ECLI:NL:CBB:2001:AD6765
public
2015-11-12T12:56:36
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD6765
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-11-27
AWB 00/188
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Wet op de Accountants-administratieconsulenten 62
Wet op de Accountants-administratieconsulenten 68
Wet op de Accountants-administratieconsulenten 69
Wet op de Accountants-administratieconsulenten 70 t/m 79
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD6765
public
2013-04-04T17:26:52
2001-12-07
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD6765 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 27-11-2001 / AWB 00/188

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No.AWB 00/188 27 november 2001

20120

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te 's-Gravenhage (hierna: de raad van tucht), gewezen op 30 december 1999.

1. De procedure

Bij brief, verzonden op 30 december 1999, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van zijn op 30 december 1999 genomen beslissing op een klacht, op 18 februari 1999 door appellant ingediend tegen C (hierna: betrokkene).

Bij een op 24 februari 2000 bij het College ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.

De raad van tucht heeft bij brief van 31 maart 2000 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.

Het College heeft het beroep behandeld ter zitting van 16 oktober 2001. Appellant en betrokkene zijn aldaar verschenen. Betrokkene heeft zich ter zitting laten bijstaan door drs J.M.A. van Rijn RA.

2. De vaststaande feiten

Het College gaat uit van de feiten zoals die zijn vastgesteld in de bestreden beslissing van de raad van tucht, nu tegen die vaststelling geen grieven zijn aangevoerd.

3. De bestreden tuchtbeslissing

Bij de bestreden tuchtbeslissing, die aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd, heeft de raad van tucht de klacht ongegrond verklaard.

4. De middelen van beroep

Appellant heeft, samengevat weergegeven, tegen de bestreden tuchtbeslissing de volgende middelen voorgedragen.

4.1 Betrokkene heeft appellant ondeugdelijk geadviseerd met betrekking tot het opzetten van een zogeheten turbo-bv. Het was algemeen bekend binnen de accountantswereld dat aan het gebruik van turbo-constructies risico's kleefden en dat daaraan op korte termijn middels een wetswijziging een einde zou worden gemaakt. Betrokkene had appellant moeten wijzen op eventuele risico's verbonden aan zijn advies. In dat geval was appellant niet overgegaan tot aankoop van een lege bv, Jardin Nederland BV, op 22 december 1995 en had hij geen schade geleden ter hoogte van f 20.136,-.

Voorts valt betrokkene te verwijten dat hij vooraf geen goedkeuring van de Belastingdienst heeft gevraagd, zoals voor een ander bedrijf wel is gebeurd op 2 februari 1996.

4.2 Het niet verkrijgen van de verklaring van geen bezwaar van het Ministerie van Justitie valt wel degelijk aan betrokkene te verwijten. Met de wel of niet toepasbaarheid van de turbo-constructie staat of valt immers de doelmatigheid van de aankoop van de genoemde bv. Betrokkene was verplicht om de vereiste goedkeuring zeker te stellen. In elk geval had betrokkene moeten adviseren een koopovereenkomst te vervaardigen met een ontbindende voorwaarde.

5. De beoordeling

5.1 Het eerste middel richt zich tegen het oordeel van de raad van tucht omtrent de deugdelijkheid van de advisering door betrokkene aangaande de aankoop van de aandelen van genoemde bv.

Met de raad van tucht is het College van oordeel dat, zoals ook blijkt uit een door de Belastingdienst geaccordeerde brief van het kantoor van betrokkene van 2 februari 1996, aannemelijk is dat de door betrokkene geadviseerde turbo-constructie in de relevante periode niet ongebruikelijk was.

Voorts is het College van oordeel dat betrokkene in zijn advies van 6 december 1995 voldoende op de risico's van de turbo-constructie heeft gewezen en dienaangaande voldoende voorbehouden heeft gemaakt. In zijn advies heeft betrokkene er immers uitdrukkelijk op gewezen dat niet zeker was dat de fiscus het standpunt van betrokkene in deze constructie zal delen en dat daarbij veel zou afhangen van hetgeen appellant overeenkomt en overeengekomen is met zijn zakenpartner, alsmede van de redactie van die overeenkomst.

Daarnaast hecht het College belang aan de omstandigheid dat eerdergenoemde risico's van de aankoop van een turbo-bv in die zin voor appellant beperkt zouden zijn, dat zij het verschil zouden belopen tussen de kosten van aankoop van de onderhavige -lege- bv en die van de aankoop of het oprichten van een normale bv. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de partner van appellant in de beoogde samenwerking de eis had gesteld dat in het kader van een bv-constructie op basis van houdstervennootschappen zou worden samengewerkt.

De grief van appellant dat betrokkene vooraf goedkeuring aan de Belastingdienst had moeten vragen aangaande het gebruik van een turbo-constructie volgt het College niet, aangezien ten tijde van belang geen bv-constructie in het leven was geroepen en derhalve op dat moment nog geen sprake kon zijn van het verlenen van een dergelijke goedkeuring.

Het eerste middel treft derhalve geen doel.

5.2 Ten aanzien van het tweede middel oordeelt het College dat betrokkene ter zake van het niet afgeven van de verklaring van geen bezwaar in verband met het wijzigen van de statuten van bovengenoemde bv, geen verwijt te maken valt. Met betrokkene is het College van oordeel dat het instellen door het Ministerie van Justitie van een onderzoek niet voorzienbaar was ten tijde van het uitbrengen van het fiscale advies.

Overigens was reeds voordien de samenwerking tussen appellant en eerderbedoelde partner mislukt, hetgeen betekende dat van de beoogde bv-constructie geen gebruik zou worden gemaakt.

Ook het tweede middel treft derhalve geen doel, zodat het beroep verworpen moet worden.

Na te melden beslissing berust op de artikelen 62, 68, 69 en 70 tot en met 79 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en op de artikelen 5 en 11, eerste lid, van de Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten 1994.

6. De beslissing

Het College verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr B. Verwayen, mr H.C. Cusell en mr J.A. Hagen in tegenwoordigheid van mr A.J. Medze, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 november 2001.

w.g. B. Verwayen w.g. A.J. Medze