ECLI:NL:CBB:2002:AE0465
public
2018-03-12T07:55:05
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AE0465
AN6929
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-02-20
AWB 01/790
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
AB 2002, 150 met annotatie van J.H. van der Veen
O&A 2002, p. 59 (nr.1)
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AE0465
public
2013-04-04T17:39:44
2002-03-21
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AE0465 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 20-02-2002 / AWB 01/790

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 01/790 20 februari 2002

40010

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: mr A.H. van der Wal, advocaat te Leeuwarden,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigden: mr M. Nagel en mr J. de Lege, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 5 oktober 2001 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 september 2001.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant van 28 januari 2000 tegen een besluit van verweerder van 22 december 1999.

Verweerder heeft op 9 november 2001 een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 3 januari 2002 heeft appellant aan het College bericht niet ter zitting te zullen verschijnen en een nadere uiteenzetting van zijn standpunt doen toekomen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 9 januari 2002. De gemachtigden van verweerder hebben diens standpunt nader toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden vast komen te staan.

- Appellant heeft indertijd een aanvraag ingediend om een quotum op grond van de Beschikking superheffing zure boerderijzuivelproducten (hierna : de BZB). Deze aanvraag is door verweerder afgewezen bij besluit van 17 juli 1992.

- Het hiertegen gerichte bezwaarschrift is ongegrond verklaard bij besluit van 10 juni 1993.

- Bij uitspraak van 17 december 1994 heeft het College het tegen voormelde beslissing op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd.

- Bij beslissing op bezwaar van 9 augustus 1995 is het bezwaarschrift van appellant (deels) gegrond verklaard en is hem een quotum toegekend van 118.889 kg.

- Appellant heeft tegen het besluit van 9 augustus 1995 beroep ingesteld. Hierbij heeft hij schadevergoeding gevorderd in verband met te late toekenning van het quotum van 118.889 kg. Over deze vordering tot schadevergoeding is overeenstemming bereikt.

- Hangende het beroep tegen het besluit van 9 augustus 1995 heeft verweerder dit besluit heroverwogen en aan appellant op 12 juli 1999 een extra melkquotum toegekend van 172.184 kg. Het bij het College ingediende beroep is door appellant ingetrokken.

- Bij brief van 5 augustus 1999 heeft appellant aan verweerder verzocht te bevestigen dat verweerder bereid is de door appellant geleden schade te vergoeden en hem een voorstel omtrent de hoogte van de schade te doen. Appellant geeft aan van oordeel te zijn recht op schadevergoeding te kunnen doen gelden omdat hij het toegekende extra quotum niet eerder heeft kunnen benutten. Appellant stelt dat hij in geval van een juiste beoordeling van zijn aanvraag met ingang van het heffingsjaar 1991/1992 op het hem toekomende quotum had kunnen melken.

- Op 31 augustus 1999 belt mr Nagel van verweerder de gemachtigde van appellant en vraagt hem na te denken over schadevergoeding vanaf 10 juni 1993.

- Bij brief van 21 oktober 1999 deelt mr Nagel aan de gemachtigde van appellant mede dat hij van diens zijde vanaf 31 augustus 1999 niets heeft vernomen en dat het niet zo kan zijn dat wettelijke rente wordt betaald over de periode dat deze gemachtigde nadenkt.

- Op 4 november 1999 neemt de gemachtigde van appellant telefonisch contact op met mr Nagel. Hij deelt mee de schadevergoeding uitgaande van het extra toegekende quotum van 172. 184 kg tegen een waarde van fl 0,35 per kg. per jaar, als volgt te berekenen: (172.184 x fl. 0,35) x 7 jaar, vermeerderd met een bedrag voor de wettelijke rente.

In de naar aanleiding van dit telefoongesprek gemaakte notitie heeft mr Nagel bij de weergave van de schadeberekening van de gemachtigde van appellant vermeld: "+ gem. wett. rente, niet geheel tot heden".

- Bij brief van 5 november 1999 berekent mr Nagel de schade als volgt: (172.184 x fl. 0,35) x 6 jaar en een bedrag voor de wettelijke rente tot 1 september 1999 ad fl 104.914,40.

- Op 9 november 1999 deelt de gemachtigde van appellant aan mr Nagel mede niet accoord te gaan met diens berekening en uit te gaan van 7 jaar.

- Op 22 december 1999 besluit verweerder, hierbij overwegende dat ten tijde van het nemen van primaire beslissing geen sprake was van een onrechtmatig handelen van verweerder, dat de berekening van schadevergoeding eerst aanvangt op de datum dat de eerste beslissing op het bezwaarschrift is genomen, te weten 10 juni 1993. De wettelijke rente berekent verweerder tot 1 september 1999. De keuze voor deze datum wordt in dit besluit niet nader gemotiveerd.

