ECLI:NL:CBB:2002:AD9446
public
2015-11-16T13:31:22
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD9446
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-01-17
AWB 00/185
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AD9446
public
2013-04-04T17:36:05
2002-02-21
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AD9446 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 17-01-2002 / AWB 00/185

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/185 17 januari 2002

14860

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

Gedeputeerde Staten van Zeeland, zetelend te Middelburg, verweerders,

gemachtigde: F. Chervet, werkzaam bij de provincie Zeeland.

1. De procedure

Op 23 februari 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerders van 11 januari 2000.

Bij dit besluit hebben verweerders het bezwaar van appellant tegen de vaststelling van een busdienstregeling op grond van de Wet Personenvervoer niet- ontvankelijk verklaard.

Bij brief van 5 mei 2000 heeft appellant het beroep desgevraagd nader toegelicht.

Verweerder heeft bij brief van 6 juni 2001 ten verweer verwezen naar het verweerschrift dat hij op 24 maart 2000 heeft ingediend naar aanleiding van appellants verzoek om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder zaaknummer AWB 00/208.

Bij brief van 19 november 2001 heeft appellant meegedeeld niet aanwezig te zullen zijn bij de behandeling ter zitting, en voorts een aantal aanvullende stukken toegezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2001. Aldaar is appellant als bericht niet verschenen en hebben verweerders hun standpunt toegelicht.

2 De grondslag van het geschil

2.1 Bij de Wet personenvervoer (hierna: de wet) is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 4

Bij de uitvoering van deze wet dient een afweging te worden gemaakt tussen de omvang en het gebruik van goed functionerend openbaar vervoer, de noodzaak van openbaar vervoervoorzieningen voor degenen die op dit vervoer zijn aangewezen, het gebruik van particulier personenvervoer per auto, verkeersveiligheid, ruimtelijke ordening, milieubeheer, energiegebruik en de beschikbare financiële middelen.

Artikel 19

1. Gedeputeerde staten stellen ten minste een maal per jaar de dienstregeling voor interlokaal openbaar vervoer vast met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.

2. Zij stellen belanghebbenden in de gelegenheid wensen kenbaar te maken ten aanzien van de dienstregeling voor interlokaal openbaar vervoer.

3. (…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij besluit van 11 mei 1999 hebben verweerders de busdienstregeling 1999/2000 - ingaande 30 mei 1999 en eindigend op 27 mei 2000 en uit te voeren door Connexxion BV - vastgesteld.

- Tegen dit besluit heeft appellant een bezwaarschrift ingediend, waarin hij onder meer het volgend aanvoert.

" Onder verwijzing naar de argumenten die ik in mijn bezwaarschrift tegen de ten onrechte door GS goedgekeurde busdienstregeling voor 1998/1999 aangevoerd heb dienen eveneens te worden beschouwd als mijn bezwaren tegen de ten onrechte goedgekeurde dienstregeling 1999/2000 van het (inter) lokaal openbaar vervoer.

Daar komt echter bij:

- Dat met instemming van GS, ondanks dat deze op de hoogte is van verkeersoverlast op het Banckertplein, een uitbreiding door Connexxion (voorheen ZWN) laat plaats vinden met nog een lijndienst (schoolbus) lijn 59, waardoor weer 5 Connexxion-bussen meer over het Banckertplein rijden, die hier niet thuis horen. Bovendien is deze uitbreiding niet door GS openbaar bekendgemaakt. Hierdoor zijn belanghebbende aan de route van de lijnvoering wonende bewoners, niet in de gelegenheid gesteld om hiertegen te kunnen procederen.

- Dat GS als vergunning verlener voor het openbaar vervoer oogluikend toestaat, dat er door Connexxion nog dagelijks economische delicten worden gepleegd door met z.g.n. mat-bussen van lijn 53 een dienstregeling Koudekerke/Middelburg te rijden. Terwijl zij van dit economisch delict, bij brief van 23 april 1998 al van op de hoogte zijn gesteld. "

- Naar aanleiding van dit bezwaar heeft op 7 december 1999 een hoorzitting van verweerders adviescommissie bezwaarschriften plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal van deze hoorzitting is aldaar onder meer vanwege de commissie gevraagd of met de gewijzigde verkeerssituatie op het Banckertplein het aantal bussen nog steeds geen substantieel deel van het verkeersaanbod vormt. Van de zijde van verweerders is hierop geantwoord dat dit niet is onderzocht.

