ECLI:NL:CBB:2001:AD8137
public
2015-11-10T21:09:31
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD8137
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-12-04
AWB 99/939
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Handelsregisterbesluit 1996 1
Handelsregisterbesluit 1996 3
Handelsregisterbesluit 1996 4
Handelsregisterbesluit 1996 5
Handelsregisterbesluit 1996 6
Handelsregisterbesluit 1996 12
Handelsregisterwet 1996 3
Handelsregisterwet 1996 5
Handelsregisterwet 1996 8
Handelsregisterwet 1996 23
Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 55
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD8137
public
2013-04-04T17:31:17
2002-01-16
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD8137 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 04-12-2001 / AWB 99/939

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer)

No. AWB 99/939 4 december 2001

24060

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellante

tegen

de Kamer van Koophandel Oost-Brabant, verweerster,

gemachtigde: mr R.E. Wannink, advocaat te 's-Hertogenbosch.

1. De procedure

Op 16 november 1999 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerster van 6 oktober 1999. Bij dit besluit heeft verweerster de bezwaren van appellante tegen de weigering om een opgave handelsregisterinschrijving in behandeling te nemen ongegrond verklaard.

Op 30 december 1999 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.

Het College heeft op 26 januari 2000, 29 juni 2000, 29 augustus 2000, 27 november 2000, 8 januari 2001, 17 januari 2001, 22 januari 2001, 15 maart 2001, 19 maart 2001, 21 maart 2001, 24 april 2001, 22 mei 2001, 24 september 2001, 27 september 2001 en 3 oktober 2001 brieven van appellante ontvangen. Tevens heeft het College op 8 februari 2001 een brief van verweerster ontvangen, waarin deze is ingegaan op een vraag die de griffier van het College bij brief van 25 januari 2001 had gesteld.

Op 23 oktober 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij appellante zoals tevoren was aangekondigd niet is verschenen en waarbij verweerster bij monde van haar gemachtigde haar standpunt nader heeft toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In de Handelsregisterwet 1996 (hierna: de Wet) is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 3

1. In het handelsregister worden de ondernemingen ingeschreven die in Nederland zijn gevestigd, in Nederland een nevenvestiging hebben of in Nederland worden vertegenwoordigd door een gevolmachtigde handelsagent.

Artikel 5

1. Tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister bij de ter zake bevoegde Kamer is verplicht degene aan wie een onderneming toebehoort of, indien het de inschrijving betreft van een rechtspersoon of van een aan een rechtspersoon toebehorende onderneming, ieder der bestuurders van de rechtspersoon.

Artikel 8

1. De op grond van artikel 5 daartoe verplichte personen doen, met inachtneming van het bij algemene maatregel van bestuur bepaalde, de opgaven die de Kamer nodig heeft om ervoor te zorgen dat de bij die maatregel aangewezen gegevens te allen tijde juist en volledig in het handelsregister ingeschreven zijn.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het deponeren van bescheiden.

Artikel 23

1. Indien een Kamer of een andere belanghebbende van mening is dat de inschrijving van een onderneming of rechtspersoon onjuist, onvolledig of in strijd met de openbare orde of de goede zeden is of dat een onderneming of een rechtspersoon ten onrechte niet is ingeschreven, kan de belanghebbende zich bij verzoekschrift wenden tot de rechter van het kanton waar de inschrijving is geschied of zou moeten geschieden, met het verzoek de doorhaling, aanvulling of wijziging van het ingeschrevene of de inschrijving van de onderneming of de rechtspersoon te gelasten."

In het Handelsregisterbesluit 1996 (hierna: het Besluit) is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

d. persoonlijke gegevens: de naam en voornamen, de geslachtsaanduiding, het woonadres met vermelding - zo mogelijk - van de postcode, de datum, de plaats en - indien deze plaats is gelegen buiten Nederland - het land van geboorte, alsmede de handtekening en - voor zover in gebruik - de elektronische handtekening van een natuurlijk persoon.

Artikel 3

1. Voor het doen van de voorgeschreven opgaven ter inschrijving in het handelsregister wordt gebruik gemaakt van door de Kamer vastgestelde formulieren die kosteloos verkrijgbaar zijn.