- Op 28 januari 2000 dient appellant een bezwaarschrift tegen het besluit van 22 december 1999 in. Bij schrijven van 14 maart 2000 motiveert appellant zijn bezwaar nader. Het aanvullend bezwaarschrift bevat onder meer de volgende passages:

" Bij schrijven van 5 augustus 1999 heeft cliënt u gevraagd de door hem geleden schade te vergoeden. Met cliënt is overeenstemming bereikt over een vergoeding van f 0,35 per kg per jaar en een vergoeding voor de wettelijke rente. Geen overeenstemming kon worden bereikt over de begindatum van de schadevergoeding. In het hier bestreden besluit d.d. 22 december 1999 stelde u dat deze datum moest zijn 10 juni 1993, zijnde de datum van de - vernietigde -beslissing op bezwaar. Cliënt meent dat als uitgangspunt heeft te dienen de datum van de primaire - afwijzende - beslissing d.d. 17 juli 1992."

(…)

Voorts maakt cliënt aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente vanaf de datum van de primaire - afwijzende - beslissing d.d. 17 juli 1992 met een beroep op CRvB 9 januari 1996, Gst 7041,6; CRvB 24 april 1996, AB 1996, 428 en CBB 20 november 1996, AB 1997, 105.

Op grond van het vorenstaande verzoek ik u uw besluit van 22 december 1999 ter heroverwegen en cliënt alsnog schadevergoeding (inclusief vergoeding van de wettelijke rente toe te kennen vanaf de datum van de primaire beslissing tot aan de dag der voldoening."

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder

Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het primaire besluit, gelet op de jurisprudentie van het College voor onrechtmatig moet worden gehouden. Verweerder verklaart het bezwaarschrift gegrond en berekent schadevergoeding over een periode van 7 jaar.

Wettelijke rente wordt aan appellant betaald over de periode vanaf 15 december 1992 tot 1 september 1999 en over de periode vanaf 22 december 1999 tot 30 september 2001.

Bij het verweer heeft verweerder toegelicht geen vergoeding van de wettelijke rente over de periode van 1 september 1999 tot 22 december 1999 te hebben toegekend omdat hij toen veelvuldig heeft moeten wachten op het handelen van appellant.

Appellant wenste blijkens de brief van 5 augustus 1999 een onderhandelingstraject in te gaan met verweerder. Hiermee koos hij uitdrukkelijk voor een onderhandelingsproces in plaats van een bestuursrechtelijk schadevergoedingstraject. Deze keuze komt voor het risico van appellant. Verweerder is derhalve geen wettelijke rente verschuldigd over de periode dat dit onderhandelingsproces heeft geduurd, te weten de periode van 5 augustus 1999 tot en met 9 november 1999 (97 dagen). Verweerder is evenmin rente verschuldigd over de periode tussen de herziene beslissing op bezwaar d.d. 12 juli 1999 en de opening van de onderhandelingen in de brief van 5 augustus 1999 (23 dagen). In totaal gaat het om 120 dagen. Verweerder is coulant geweest door over 112 dagen geen wettelijke rente te berekenen. Appellant is door de berekening van verweerder niet benadeeld.

De gemachtigde van appellant heeft zelf aangegeven dat de wettelijke rente niet geheel berekend hoefde te worden.

Ter zitting heeft verweerder hier nog het volgende aan toegevoegd.

Het besluit van 22 december 1999 hield onder meer een rentevergoeding in tot 1 september 1999. In zijn bezwaarschrift van 28 januari 2000 heeft appellant geen argumenten tegen voormelde datum aangevoerd, doch in het bijzonder gesteld dat geen overeenstemming kan worden bereikt over de begindatum van de schadevergoeding. Verweerder heeft hieruit afgeleid dat het bezwaarschrift van appellant zich richtte tegen het niet uitkeren van schadevergoeding over de periode van 17 juli 1992 tot 10 juni 1993 met de wettelijke rente over deze periode. Gelet hierop is verweerder terecht tot de conclusie gekomen dat het bezwaarschrift gegrond was, waarbij het niet toekennen van de wettelijke rente over de periode van 1 september 1999 tot en met 21 december 1999 geen nadere motivering behoefde. Appellant is door het ontbreken van een nadere motivering ook niet benadeeld.

Nu appellant voor een onderhandelingstraject heeft gekozen en nu ook renteschade is ontstaan omdat appellant voorafgaande en gedurende dit traject onnodig traag heeft gehandeld, dient deze renteschade voor zijn risico te komen. Appellant heeft op 5 augustus 1999 verweerder een voorstel gevraagd in plaats van zelf een onderbouwd voorstel te doen zoals op zijn weg had gelegen. Nadat verweerder op 31 augustus 1999 een voorstel had gedaan volgde een tegenvoorstel eerst op 4 november 1999. Verweerder heeft terecht geen rente uitbetaald over de periode 1 september 1999 tot en met

21 december 1999.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft in zijn bezwaarschrift gevraagd hem alsnog schadevergoeding (inclusief de wettelijk rente) toe te kennen over de periode vanaf de datum van de primaire beslissing tot aan de dag der voldoening. De periode van 12 september 1999 tot en met 22 december 1999 ligt binnen deze periode. Appellant verzoekt dan ook het besluit van verweerder te vernietigen voorzover hem hierin vergoeding van de wettelijke rente over deze periode wordt onthouden.