- Vervolgens hebben verweerders het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het nader standpunt van verweerders

In het bestreden besluit is het volgende overwogen:

" Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht is het voor de indiening van een bezwaarschrift noodzakelijk om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Artikel 1:2 van genoemde wet verstaat onder belanghebbende, degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Uw bezwaren richten zich met name op de extra overlast langs c.q. aan/in uw woning, die zou worden veroorzaakt als gevolg van de uitvoering van de busdienstregeling.

Overeenkomstig de overwegingen van het College van beroep voor het Bedrijfsleven op 23 januari 1996 en ons besluit d.d. 29 september 1998 op uw bezwaarschrift betreffende de busdienstregeling 1998/1999 persisteren wij bij de opvatting dat hier sprake is van een afgeleid en een te verwijderd belang.

Op grond van het bovenstaande verklaren wij u niet-ontvankelijk in uw bezwaren betreffende de busdienstregeling 1999/2000. "

Ter zitting heeft verweerders gemachtigde weersproken dat de bestreden dienstregeling een uitbreiding van het busverkeer op het Banckertplein meebrengt. Het aandeel dat het busverkeer heeft in de verkeersintensiteit op het Banckertplein is met de dienstregeling 1999/2000 afgenomen. Hiertoe hebben verweerders de volgende staat van het aantal bussen per gemiddelde werkdag dat het Banckertplein passeert , overgelegd:

"

lijn Richting dr. 98/99 dr. 99/00 dr. 00/01 dr. 2001

tot 28-1-01 v.a. 28-1-01

56 Vliss 30 30 30 29

Middelb. 30 31 31 30

58 Vliss. 42 31 30 28

Middelb. 43 31 30 30

59 Torenw. - 9 7 -

H.vlietstr. - 8 6 -

104 Spijken. 27 27 25 25

Vliss. 27 27 24 24

totaal 199 194 183 166

bron: dienstregeling connexxion

"

Desgevraagd heeft verweerder voorts verklaard dat er geen verkeerstechnische wijzigingen hebben plaatsgehad, als gevolg waarvan de intensiteit van het overige verkeer op het Banckertplein in de betrokken periode kan zijn afgenomen. Verweerder acht het gezien de algemene verkeersontwikkeling aannemelijk dat dit verkeer juist is toegenomen.

Daarnaast heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting uiteengezet dat de zogenoemde mat-bussen van buslijn 53 uitsluitend na de dienst, terugkerend naar de garage en overigens slechts incidenteel, het Banckertplein passeren.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

" Door de uitvoering van dit besluit ondervind ik onevenredig nadeel in verhouding tot het belang dat met de uitvoering wordt gediend. Immers: het besluit is in strijd met algemeen verbindende regels van de Wet geluidhinder en de gewijzigde Wp, gelet art.19. (…)

Ingevolge de gewijzigde Wp dienen bij de vaststelling van een busdienstregeling de vervoersonderneming, de gemeenten in de desbetreffende gebieden en het college van GS de betrokken partijen te zijn. Het college van GS stelt ingevolge het bepaalde in art. 19 van de Wp de betrokken gemeentebesturen - en via deze besturen de burgers - in de gelegenheid hun wensen kenbaar te maken. Naar aanleiding van de via deze procedure ontvangen reacties treden de provincie, de gemeenten en de vervoersmaatschappij met elkaar in overleg, met als doel te beoordelen welke wijzigingen in de dienstregeling - met inachtneming van het doel van de wet; de bevordering van een redelijke en duurzame voorziening in de vraag naar personenvervoer - doorgevoerd kunnen worden.

In verband met de hiervoor genoemde wijziging in de Wp, heb ik d.d. 31 juli 1999 mijn wensen voor de nieuwe dienstregeling 1999/2000, schriftelijk bij B & W van Middelburg kenbaar gemaakt. Voorts heb ik er in deze brief op gewezen dat het in 1993 door de gemeente uitgevoerde akoestisch onderzoek voor het Backertplein een geluidsoverlast is vastgesteld van 65 dB (A). En dat deze geluidsoverlast hoofdzakelijk werd veroorzaakt door de grote intensiteit van ruim 200 ZWN-bussen (sinds 10 mei 1999 Connexxion) per dag, die met een tussen ruimte van slechts 3 en 6 meter langs mijn woning reden, waarbij de 7 z.g.n. lagevloerbussen (thans 10) een geluidsoverlast produceerden van 87 dB (A) per bus.