Artikel 4

1. Indien de Kamer er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van iemand die tot het doen van de opgave verplicht of bevoegd is, kan zij weigeren de opgave in behandeling te nemen.

2. Indien niet is voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de opgave of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de opgave, kan de Kamer weigeren de opgave in behandeling te nemen, mits de belanghebbende de gelegenheid heeft gehad deze binnen een door de Kamer gestelde termijn aan te vullen.

Artikel 5

1. Nadat de opgave in behandeling is genomen, onderzoekt de Kamer summierlijk of deze juist is. De Kamer kan daarbij om nadere bewijsstukken van de vermelde gegevens vragen.

2. Indien de Kamer van oordeel is dat de opgave niet juist is, geeft zij de belanghebbende in overweging de opgave te wijzigen of in te trekken. Daartoe stelt zij de opgave onverwijld weer ter beschikking van de belanghebbende en geeft zij de aanwijzingen die zij in het belang van het handelsregister dienstig oordeelt.

Artikel 6

1. Indien de Kamer van oordeel is dat de opgave juist is, gaat zij over tot inschrijving.

2. De Kamer gaat eveneens over tot inschrijving, indien naar het oordeel van de Kamer, nadat toepassing is gegeven aan artikel 5, tweede lid, uit de nieuwe opgave blijkt dat de belanghebbende niet aan de gegeven aanwijzingen heeft voldaan. In dat geval geeft de Kamer toepassing aan artikel 23 van de wet.

Artikel 12

Van een vennootschap onder firma worden ingeschreven:

a. de naam van de vennootschap;

b. het tijdstip van aanvang van de vennootschap en de duur waarvoor zij is aangegaan;

c. de persoonlijke gegevens van de vennoten en ten aanzien van een na de aanvang van de vennootschap toegetreden vennoot tevens de dag van zijn toetreding;

d. al hetgeen de overeenkomst bevat ter bepaling van de rechten van derden."

Artikel 55 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 luidt als volgt:

" Artikel 55

1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit en tegen een ander door een kamer genomen besluit, met uitzondering van besluiten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van besluiten waartegen bij of krachtens de wet een andere voorziening is opengesteld."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Begin juli 1999 heeft verweerster twee formulieren ontvangen van C. In het ene formulier is opgave gedaan van een inschrijving van de vennootschap onder firma A (hierna: de vof), in het andere formulier is opgave gedaan van de vennoten van de vof.

- Bij brief van 13 juli 1999 heeft verweerster de formulieren teruggezonden, omdat het vennootschapscontract, waaruit het niet bevoegd zijn van vennoot D zou moeten blijken, niet was bijgevoegd. Tevens verzocht verweerster een kopie van het legitimatiebewijs van mevrouw D bij te voegen en haar handtekening bij vraag 4 te plaatsen.

- Bij brief van 24 juli 1999 heeft C als vennoot van de vof de opgaveformulieren opnieuw ingestuurd. Het privé-adres van D is daarbij niet vermeld en de handtekening van D ontbreekt.

- Bij besluit van 3 augustus 1999 heeft verweerster op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet, geweigerd de opgave in behandeling te nemen, aangezien de opgave nogmaals onvolledig was ingediend.

- Tegen dit besluit heeft C als vennoot van de vof bezwaar gemaakt bij verweerster.

- Verweerster heeft C op 8 september 1999 gehoord omtrent zijn bezwaar.

- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.

- Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het kantongerecht te 's-Hertogenbosch op 7 maart 2001, heeft C de kantonrechter op grond van artikel 23 van de Handelsregisterwet 1996 verzocht de inschrijving van de vof in het handelsregister te gelasten.

- Bij beschikking van 18 april 2001 (zaaknummer 211844, EJ.Verz. 01-824) heeft de kantonrechter de zaak aangehouden totdat uitspraak is gedaan in de beroepsprocedure, waarbij is gedoeld op de onderhavige procedure bij het College. In de uitspraak is overwogen dat sprake is van een weigering van verweerster om de opgave in behandeling te nemen op de voet van artikel 4, tweede lid, van het Besluit, en dat een dergelijke weigering een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waartegen bezwaar en beroep volgens de wet openstaat.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt - samengevat - onder meer het volgende in.