Het besluit van 24 september 2001 is, voorzover hierbij geen wettelijke rente wordt toegekend over de litigieuze periode, in strijd met de wet, althans met het motiveringsbeginsel zodat het voor vernietiging gereed ligt.

In zijn brief van 3 januari 2002 voert appellant onder meer aan dat verweerder de periode van renteschade had kunnen bekorten door eerder tot volledige toekenning van schadevergoeding over te gaan.

5. De beoordeling van het geschil

Gelet op het beroepschrift en het schrijven van 3 januari 2002 beperkt appellant het beroep tot de vraag of hem wettelijke rente toekomt over de periode vanaf 1 september 1999 tot 22 december 1999. Weliswaar verzoekt appellant om het besluit van 24 september 2001 te vernietigen voorzover hem daarin vergoeding over de periode van de wettelijke rente over de periode 12 september 1999 tot 22 december 1999 wordt onthouden, maar de datum van 12 september 1999 moet als een kennelijke verschrijving worden gezien. Appellant noemt immers in zijn beroep en ook later in zijn brief van 3 januari 1999 de datum van 1 september 1999, waarvan ook verweerder steeds uitgaat.

Nu reeds het besluit van 17 juli 1992 voor onrechtmatig moet worden gehouden is het College van oordeel dat verweerder met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 6:83 van het Burgerlijk Wetboek vanaf dit tijdstip in verzuim is en rente verschuldigd is. Het College overwoog in gelijke zin in de uitspraak in de zaak onder nr AWB 94/1922 /060/234 van 31 januari 2001.

Nu appellant gelet op het bovenstaande in beginsel recht kan doen gelden op volledige vergoeding van de wettelijke rente kan niet licht worden aangenomen dat hij van dit recht afziet. Hiertoe is in ieder geval niet voldoende dat verweerder, hoewel appellant in het aanvullend bezwaarschrift uitdrukkelijk de wettelijke rente "tot aan de dag der voldoening" vordert, uit de in dit schrijven geformuleerde gronden begrijpt dat appellant geen bezwaar maakt tegen de in het besluit van 22 december 1999 genoemde einddatum van 1 september 1999. Dit geldt te meer in de situatie, zoals in casu, dat verweerder in dit besluit zelf geen overwegingen geeft op dit punt.

Indien en voorzover door de gemachtigde van appellant in, zoals verweerder het noemt, het onderhandelingstraject - in het bijzonder in het telefoongesprek van 4 november 1999 - al de mogelijkheid heeft opengelaten dat de wettelijke rente niet "tot op heden" vergoed behoefde te worden, kan hieruit naar het oordeel van het College evenmin het uitdrukkelijk afstand doen van het recht op volledige rentevergoeding worden afgeleid.

Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder besloten wettelijke rente te betalen tot 1 september 1999. Terugkomen op dit besluit, ook in de vorm dat niet-betaling van wettelijke rente over de periode 1 september 1999 tot 22 december 1999 gerechtvaardigd wordt door te stellen dat appellant in de periode voorafgaande aan 1 september 1999 op enigerlei wijze in verzuim was, betekent reformatio in peius. Hiervoor is in de omstandigheden van dit geval geen plaats.

Appellant verzocht op 5 augustus 1999 aan verweerder om een voorstel tot schadevergoeding. Hij gaf hierbij op de hoogte van het niet benutte quotum en het heffingsjaar met ingang waarvan gemolken had kunnen worden. Voor de berekening van de schadevergoeding was nog slechts de prijs per kg per jaar nodig. Het is het College ambtshalve bekend dat verweerder in gevallen als het onderhavige een forfuitaire vergoeding per kg per jaar pleegt te hanteren. Over kg-vergoeding zijn partijen het ook , voorzover het College kan zien, zonder slag of stoot eens geworden. In het licht van het vorenstaande had verweerder de brief van 5 augustus 1999 zo moeten begrijpen dat appellant verzocht om een schadevergoeding vanaf 17 juli 1992 voor het alsnog toekende quotum van 172.184 kg tegen de bij verweerder gebruikelijke kg-vergoeding per jaar. Zodanige schadevergoeding is uiteindelijk ook uitbetaald. Verweerder beschikte voorafgaande aan 1 september 1999 over de gegevens om schadevergoeding uit te betalen. Verweerder ging echter een onderhandelingstraject in omdat hij slechts bereid was tot betaling van schadevergoeding over een geringere periode. Dit dient voor zijn rekening te komen.

Overigens kent het College geen rechtsregel op grond waarvan verschuldigdheid van de wettelijke rente wordt opgeschort gedurende partijonderhandelingen.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Het College zal verweerder met toepassing van 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht veroordelen in de proceskosten van appellant.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder binnen vier weken na deze uitspraak opnieuw op het ingediende bezwaarschrift beslist met

inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;

- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure aan de zijde van appellant vastgesteld op € 322,-- (zegge

driehonderdentweeëntwintig Euro) en te vergoeden door de Staat;

- bepaalt dat aan appellant het door hem betaalde griffierecht ad € 102,10 (zegge honderden twee Euro en 10 Eurocent) wordt

vergoed door de Staat.

Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.A. van der Ham en mr F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2002.

w.g. D. Roemers w.g. Th.J. van Gessel