ECLI:NL:CBB:2001:AD8140
public
2015-11-10T15:03:23
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD8140
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2001-12-04
AWB 01/181
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2001:AD8140
public
2013-04-04T17:31:17
2002-01-16
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2001:AD8140 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 04-12-2001 / AWB 01/181

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer)

No. AWB 01/181 4 december 2001

24030

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

de Kamer van Koophandel Oost-Brabant, verweerster,

gemachtigde: mr R.E. Wannink, advocaat te 's-Hertogenbosch.

1. De procedure

Op 16 maart 2001 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerster van 13 maart 2001. Bij dit besluit heeft verweerster de bezwaren van appellant tegen de bijdrage kamer van koophandel 2001 ongegrond verklaard.

Op 7 mei 2001 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft bij het College op 11 mei 2001, 22 mei 2001, 26 september 2001, 27 september 2001 en 3 oktober 2001 brieven per fax toegestuurd. Tevens heeft het College van appellant op 24 september 2001 een brief met bijlagen ontvangen.

Op 23 oktober 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij appellant zoals tevoren door hem was aangekondigd niet is verschenen en waarbij verweerster bij monde van haar gemachtigde haar standpunt nader heeft toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (hierna: de Wet) is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 41

1. De in de artikelen 32, 33, 35 en 37 bedoelde bijdragen zijn verschuldigd door degene aan wie de onderneming toebehoort onderscheidenlijk door de rechtspersoon. (…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- In het handelsregister van verweerster staat sinds 15 juni 2000 ingeschreven onder dossiernummer 17125800 de eenmanszaak Varic, zoals door appellant als eigenaar van die onderneming aan verweerster opgegeven.

- Een maand na de inschrijving is aan verweerster meegedeeld dat Varic geen eenmanszaak is, maar een onderneming die behoort aan de vennootschap onder firma C (hierna: de vof).

- Verweerster heeft naar aanleiding van deze mededeling geen wijziging in het handelsregister aangebracht.

- Op 15 februari 2001 heeft verweerster aan Varic de bijdrage kamer van koophandel 2001 ad fl. 134,04 in rekening gebracht.

- Hiertegen heeft appellant bij ongedateerd faxbericht bezwaar gemaakt bij verweerster.

- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt - samengevat - onder meer het volgende in.

Het bestaan van de vof is onderwerp van een geding bij het College van beroep voor het bedrijfsleven tussen appellant en de Kamer van Koophandel. De Kamer wacht de uitspraak in deze zaak af.

De jaarlijkse bijdrage is afhankelijk van de op 1 januari van een kalenderjaar geregistreerde gegevens. Daar Varic op

1 januari 2001 als eenmanszaak staat ingeschreven, is aan appellant een jaarlijkse bijdrage van fl. 134,04 berekend.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Verweerster heeft ten onrechte geweigerd de registratie van Varic aan te passen. Ten onrechte wordt daardoor de jaarlijkse bijdrage aan appellant opgelegd.

5. De beoordeling van het geschil

In geschil is of verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de jaarlijkse bijdrage voor de onderneming Varic aan appellant kon worden opgelegd.

Het College overweegt hieromtrent het volgende. Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Wet is de jaarlijkse bijdrage verschuldigd door degene aan wie de onderneming toebehoort onderscheidenlijk door de rechtspersoon.

Verweerster heeft de opgave van appellant in het jaar 2000 dat de onderneming niet meer aan hem maar aan de vof toebehoort, niet in het handelsregister opgenomen, omdat over de inschrijving van de vof nog een procedure bij het College liep.

Het College is van oordeel dat verweerster op goede gronden hiertoe heeft besloten. Verweerster kon Varic niet als onderneming van de vof inschrijven, aangezien de vof zelf niet in het handelsregister was ingeschreven. Terecht is verweerster dan ook, in afwachting van de afloop van lopende gerechtelijke procedures over de inschrijving van de vof, de onderneming Varic als toebehorend aan appellant blijven aanmerken.

Op grond van het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr drs M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 december 2001.

w.g. J.A. Hagen w.g. M.S. Hoppener