-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 00/756 3 oktober 2001
5135
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: H.W. Leeraar, werkzaam bij DLV Adviesgroep NV, te Raerd,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigden: mr M.M.F. Lobles en D. Özdemir, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 19 september 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 12 september 2000, verzonden op 13 september 2001.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen verweerders beslissing op appellants aanvraag om steun ingevolge de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).
Verweerder heeft op 13 november 2000 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2001, waarbij partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigden nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1. Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92 (hierna: de Verordening), zoals gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 229/95, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 4
(…)
2. a) De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten de wijzigingen uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad ontvangen.
Wat de percelen landbouwgrond betreft, mag de steunaanvraag "oppervlakten" slechts worden gewijzigd in bijzondere gevallen die naar behoren zijn gemotiveerd, zoals met name een overlijden, een huwelijk, aan- of verkoop of de sluiting van een pachtovereenkomst. De Lid-Staten stellen de desbetreffende voorwaarden vast. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan de percelen die voor een braaklegging of als voederareaal zijn aangegeven, tenzij het een geval betreft dat overeenkomstig de desbetreffende bepalingen naar behoren is gemotiveerd en op voorwaarde dat dit perceel reeds voor braaklegging of als voederareaal was opgenomen in een steunaanvraag van een ander bedrijfshoofd, welke laatste steunaanvraag dan dienovereenkomstig wordt gecorrigeerd.
b) Met betrekking tot het gebruik of de betrokken steunregeling kunnen in alle gevallen wijzigingen worden aangebracht. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan de percelen die voor een braaklegging zijn aangegeven.
(…)
Artikel 5 bis
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast.
In de Regeling is ten tijde hier van belang onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 9
1. Na sluiting van de aanvraagperiode doch uiterlijk tot en met 15 mei voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd in de gevallen bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, van verordening 3887/92.
2. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten na 15 mei worden gewijzigd:
a. in geval van een duidelijke fout;
(…)"
2.2. Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 9 april 1999 heeft appellant bij de uitvoeringsdienst LASER een formulier "aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" ingediend, waarbij hij onder meer voor perceel 4, voor bijdrage 2,11 ha snijmaïs heeft aangemeld, terwijl hij perceel 15 ter grootte van 0,64 ha niet voor bijdrage heeft opgegeven.
- Bij brief van 11 november 1999, verzonden op 23 november 1999, heeft LASER de aanvraag goedgekeurd en een bedrag van f. 1263,36 aan akkerbouwsubsidie toegekend.
- Bij brief van 5 december 1999, ingekomen bij verweerder op 7 december 1999, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt - samengevat - onder meer het volgende in.
Artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling bepaalt dat de aanvraag oppervlakten in afwijking van het eerste lid na 15 mei kan worden gewijzigd in geval van een duidelijke fout.
In het onderhavige geval is van een dergelijke duidelijke fout geen sprake. De abusievelijk voor perceel 15 ingevulde gewascode 265 voor blijvend grasland in plaats van de gewascode 259 voor snijmaïs is niet een zodanige duidelijke fout. De aanvraag van appellant is niet onlogisch, niet onvolledig en consequent ingevuld.
Voor de bepaling of sprake is van een klaarblijkelijke fout wordt de betreffende aanvraag niet getoetst met behulp van aanvragen uit voorgaande jaren, de aanvraag voor premie in het kader van de dierlijke EG-regeling of met behulp van de Landbouwtelling.
Ingeval een producent een ander gewas in zijn aanvraag heeft opgegeven dan op een perceel is geconstateerd, en dit laatste gewas tot dezelfde gewasgroep behoort als het opgegeven gewas en voorts voor dezelfde bijdrage in aanmerking komt, dan wordt dit ook aangemerkt als een klaarblijkelijke fout, die voor wijziging in aanmerking komt na 15 mei. Deze situatie doet zich in het geval van appellant niet voor, nu blijvend grasland en snijmaïs niet tot dezelfde gewasgroep behoren. Laser behoefde geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen appellant met zijn aanvraag beoogde, zodat de aanvraag niet kan worden gewijzigd.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant heeft per abuis perceel 15 met een oppervlakte van 0,64 ha niet opgegeven voor akkerbouwbijdrage. Dit perceel is in werkelijkheid één perceel samen met perceel 4, waarvoor wel een akkerbouwbijdrage is aangevraagd en uitgekeerd. De scheidingslijn tussen de percelen 4 en 15 is slechts administratief van aard en wekt verwarring, hetgeen er toe heeft geleid dat appellant perceel 15 niet heeft opgegeven voor steun.
