ECLI:NL:CBB:2001:AD4701
public
2015-11-11T02:55:34
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD4701
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-10-03
AWB 00/746
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD4701
public
2013-04-04T17:19:17
2001-10-19
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD4701 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 03-10-2001 / AWB 00/746

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/746 3 oktober 2001

5135

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A, te B, appellante,

gemachtigde: Ir S. Boonstra,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigden: mr M.M.F. Lobles en D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders ministerie.

1. De procedure

Op 18 september 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 augustus 2000, dat aan appellante is verzonden op 10 augustus 2000.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen verweerders besluit van 3 december 1999, dat op 17 december 1999 aan appellante is verzonden, op appellantes aanvraag om steun ingevolge de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).

Verweerder heeft op 24 november 2000 een verweerschrift ingediend.

Op 22 augustus 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Partijen hebben bij deze gelegenheid bij monde van hun gemachtigden, de wederzijdse standpunten nader toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 229/95, is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 4

(…)

2. a) De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten de wijzigingen uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad ontvangen.

Wat de percelen landbouwgrond betreft, mag de steunaanvraag "oppervlakten" slechts worden gewijzigd in bijzondere gevallen die naar behoren zijn gemotiveerd, zoals met name een overlijden, een huwelijk, aan- of verkoop of de sluiting van een pachtovereenkomst. De Lid-Staten stellen de desbetreffende voorwaarden vast. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan de percelen die voor een braaklegging of als voederareaal zijn aangegeven, tenzij het een geval betreft dat overeen-komstig de desbetreffende bepalingen naar behoren is gemotiveerd en op voorwaarde dat dit perceel reeds voor braaklegging of als voederareaal was opgenomen in een steunaanvraag van een ander bedrijfshoofd, welke laatste steunaanvraag dan dienovereenkomstig wordt gecorrigeerd.

b) Met betrekking tot het gebruik of de betrokken steunregeling kunnen in alle gevallen wijzigingen worden aangebracht. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan de percelen die voor een braaklegging zijn aangegeven.

(…)

Artikel 5 bis

Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast."

In de Regeling is ten tijde hier van belang onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 9

1. Na sluiting van de aanvraagperiode doch uiterlijk tot en met 15 mei voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd in de gevallen bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, van verordening 3887/92.

2. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten na 15 mei worden gewijzigd:

a. in geval van een duidelijke fout;

(…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante heeft op 5 mei 1999, ontvangen op 11 mei 1999, bij de uitvoeringsdienst LASER een formulier "aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" ingediend. Daarin heeft appellante onder meer 3.10 ha snijmaïs met bijdragecode 805 (voederareaal) opgegeven.

- Bij brieven van 26 en 28 oktober 1999 is aan appellante bericht dat in haar aanvraag onvolkomenheden zijn geconstateerd en dat op initiatief van LASER wijzigingen op het aanvraagformulier van appellante zijn aangebracht. Appellante heeft van de aan haar geboden gelegenheid om hierop te reageren geen gebruik gemaakt.

- Bij besluit van 3 december 1999, dat op 17 december 1999 aan appellante is verzonden, heeft verweerder de aanvraag goedgekeurd en de definitieve oppervlakte voederareaal, ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies, vastgesteld op 3,10 ha.

- Appellante heeft tegen dit besluit op 16 februari 2000 bezwaar gemaakt. Hierbij heeft zij onder meer aangegeven dat op het aanvraagformulier bij perceel met volgnummer 5 abusievelijk bijdragecode 805 is ingevuld. De juiste code had moeten zijn 815 (maïspremie). Appellante verzoekt de gemaakte fout te corrigeren.

- Op 11 mei 2000 is appellante naar aanleiding van haar bezwaren gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt - samengevat - onder meer het volgende in.

Verweerder heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 december 1999 ontvankelijk verklaard. Appellante heeft weliswaar niet binnen zes weken na verzending door verweerder van het besluit in primo daartegen bij verweerder bezwaar gemaakt, maar nu verweerder niet uitgesloten acht dat appellante deze beslissing niet heeft ontvangen, komt verweerder tot de conclusie dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 december 1999 ontvankelijk verklaard, nu deze vaststelling gelet op de aangevoerde bezwaren moet worden geduid als de afwijzing van door appellante beoogde akkerbouwsubsidie.

Artikel 9, tweede lid, aanhef en sub a, van de Regeling bepaalt dat de aanvraag oppervlakten in afwijking van het eerste lid na 15 mei kan worden gewijzigd in geval van een duidelijke fout.

Verweerder is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een dergelijke duidelijke fout. De aanvraag van appellante is als zodanig niet onlogisch, niet onvolledig en consequent ingevuld. Het staat een producent vrij om voor een perceel al dan niet subsidie aan te vragen. Het gegeven dat appellante in de kolom "productieregio" een 2 heeft vermeld vormt geen tegenstrijdigheid in de aanvraag, nu appellante dit bij alle gewaspercelen heeft gedaan. Ook het gegeven dat appellante de oppervlakte van het maïsperceel onderaan het formulier bij "Totale oppervlakte voederareaal" heeft opgegeven wijst niet op een tegenstrijdigheid op het aanvraagformulier waaruit zou blijken dat appellante voor het betreffende perceel in aanmerking wil komen voor akkerbouwsubsidie. LASER behoefde mitsdien geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen appellante met haar aanvraag beoogde.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Appellante heeft op het aanvraagformulier bij het perceel met volgnummer 5 abusievelijk bijdragecode 805 is ingevuld, terwijl dit 815 (maïspremie) moest zijn. Dit betreft een duidelijke fout, die voor herstel vatbaar is. De betreffende aanvraag is voor appellante ongebruikelijk en is voorts als onlogisch is te beschouwen. Appellante heeft niets aan een opgave voor voederareaal, nu zij voor het seizoen 1999 geen premie voor stieren en/of zoogkoeien heeft aangevraagd, zodat de gehanteerde bijdragecode 805 volstrekt voor haar onlogisch is.

