en consequent ingevuld. Het staat de producent vrij om voor een perceel - waar mogelijk - al dan niet een subsidie aan te vragen. LASER behoefde derhalve geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen u met uw aanvraag beoogde.

Op uw aanvraagformulier heeft u in de kolom "productieregio" bij alle gewaspercelen een 1 vermeld. In de toelichting op het aanvraagformulier wordt aangegeven dat u deze kolom alleen moet invullen bij gewaspercelen die u opgeeft voor een akkerbouwsubsidie. Er is geen sprake van een tegenstrijdigheid op uw aanvraagformulier, aangezien u de kolom "productieregio" heeft ingevuld voor alle percelen.

De oppervlakte van de percelen 3 en 4 heeft u onderaan het formulier bij "Totale oppervlakte voederareaal" opgegeven. Ook hier is geen sprake van een strijdigheid op het aanvraagformulier waaruit zou blijken dat u voor beide percelen in aanmerking komt voor subsidie.

Tevens voert u aan dat u in de voorgaande jaren nog nooit een aanvraag heeft ingediend voor de Regeling dierlijke EG-premies, maar altijd voor de Regeling Vereenvoudigde regeling.

Hierover merk ik het volgende op. In haar uitspraak van 25 maart 1999 "C" heeft het CBb bepaald dat het standpunt van de Commissie van de EU inzake het begrip klaarblijkelijke fout, neergelegd in het werkdocument Manifeste fouten van 5 maart 1996, berust op een juiste uitleg van artikel 5 bis. In dat werkdocument worden als manifeste fouten aangemerkt tegenstrijdigheden in de aanvraag die wijzen op een vergissing.

Hieruit volgt dat voor de bepaling of er sprake is van klaarblijkelijke fout niet wordt getoetst aan aanvragen uit vorige jaren, aan de aanvraag voor premie in het kader van de dierlijke regeling of aan de gegevens van de Landbouwtelling."

Ter zitting heeft verweerder onder meer nog het volgende aangevoerd:

" In het Werkdocument van de Europese Commissie over "manifeste fouten" wordt een richtsnoer gegeven wat we onder een klaarblijkelijke fout moeten verstaan. Het fout invullen van de bijdragecode valt daar niet onder, tenzij dit ertoe zou leiden dat er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zou ontstaan, die bij aandachtiger onderzoek kan worden ontdekt. Hierbij moeten de in dezelfde aanvraag verstrekte gegevens onderling worden vergeleken. (…)

Verweerder kon uit deze gegevens niet opmaken dat appellant iets anders bedoelde dan dat hij had ingevuld. De in de aanvraag verstrekte gegevens leiden dus niet tot een tegenstrijdigheid in de aanvraag, zodat niet gesproken kan worden van een klaarblijkelijke fout."

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft bij zijn beroepschrift het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

" Nergens staat dat de Minister de fout zelf had moeten ontdekken, al dan niet door een tegenstrijdigheid.

Cliënt heeft een klaarblijkelijke fout gemaakt. Dat staat vast. Waarom zou de Minister deze fout niet kunnen erkennen? En hem in de gelegenheid stellen de aanvraag te wijzigen? Van bedrog is geen sprake. Cliënt heeft volkomen t.g.t. gehandeld.

De eis van tegenstrijdigheid in de aanvraag staat niet in de tekst van de verordening.

Bovendien was de Minister ervan op de hoogte dat cliënt geen voederareaal op hoefde geven omdat hij geen premie op stieren, ossen, zoogkoeien of ooien had aangevraagd. In zoverre was er een innerlijk tegenstrijdigheid in de aanvraag welke de Minister had moeten opmerken."

Ter zitting heeft appellant onder meer het volgende aangevoerd:

" - Appellant heeft de verkeerde bijdragecodes op zijn aanvraagformulier

Regeling EG Steunverlening Akkerbouwgewassen ingevuld enkel doordat hij naar de verkeerde opsomming van coderingen in de begeleidende brochure heeft gekeken. De lay-out van deze brochure werkt het maken van deze fout in de hand (…)

- De gemaakte fout is, vanuit appellant gezien, een duidelijke vergissing. Appellant had geen enkele reden om steunverlening inzake voederareaal aan te vragen. Appellant heeft geen dieren op grond waarvan hij in aanmerking zou komen voor een dergelijke vorm van steun.

