ECLI:NL:CBB:2002:AD9882
public
2015-11-12T12:04:03
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AD9882
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-02-19
AWB 98/1155
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AD9882
public
2013-04-04T17:37:47
2002-03-06
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AD9882 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 19-02-2002 / AWB 98/1155

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 98/1155 19 februari 2002

11241

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellante,

gemachtigden: mr G.W.A. Bernards en mr G.D. Bosman, advocaat te Veldhoven respectievelijk Horst,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder,

gemachtigde: mr B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 3 november 1998 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 22 september 1998 van verweerder. Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen twee besluiten van verweerder, waarbij appellante subsidie is toegekend op grond van de Subsidieregeling fokverbod varkens 1997 (hierna: de Regeling), ongegrond verklaard.

Op 25 februari 1999 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 11 december 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, alwaar partijen hun standpunt nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In artikel 4 bis van Verordening 413/97/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Pb 1997, L62, bladzijde 26; hierna: de Verordening), nadien meermalen gewijzigd, werd ten tijde hier van belang onder meer het volgende bepaald:

" 1. Aan de producenten kan op hun verzoek door de Nederlandse bevoegde autoriteiten steun worden toegekend voor de zeugen op hun bedrijf waarvoor het inseminatieverbod geldt dat op 3 juni 1997 is afgekondigd bij de Nederlandse "Regeling fokverbod varkens 1997".

2. De steun wordt vastgesteld op 32 ecu per zeug en per maand. (…)

(…)."

In de Landbouwwet (hierna: de Wet) werd ten tijde hier van belang onder meer het volgende bepaald (artikel 46 van deze Wet is sindsdien niet gewijzigd):

" Artikel 13

1. Onze Minister kan bij in de Staatscourant bekend te maken regeling de verplichting opleggen tot het betalen van een geldsom terzake van een of meer der in het tweede lid van dit artikel genoemde gedragingen. Een zodanige regeling wordt slechts vastgesteld:

a. ter bevordering van de voortbrenging, de afzet en een redelijke prijsvorming van voortbrengselen van de landbouw en de visserij en in verband daarmede ten behoeve van de afnemers van produkten;

b. ter uitvoering van verordeningen, richtlijnen, beschikkingen en aanbevelingen van de Europese Economische Gemeenschap, voorzover deze betrekking hebben op het gemeenschappelijk landbouwbeleid, voorzien in de tweede titel van het tweede deel van het verdrag tot oprichting van die Gemeenschap.

2. De in het eerste lid bedoelde gedragingen zijn:

a. het telen, kweken, fokken, vangen en broeden van produkten;

b. het bereiden, vervaardigen, oogsten, voorhanden en in voorraad hebben, bewaren, opslaan, be- en verwerken, ge- en verbruiken, vervoederen, slachten, vervoeren, aanvoeren, veilen, ontvangen, afleveren, te koop aanbieden, kopen en vervreemden van produkten.

(…)

Artikel 15

Ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13 vermelde doeleinden kan Onze Minister bij in de Staatscourant bekend te maken regeling regelen vaststellen ten aanzien van het verlenen van een geldelijke bijdrage aan producenten of groepen van producenten van en aan handelaren of groepen van handelaren in produkten.

Artikel 46

Tegen een op grond van de artikelen 13, 15, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 26 en 32 genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven."

In de Regeling (Staatscourant 1997, 180, bladzijde 10) werd ten tijde hier van belang onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

b. fokverbod: verbod om zeugen te insemineren of te laten bevruchten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling fokverbod varkens I 1997 en artikel 1, eerste lid, van de Regeling fokverbod varkens II 1997;

c. varkenshouder: hij die bedrijfsmatig varkens houdt en voor wie een fokverbod van kracht is of is geweest;

d. aanvrager: varkenshouder die de in deze regeling bedoelde subsidie heeft aangevraagd;

(…).

Artikel 3

Aan aanvragers wordt door de minister, onder voorbehoud van goedkeuring van deze regeling door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, de subsidie, bedoeld in artikel 4 bis van verordening 413/97, verstrekt, mits aan de verplichtingen van het tweede lid van voornoemd artikel en van deze regeling is voldaan.

Artikel 9

De minister geeft een beschikking tot subsidieverstrekking."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante heeft (voor zover hier van belang) een varkenshouderij, gevestigd aan K te X. Dit bedrijf is gelegen binnen het door de Regeling fokverbod varkens I 1997 bestreken gebied.

- Op 1 oktober 1997 heeft verweerders dienst LASER van appellante formulieren ontvangen, door middel waarvan appellante subsidie op grond van de Regeling heeft aangevraagd over de maanden juni en juli 1997.