Uit bovenstaande, en het proces-verbaal van de d.d. 7 december 1999 gehouden hoorzitting blijkt dat: GS voor de vastgestelde dienstregeling geen gevolg heeft gegeven aan de gewijzigde Wp. Hierdoor is de dienstregeling 1999/2000 ten onrechte vastgesteld en is de vergunning voor het verrichten van openbaar vervoer, ten onrechte verstrekt."

In zijn brief van 5 mei 2000 heeft appellant onder meer aangevoerd dat de trillingen als gevolg van de ruim 200 Connexion bussen die per dag het Banckertplein passeren, een schade aan zijn woning van fl 30.000.- hebben veroorzaakt.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 In het bestreden besluit hebben verweerders de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar gemotiveerd met een verwijzing naar de uitspraak van het College van 23 januari 1996 in zaak no. 95/0911/098/155, die een beroep van appellant tegen een eerdere busdienstregeling betrof. In die uitspraak heeft het College onder meer het volgende overwogen:

" Niet is gesteld dat de onderhavige dienstregeling een zodanige wijziging heeft ondergaan, dat de door de verkeersintensiteit ondervonden overlast daardoor in doorslaggevende mate is toegenomen. Onder deze omstandigheden komt aan bedoeld besluit met betrekking tot de door appellant ondervonden overlast geen zodanig zelfstandige betekenis toe, dat op grond daarvan geoordeeld kan worden dat appellant daardoor rechtstreeks is getroffen in zijn belang om van die overlast zoveel mogelijk gevrijwaard te blijven. "

Tegen de thans in het geding zijnde dienstregeling 1999/2000 heeft appellant echter wél aangevoerd dat sprake is van een uitbreiding waardoor meer bussen over het Banckertplein rijden en de overlast is toegenomen.

Gezien dit verschil met genoemde eerdere zaak biedt de enkele verwijzing naar genoemde uitspraak in die zaak geen grondslag aan verweerders beslissing om het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren.

Derhalve ontbeert de beslissing een deugdelijke motivering, dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd.

5.2 Het College zal vervolgens zelf in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het overweegt hiertoe als volgt.

Ter zitting - waar appellant niet is verschenen - hebben verweerders gesteld dat het aandeel dat het onderhavige busverkeer heeft in de verkeersintensiteit op het Banckertplein en aldus in de door appellant ondervonden overlast, met de dienstregeling 1999/2000 juist is afgenomen. Hiertoe hebben verweerders gedocumenteerd aangevoerd dat het onderhavige busverkeer in absolute zin (licht) is afgenomen tegenover een steeds toenemend overig verkeer.

In dit licht mist appellants grief ter zake voldoende feitelijke grondslag en ziet het College voorts geen grond voor het oordeel dat de gevolgen van de dienstregeling 1999/2000 voor appellant onevenredig zijn in verhouding tot de met deze dienstregeling te dienen doelen die zijn bepaald bij artikel 4 van de Wet en die onder meer omvatten de noodzaak van openbaar vervoervoorzieningen voor degenen die op dit vervoer zijn aangewezen.

Evenmin biedt hetgeen appellant heeft aangevoerd, enig aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerders artikel 19 van de Wet personenvervoer niet in acht hebben genomen. Dat belanghebbenden de gelegenheid moet worden geboden hun wensen ten aanzien van de dienstregeling kenbaar te maken, laat onverlet dat verweerders bij de vaststelling van de dienstregeling gehouden zijn de bij artikel 4 van de Wet bedoelde afweging te maken.

Het betoog van appellant dat de zogenoemde mat-bussen van lijn 53 via het Banckertplein rijden, treft niet de dienstregeling 1999/2000 en kan derhalve niet met succes worden aangewend. Immers, naar verweerders ter zitting hebben toegelicht, gaat het hier niet om een traject volgens de dienstregeling, maar om bussen buiten dienst op weg naar de garage.

5.3 De slotsom is dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep van appellant gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit waarbij appellant niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar;

- verklaart het bezwaar van appellant ongegrond;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- bepaalt dat de provincie Zeeland aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 102,10 (zegge honderd-en-twee

euro en tien eurocent) hetgeen overeenkomt met fl. 225,--, vergoedt.

Aldus gewezen door mr M.J. Kuiper in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2002.

w.g. M.J. Kuiper w.g. F.W. du Marchie Sarvaas