ECLI:NL:CBB:2002:AD9692
public
2015-11-12T01:23:39
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD9692
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-01-10
AWB 01/717
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AD9692
public
2013-04-04T17:37:00
2002-02-28
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AD9692 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 10-01-2002 / AWB 01/717

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(eerste enkelvoudige kamer)

No. AWB01/717 verzonden op:

5125

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder.

1. Op 4 september 2001 is ter griffie van het College een op 23 augustus 2001 gedateerd beroepschrift ontvangen van appellant.

Het daarbij ingestelde beroep is gericht tegen een op 13 juli 2001 gedateerd besluit van verweerder,

met het kenmerk 00.4.0827, dat op dezelfde datum werd verzonden. Bij dit besluit is ongegrond verklaard het bezwaar dat appellant heeft ingediend tegen het besluit van 3 oktober 2000 tot afwijzing van diens aanvraag in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies zoogkoeien.

2. Het beroepschrift is derhalve niet ingediend binnen de daarvoor in artikel 6:7, juncto 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voorgeschreven termijn van 6 weken na de dag waarop genoemd besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

3. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt, dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

4. Bij griffiersbrief van 20 september 2001 is appellant in de gelegenheid gesteld met betrekking tot bedoelde termijnoverschrijding argumenten aan te dragen, die tot een dergelijk oordeel zouden kunnen leiden.

5. In zijn brief van 23 september 2001 voert appellant op het punt van de termijnoverschrijding aan, dat door het overlijden van zijn oom en huisgenoot in februari 2001 en het vervolgens overlijden van zijn tante, die jarenlang voor hem heeft gezorgd, in juli 2001, zijn psychische en emotionele toestand zodanig was, dat het tijdig verzenden van zijn op 23 augustus 2001 opgestelde beroepschrift erbij in is geschoten.

6. De inhoud van het omtrent de termijnoverschrijding door appellant gestelde brengt het College niet tot het oordeel dat appellant niet in verzuim is geweest.

Het College neemt hierbij in aanmerking dat appellant, naar eigen zeggen op 23 augustus 2001, ondanks zijn door hem beschreven persoonlijke omstandigheden blijkbaar in staat is geweest een helder beroepschrift op te stellen, dan wel te laten opstellen.

Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daarnaast niet in staat is geweest tevens diezelfde dag - één dag voor het verstrijken van de beroepstermijn - het beroepschrift ter post te bezorgen, dan wel te laten bezorgen.

Het College is ook overigens niet van enige grond gebleken die tot het oordeel zou kunnen leiden dat appellant niet in verzuim is geweest.

7. Het beroep van appellant is bijgevolg kennelijk niet-ontvankelijk, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.

Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:54 van de Awb leidt dit tot de volgende uitspraak.

Beslissing:

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van R. van Cuilenborg, als griffier,

en op bovenvermelde verzenddatum in het openbaar uitgesproken.

w.g. W.E. Doolaard w.g. R. van Cuilenborg

Een belanghebbende kan tegen deze uitspraak ingevolge artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht binnen 6 weken na de dag van verzending gemotiveerd verzet doen bij het College, door middel van een ondertekend verzetschrift.