ECLI:NL:CBB:2002:AD8659
public
2015-11-11T11:39:16
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD8659
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-01-02
AWB 01/460
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
Module Horeca 2002/2054
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AD8659
public
2013-04-04T17:33:02
2002-01-30
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AD8659 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 02-01-2002 / AWB 01/460

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No.AWB 01/460 2 januari 2002

29010

Uitspraak in de zaak van:

Horeca Advies Buro Groningen B.V., te Groningen, appellante,

tegen

de burgemeester van Aa en Hunze, verweerder,

gemachtigde: L.S. de Jong, werkzaam bij de gemeente Aa en Hunze.

1. De procedure

Op 15 juni 2001 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 2 mei 2001.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante, mede namens Chinees-Indisch (afhaal)restaurant A te B, heeft gemaakt tegen de afwijzing van de aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning voor een kansspelautomaat als bedoeld in de artikelen 30b en 30c van de Wet op de kansspelen (hierna: de Wet).

Bij brief van 5 oktober 2001 heeft verweerder het College meegedeeld dat hij voor zijn verweer volstaat met verwijzing naar het verweerschrift en de pleitnota, die zijn overgelegd in het kader van de door appellanten gevraagde voorziening, welke voorziening bij uitspraak van de president van het College van 13 augustus 2001 is afgewezen.

Op 13 december 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij verweerder zijn standpunt bij monde van zijn gemachtigde nader heeft toegelicht. Appellante is niet ter zitting verschenen.

2. De grondslag van het geschil.

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- De v.o.f. Chinees-Indisch Afhaalcentrum A exploiteert een Chinees Indisch restaurant op het adres C te B. In deze inrichting worden maaltijden voor gebruik ter plaatse alsmede afhaalmaaltijden verstrekt.

- Blijkens overgelegd uittreksel uit het handelsregister zijn D en E vennoten van voormelde v.o.f. (hierna mede: A).

- 'D' heeft bij op 12 november 2000 door verweerder ontvangen aanvraag om een aanwezigheidsvergunning als bedoeld in de artikelen 30b en 30c van de Wet verzocht.

- Als houder van de exploitatievergunning voor de desbetreffende automaat is appellante in de aanvraag vermeld.

- Blijkens het door haar overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Groningen houdt appellante zich onder meer bezig met het exploiteren van speelautomaten.

- Verweerder heeft bij besluit van 23 januari 2001 de gevraagde vergunning geweigerd, omdat uit controle ter plaatse is gebleken dat het afhalen van maaltijden plaatsvindt in het restaurantgedeelte, zodat de onderhavige inrichting laagdrempelig is. Bij dit besluit heeft verweerder D verzocht de aanwezige kansspelautomaat voor 7 februari 2001 te verwijderen.

- Bij brief van 8 februari 2001 heeft appellante, mede namens "A", bezwaar gemaakt tegen voormeld besluit.

- Op 7 maart 2001 heeft een hoorzitting plaatsgevonden ten overstaan van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Aa en Hunze (hierna: de commissie).

- De commissie heeft verweerder vervolgens geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

- Appellante heeft in beroep een tweetal volmachten overgelegd, waarin onderscheidenlijk E en D verklaren door ondertekening daarvan aan appellante volmacht te verlenen "ten einde de zaken te behartigen aangaande de problematiek vergunning speelautomaten in voornoemd restaurant", waarmee A te B wordt bedoeld.

3. Het bestreden besluit

In het bestreden besluit heeft verweerder appellante meegedeeld dat hij, naar aanleiding van het mede namens D van A ingediende bezwaarschrift, heeft besloten het advies van de commissie over te nemen.

In het advies heeft de commissie - mede op basis van de plattegrond van de inrichting - overwogen dat restaurant A als één lokaliteit in de zin van artikel 1 van de Drank- en Horecawet moet worden beschouwd, in welke lokaliteit tevens een afhaalrestaurant is gevestigd.

Naar de opvatting van de commissie komt aan de afhaalfunctie, die zich niet (in belangrijke mate) richt op personen van 18 jaar en ouder, een zelfstandige betekenis toe, zodat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 30, onder d., van de Wet en de inrichting in zijn geheel als laagdrempelig dient te worden aangemerkt.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

De kansspelautomaat staat opgesteld in het hoogdrempelige restaurantgedeelte van A.

Het bestreden besluit is gebaseerd op jurisprudentie, die gebaseerd is op de oude wetstekst.

Deze jurisprudentie moet als verouderd worden beschouwd.

5. De beoordeling van het geschil

Het College stelt voorop dat in het beroepschrift niet is vermeld dat dit mede namens de vennoten van A is ingediend.

A kan dan ook niet worden aangemerkt als (mede)indiener van het beroepschrift als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De omstandigheid dat appellante in de beroepsfase afschriften van de hiervoor in rubriek 2 weergegeven volmachten heeft overgelegd maakt dit niet anders.

Uit deze in algemene bewoordingen gestelde volmachten kan immers niet worden geconcludeerd dat appellante gemachtigd is mede namens de A beroep in te stellen. Van een dergelijke bedoeling aan de zijde van de vennoten van deze v.o.f. is in de onderhavige procedure ook niet gebleken, waarbij het College mede in aanmerking neemt dat noch appellante noch (één van) de vennoten de v.o.f. ter zitting is/zijn verschenen.

Nu het beroep derhalve uitsluitend is ingediend door appellante, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of zij kan worden aangemerkt als belanghebbende, die ingevolge artikel 30v van de Wet beroep kan instellen.

Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.

Het bestreden besluit strekt gelet op de ongegrondverklaring van het bezwaar - kort gezegd - tot handhaving van de weigering aan 'D', in diens hoedanigheid van vennoot van de exploitante van de inrichting A, vergunning te verlenen tot het aanwezig mogen hebben van een kansspelautomaat in deze inrichting.

Het belang van appellante is, mede gelet op het door haar overgelegde uittreksel uit het handelsregister, uitsluitend gelegen in haar wens de in A beoogde speelautomaat te kunnen exploiteren.

Zoals het College eerder heeft overwogen kan, reeds omdat in het algemeen alleen de aanvrager door - de handhaving van - een op diens aanvraag genomen negatief besluit wordt geacht rechtstreeks in zijn belang te zijn getroffen, een dergelijk belang slechts als afgeleid belang worden beschouwd.

De omstandigheid dat het bestreden besluit aan appellante is gericht maakt dit niet anders. Zoals uit de inhoud van dit besluit blijkt en voorts ter zitting van de zijde van verweerder is bevestigd, is dit slechts het gevolg van het feit dat verweerder en de commissie appellante op grond van het gestelde in het bezwaarschrift en de destijds door haar overgelegde volmacht - mede - hebben aangemerkt als gemachtigde van de rechtstreeks belanghebbende v.o.f..

Uit het vorenstaande volgt dat appellante in haar beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2002.

w.g. M.A. van der Ham w.g. Th.J. van Gessel