- Bij besluit van 23 januari 1998 heeft verweerder de aanvraag over de maand juni 1997 ingewilligd en appellante een subsidiebedrag van fl. 11.819,84 toegekend. Bij besluit van 25 februari 1998 heeft verweerder de aanvraag over de maand

juli 1997 ingewilligd en appellante een subsidiebedrag van fl. 12.709,51 toegekend.

- Bij brief van 6 maart 1998 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 januari 1998 van verweerder. Bij brief van 24 maart 1998 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 februari 1998 van verweerder.

- Nadat de directeur en de toenmalige gemachtigde van appellante op 18 augustus 1998 waren gehoord, heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

In het bestreden besluit heeft verweerder, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende overwogen.

Het op grond van de Regeling toegekende subsidiebedrag is gebaseerd op de Verordening, waarin expliciet een bedrag van 32 Ecu per zeug per maand wordt genoemd. De Verordening heeft rechtstreekse werking, zodat het verweerder niet vrijstaat een hoger subsidiebedrag toe te kennen.

Het bij de Regelingen fokverbod varkens I en II 1997 uitgevaardigde fok- en inseminatieverbod diende het zwaarwegende algemeen belang van bestrijding van de klassieke varkenspestepidemie. Schade als gevolg van maatregelen ter bestrijding van deze ziekte dient tot het normale bedrijfsrisico van een varkenshouder te worden gerekend.

De Regeling dient te worden gezien als een vorm van compensatie van een gedeelte van de schade die varkenshouders lijden door het fok- en inseminatieverbod. Met de Regeling is niet beoogd de varkenshouders volledig schadeloos te stellen en verweerder is tot zodanige schadeloosstelling ook niet gehouden.

4. Het standpunt van appellante

In het beroepschrift heeft appellante, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Het fokverbod vormt een rechtmatige dan wel onrechtmatige overheidsdaad. Gelet hierop is dit verbod slechts rechtmatig indien wordt voorzien in een volledige schadeloosstelling van varkenshouders als appellante.

Tijdens het onderzoek ter zitting heeft appellante erop gewezen dat het College het fokverbod onrechtmatig heeft bevonden.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat appellante over de maanden juni en juli 1998 het subsidiebedrag is toegekend waarop zij ingevolge de Regeling aanspraak kan maken.

5.2 Voor zover appellante heeft beoogd te stellen dat de Regeling verbindende kracht mist, wordt deze stelling verworpen, nu appellante geen argumenten heeft aangedragen ter onderbouwing van deze stelling en het College hiervoor ook geen gronden ziet.

Zoals het College eerder heeft beslist, doet de onverbindendheid van de Regeling fokverbod varkens (I en II) 1997 niet af aan de rechtmatigheid van de subsidievoorwaarde dat geen van de door de aanvrager aangehouden zeugen gedurende een nader te bepalen periode mag worden bevrucht (zie de uitspraken van 7 oktober 2001, AWB 99/404 en AWB 99/348 en 99/349, te raadplegen op de website www.rechtspraak.nl, respectievelijk onder LJN-nummers AD 4947 en AD 4952).

5.3 Een beoordeling van het betoog van appellante, inhoudende dat de regelgever onrechtmatig heeft gehandeld door niet te voorzien in volledige vergoeding van de schade die varkenshouders als appellante hebben geleden door de uitvaardiging van de Regeling fokverbod varkens (I en II) 1997, zodat verweerder niet kan volstaan met het toekennen van het subsidiebedrag dat voortvloeit uit de Regeling, valt buiten het bestek van de onderhavige procedure. De omvang van deze procedure wordt begrensd door de reikwijdte van de aanvragen die appellante bij verweerder heeft ingediend. Niet is gebleken dat appellante meer of anders heeft aangevraagd dan subsidie op grond van de Regeling. Het College merkt in dit verband nog op dat de hoogte van de op grond van de Regeling beschikbare subsidie is bepaald bij de Verordening, ter uitvoering waarvan de Regeling strekt, zodat ook de Verordening er aan in de weg staat om bij een beschikking als bedoeld in artikel 9 van de Regeling een hoger bedrag toe te kennen dan het subsidiebedrag waarin de Regeling voorziet.

Ook overigens valt naar het oordeel van het College geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan te wijzen dat appellante de mogelijkheid biedt dan wel bood haar vordering tot volledige schadeloosstelling aan de bestuursrechter voor te leggen. Op de voet van artikel 8:71 Awb overweegt het College derhalve dat appellante haar vordering uitsluitend bij de burgerlijke rechter kan instellen.

5.4 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr J.A. Hagen, mr B. Verwayen en mr M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr drs B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2002.

w.g. J.A. Hagen w.g. B. van Velzen