Uit het feit dat appellante bij de aanvraag een Verklaring Gebruik Akkerland heeft gevoegd voor het betreffende perceel terwijl een dergelijke Verklaring alleen noodzakelijk is indien het perceel wordt opgegeven voor een akkerbouwbijdrage blijkt de intentie van appellante om in aanmerking te komen voor akkerbouwbijdrage voor 3.10 ha snijmaïs.

Appellante heeft achter alle gewaspercelen in de kolom "productieregio" een 2 ingevuld. De landerijen van appellante vallen onder de gemeente Menaldumadeel, welke gemeente valt onder productieregio 1. Bij de controle van de aanvraag van appellante had LASER middels het PIPO-systeem de onderhavige fout kunnen traceren. Hieruit blijkt eveneens dat de aanvraag onlogisch is ingevuld.

Het besluit is in strijd met het doel en de strekking van de ter zake geldende EG-regelgeving, alsmede in strijd met de daarop gebaseerde nationale uitvoeringsbepalingen.

Appellante acht het besluit niet redelijk en in strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Voorts geeft de bestreden beschikking geen blijk van een zorgvuldige belangenafweging.

5. De beoordeling van het geschil

Hetgeen partijen verdeeld houdt is de vraag of in het geval van appellante sprake is van een klaarblijkelijke fout, welke na indiening van de aanvraag op elk moment kan worden aangepast. Slechts in dit geval kan, zoals verweerder terecht heeft besloten en appellante niet heeft bestreden.

Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke fout indien objectief vast kan worden gesteld dat de aanvankelijk gedane opgave kennelijk fout was. Zulks is het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn. Het College is van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de slotsom is gekomen dat in dit geval geen sprake is van een klaarblijkelijke fout in voormelde zin.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in een werkdocument van 18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL, enkele richtsnoeren inzake manifeste fouten in de zin van genoemd artikel 5 bis vastgesteld. Als manifeste fouten worden in dit werkdocument aangemerkt direct in het oog springende fouten en tegenstrijdigheden, die bij een aandachtiger onderzoek van de in de aanvraag verstrekte gegevens geconstateerd worden, alsmede eigenaardigheden, die betrekking hebben op aanduidingen of nummers van percelen of dieren. Benadrukt wordt dat het moet gaan om identificatiefouten. Fouten met betrekking tot de teelt gelden in beginsel niet als duidelijke fouten. Bij verwisseling van percelen zou een uitzondering gemaakt kunnen worden, mits het niet gaat om een perceel, dat wordt gebruikt als braakgrond of met voedergewassen beteelde oppervlakte.

Het College overweegt dat genoemd werkdocument niet is aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG en dat derhalve aan dit werkdocument niet de verbindende kracht toekomt die verweerder hieraan wenst te verbinden. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum toe te staan.

Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van dit werkdocument en de daaraan voorafgaande, qua strekking vergelijkbare werkdocumenten, binnen de door Verordening (EEG) nr. 3887/92 getrokken grenzen een vaste beleidslijn te ontwikkelen, zeker niet ontzegd kan worden.

Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de aanvraag van appellante geen gegevens bevat die er klaarblijkelijk op wijzen dat appellante bedoelde maïspremie in plaats van voederareaal aan te vragen. Uit dien hoofde bestond er derhalve geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze aanvraag. Het College overweegt daartoe het volgende.

Het staat een producent vrij een perceel maïs voor akkerbouwsteun op te geven of als voederareaal. Het is niet de taak van verweerder zich in de motieven van de aanvrager te verdiepen of te beoordelen, of wijziging van de aanvraag een voor appellante gunstiger resultaat zou hebben opgeleverd.

De vermelding door appellante van "productieregio 2" kan niet als zo'n klaarblijkelijke fout worden geschouwd. Nu de productieregio ook vermeld is bij percelen waarvoor geen bijdrage gevraagd wordt, was er geen grond, de vermelding van de productieregio bij een perceel dat als voederareaal in de aanvraag is opgenomen, als een vergissing aan te merken waaruit zou moeten worden afgeleid dat appellante bedoeld had een bijdrage aan te vragen. Dit wordt niet anders indien het een onjuiste productieregio betreft.

Dat appellante bij haar aanvraag een Verklaring Gebruik Akkerland heeft gevoegd, behoefde verweerder evenmin ter doen twijfelen aan de juistheid van de bedoeling in de aanvraag van appellante, nu de betreffende Verklaring met het oog op het voren-overwogene geen doel diende aangezien appellante eigenaar was van het perceel. In het kader van een aanvraag voor akkerbouwsteun is overlegging van een dergelijke Verklaring slechts vereist indien een producent akkerbouwsteun aanvraagt voor een perceel dat hij niet in eigendom heeft.

In het licht van het vorenoverwogene valt niet in te zien dat verweerder gehandeld zou hebben in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Awb.

Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr D. Roemers, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2001.

w.g. D.Roemers w.g. Th.J. van Gessel