Hier is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 4 van het Besluit. Immers, het ontbreken van bepaalde gegevens van één van de vennoten, zoals het privé-adres, het legitimatiebewijs en de handtekening zijn met name bij deze samenwerkingsvorm van dermate belang, in relatie met het rechtszekerheidsbeginsel, dat alleen daarom al de opgave niet in behandeling genomen had mogen worden. In de brief van 13 juli 1999 is aan appellante aangegeven welke onrechtmatigheden de opgave vertoonde en is zij in de gelegenheid gesteld om de verzuimen te herstellen. Dat in de brief niet een expliciete termijn is gesteld waarbinnen dat zou moeten gebeuren is een niet ter zake doend detail. Daarin is verweerster nog gesterkt door de omstandigheid dat appellante in haar antwoord op die brief met geen woord rept over het ontbreken van een zodanige termijn. Daarnaast heeft verweerster inmiddels kennis genomen van een aanzienlijk aantal rechterlijke uitspraken die betrekking hebben op C, D en de Kamer van Koophandel Arnhem. Mede daaruit maakt verweerster op dat zij terecht heeft geweigerd de opgave in behandeling te nemen.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Bij de oprichtingsakte heeft D C onherroepelijk gemachtigd om haar persoonlijk te vertegenwoordigen zodat hij namens haar opgave mag doen. Verweerster mag derhalve niet eisen dat D haar handtekening op de opgave zet.

De oprichtingsakte kan bij verweerster bekend zijn, aangezien deze zich bevindt in het dossier van de Kamer van Koophandel te Arnhem.

Verweerster is niet bevoegd een kopie-legitimatiebewijs van D bij de opgave te verlangen.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Op grond van artikel 55 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 is het College bevoegd kennis te nemen van een beroep van een belanghebbende tegen een besluit van verweerster op grond van de Handelsregisterwet 1996, tenzij tegen dat besluit een andere voorziening is opengesteld.

Anders dan door appellante is aangevoerd, is het primaire besluit van 3 augustus 1999 niet gebaseerd op artikel 5, tweede lid, van het Besluit (waarna inschrijving op grond van artikel 6 van het Besluit zou moeten volgen, eventueel gevolgd door een artikel 23-procedure bij de kantonrechter), maar op artikel 4, tweede lid, van het Besluit. Dit artikel wordt in het primaire besluit ook met zoveel woorden genoemd.

Aangezien tegen een besluit dat is genomen op grond van artikel 4, tweede lid, van het Besluit geen andere voorziening openstaat, is het College bevoegd om kennis te nemen van het besluit dat op het tegen het primaire besluit gerichte bezwaar is genomen.

5.2 Op grond van artikel 12 van het Besluit worden de persoonlijke gegevens van de vennoten van een vof ingeschreven. Onder persoonlijke gegevens vallen op grond van artikel 1 van het Besluit het woonadres en de handtekening. Dit is een voldoende grondslag om deze gegevens in het opgaveformulier als bedoeld in artikel 3 van het Besluit op te nemen. Het niet verstrekken van deze gegevens maakt de opgave onvolledig. In een dergelijk geval heeft verweerster op grond van artikel 4, tweede lid, van het Besluit de bevoegdheid om te weigeren de opgave in behandeling te nemen.

In het onderhavige geval heeft verweerster van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. De gedingstukken bevatten geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerster niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Of verweerster ook het ontbreken van het legitimatiebewijs van D aan zijn weigering ten grondslag mocht leggen, kan in het midden blijven, aangezien het ontbreken van het privé-adres en de handtekening van D daarvoor al voldoende was.

Al hetgeen appellante verder nog naar voren heeft gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien dit alles er niet aan afdoet dat verweerster aan het ontbreken van het privé-adres en de handtekening van D op de opgave de consequentie mocht verbinden de opgave te weigeren in behandeling te nemen. Het College merkt in dit verband nog op dat in dit geding niet ter beoordeling staat of de vof al dan niet bestaat; slechts de weigering van het in behandeling nemen van de opgave is in geding.

5.3 Op grond van het vorenstaande moet het beroep tegen het besluit van verweerster van 6 oktober 1999 ongegrond worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr drs M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 december 2001.

w.g. J.A. Hagen w.g. M.S. Hoppener