Verweerder noemt de aanvraag niet onlogisch omdat gras (perceel 15) en snijmaïs (perceel 4) niet tot dezelfde gewasgroep behoren. Zulks ten onrechte. Een gewasscheiding in werkelijkheid precies daar leggen, waar een administratieve kaartscheiding binnen een perceel loopt, is, ongeacht tot welke gewasgroepen de beide gewassen behoren, onlogisch. Er is een gebrek aan samenhang tussen de op de aanvraag vermelde percelen 4 en 15, zodat sprake is van een duidelijke vergissing.
Verweerder stelt in de bestreden beslissing ten onrechte dat volgens appellant de percelen met volgnummers 14 en 15 één perceel vormen. Appellant heeft nooit gerept over perceel 14. Verweerder heeft zich hiermee kennelijk vergist, waaraan voor verweerder geen gevolgen kleven, terwijl de vergissing van appellant verstrekkende gevolgen heeft. Het rechtsgevoel van appellant is geschonden door dit verschil in uitkomst.
5. De beoordeling van het geschil
Hetgeen partijen verdeeld houdt is of in het geval van appellant sprake is van een klaarblijkelijke fout, welke na de indiening van de aanvraag op elk moment kan worden aangepast. Slechts indien van zodanige fout sprake is geweest kan, zoals verweerder terecht heeft besloten en appellant niet heeft bestreden aan het bezwaar van appellant tegemoet worden gekomen en alsnog akkerbouwsteun als door appellant gewenst worden toegekend.
Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke fout indien objectief vast kan worden gesteld dat de aanvankelijk gedane opgave kennelijk fout was. Zulks is het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.
De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in een werkdocument van 18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL, enkele richtsnoeren inzake manifeste fouten in de zin van genoemd artikel 5 bis vastgesteld. Als manifeste fouten worden in dit werkdocument aangemerkt direct in het oog springende fouten en tegenstrijdigheden, die bij een aandachtiger onderzoek van de in de aanvraag verstrekte gegevens geconstateerd worden, alsmede eigenaardigheden, die betrekking hebben op aanduidingen of nummers van percelen of dieren. Benadrukt wordt dat het moet gaan om identificatiefouten. Fouten met betrekking tot de teelt gelden in beginsel niet als duidelijke fouten. Bij verwisseling van percelen zou een uitzondering gemaakt kunnen worden, mits het niet gaat om een perceel, dat wordt gebruikt als braakgrond of met voedergewassen beteelde oppervlakte.
Het College overweegt dat genoemd werkdocument niet is aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG en dat derhalve aan dit werkdocument niet de verbindende kracht toekomt die verweerder hieraan wellicht wenst te verbinden. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum toe te staan.
Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van dit werkdocument en de daaraan voorafgaande, qua strekking vergelijkbare werkdocumenten, binnen de door Verordening (EEG) nr. 3887/92 getrokken grenzen een vaste beleidslijn te ontwikkelen, zeker niet ontzegd kan worden.
Het College is van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de slotsom is gekomen dat in dit geval geen sprake is van een klaarblijkelijke fout in voormelde zin. Verweerder behoefde niet te begrijpen dat appellant een vergissing had begaan door voor percelen 4 en 15 verschillende gewascodes in te vullen op zijn aanvraag.
De omstandigheid dat de percelen 4 en 15 slechts worden gescheiden door een administratieve kaartindeling, maakt dit niet anders.
Hetgeen appellant voor het overige heeft aangevoerd brengt het College in het licht van het vorenoverwogene niet tot een ander oordeel. Met name de eventuele omstandigheid dat verweerder een fout gemaakt zou hebben maakt niet dat met betrekking tot vergissingen van de zijde van appellant niet volgens het geldende wettelijke regime zou moeten worden besloten.
Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2001.
w.g. D. Roemers w.g. Th.J. van Gessel