- Appellant heeft in zijn aanvraag twee foutieve codes vermeld dewelke ieder afzonderlijk en als geheel hadden moeten worden opgemerkt. Deze fouten waren zeker ontdekt indien de gegevens van het aanvraagformulier waren getoetst aan de bij LASER bekende en onmiddellijk voorhanden zijnde bedrijfsgegevens van appellant. Fouten, ontdekt door laatstgenoemde verificatie, behoren naar mijn mening ook tot fouten dewelke bedoeld zijn in het Werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999. Ingevolge dit Werkdocument worden met duidelijke vergissingen gelijkgesteld: eigenaardigheden die betrekking hebben op de referenties of nummers van percelen of dieren en die aan het licht komen wanneer de aanvraag wordt getoetst aan databases. In het licht van een zorgvuldige behandeling van een aanvraag, dus als uitvloeisel van een zorgvuldige belangenafweging, lijkt mij laatstgenoemde verificatie ook noodzakelijk. Voorts ben ik van mening dat aangehaald Werrkdocument in dit licht zou moeten worden geïnterpreteerd.

- Indien een dergelijke - ruime - uitleg van het onderwerpelijke begrip: "fout" niet zou worden toegepast, ontstaat ruimte voor het massaal afwijzen van een- of enige veelvuldig gemaakte fout(en). Dit laatste staat mijns inziens op gespannen voet met opvattingen omtrent redelijkheid en billijkheid alsmede met de bedoeling achter de onderhavige Regeling EG-Steunverlening."

5. De beoordeling van het geschil

Het College stelt voorop dat verweerder zich op goede grond op het standpunt stelt dat slechts aan het bezwaar van appellant tegemoet had kunnen worden gekomen, indien door appellant bij de aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers alleen in dat geval is het blijkens artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste indieningsdatum van een aanvraag mogelijk die aanvraag te wijzigen.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in een werkdocument van 18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL, enkele richtsnoeren inzake manifeste fouten in de zin van genoemd artikel 5 bis gegeven. Als manifeste fouten worden in dit werkdocument aangemerkt direct in het oog springende fouten en tegenstrijdigheden, die bij een aandachtiger onderzoek van de in de aanvraag verstrekte gegevens geconstateerd worden, alsmede eigenaardigheden, die betrekking hebben op aanduidingen of nummers van percelen of dieren. Benadrukt wordt dat het moet gaan om identificatiefouten. Fouten met betrekking tot de teelt gelden in beginsel niet als duidelijke fouten. Bij verwisseling van percelen zou een uitzondering gemaakt kunnen worden, mits het niet gaat om een perceel, dat wordt gebruikt als braakgrond of met voedergewassen beteelde oppervlakte.

Het College overweegt dat genoemd werkdocument niet is aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG en dat derhalve aan dit werkdocument geen verbindende kracht toekomt. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument ook niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum toe te staan.

Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van dit werkdocument en de daaraan voorafgaande, qua strekking vergelijkbare werkdocumenten binnen de door Verordening (EEG) nr. 3887/92 getrokken grenzen een vaste beleidslijn te ontwikkelen, zeker niet ontzegd kan worden.

Verweerder heeft er terecht op gewezen, dat de "Aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" van appellant geen tegenstrijdigheden bevat. Uit dien hoofde bestond er derhalve geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze aanvraag. Het College wijst er in dit verband met name op, dat niet alleen bij de twee percelen de bijdragecode 805 en 800 zijn vermeld, die wijzen op een aanvraag voederareaal in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies, maar dat ook bij de vraag naar de totale oppervlakte van het voederareaal de samengetelde oppervlakte van deze twee percelen is vermeld.

Het aanvragen van voederareaal voor percelen snijmais of wintertarwe roept op zichzelf geen vragen op.

De tekst van genoemd werkdocument geeft ook geen aanknopingspunt om verweerder verplicht te achten te onderzoeken of een aanvrager voor zodanige premie in aanmerking komt en of hij die in eerdere jaren heeft aangevraagd. Dit werkdocument noemt weliswaar de mogelijkheid van kruiscontrole met behulp van databanken, maar slechts om aan te geven op welke wijze kennelijk foutieve aanduidingen of nummers van percelen of dieren aan het licht kunnen komen. Reeds omdat vergissingen in de gewenste bijdragecode hieronder niet vallen, doet appellant tevergeefs een beroep op bedoelde passage in het werkdocument.

Dat vanuit appellant gezien sprake is van een duidelijke vergissing, maakt nog niet dat ook objectief vaststaat dat de aanvankelijke opgave kennelijk fout was.

In het licht van deze overwegingen biedt, hetgeen appellant heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel, dat verweerder de aanwezigheid van een klaarblijkelijke fout, als bedoeld in artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 had moeten erkennen en naar aanleiding van appellants bezwaarschrift wijziging van de aanvraag had moeten toestaan.

Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr M.J. Kuiper in tegenwoordigheid van mr A. Bruining, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2001.

w.g. M.J. Kuiper de griffier is niet in de

gelegenheid te ondertekenen