ECLI:NL:CBB:2002:AE0752
public
2015-11-11T10:13:25
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AE0752
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-03-13
AWB 01/697
Herziening
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AE0752
public
2013-04-04T17:40:45
2002-03-27
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AE0752 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 13-03-2002 / AWB 01/697

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No.AWB 01/697 13 maart 2002

50002

Uitspraak op het verzoek om herziening van:

A, te B, verzoeker.

1. De procedure

Bij uitspraak van 11 juli 2001 in zaak no. AWB 99/658 heeft het College het beroep van verzoeker tegen een besluit van het Productschap Zuivel (hierna: het productschap) van 1 juli 1999 ongegrond verklaard.

Op 22 augustus 2001 heeft het College een schrijven van verzoeker ontvangen, waarbij om herziening wordt verzocht van voornoemde uitspraak.

Bij brief van 19 oktober 2001 heeft het productschap geconcludeerd tot afwijzing van dit verzoek om herziening.

Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 30 januari 2002, waarbij verzoeker in persoon en het productschap bij monde van zijn gemachtigde mr F.G.P. Diermanse hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. Het standpunt van verzoeker

De uitspraak waarvan herziening wordt verzocht gaat ten onrechte uit van de juistheid van verweerders berekeningswijze waarbij de verkochte hoeveelheid kaas via een forfaitaire factor wordt omgerekend naar een hoeveelheid melkequivalent. Vervolgens wordt vastgesteld dat deze berekende hoeveelheid de aan verzoeker toegekende heffingvrije hoeveelheid melk overschrijdt, zodat verzoeker superheffing verschuldigd is. Daarmee wordt in de uitspraak voorbijgegaan aan het feit dat verzoeker te maken heeft met toenemende voorraad van kaas, en dat aldus verzoeker in werkelijkheid minder melk per verkochte kaas heeft gebruikt dan via verweerders forfaitaire methode is berekend.

Tijdens de aan de uitspraak van 11 juli 2001 voorafgaande zitting zijn geen gegevens over de toenemende voorraad kaas overgelegd en dus is daarmee in de uitspraak ook geen rekening gehouden. Op deze grond wordt herziening van de uitspraak van 11 juli 2001 gevraagd.

Verzoeker heeft tijdens het onderzoek ter zitting op 30 januari 2002 een uitvoerige - aan gegevens uit de kaasboeken 1996, 1997 en 1998 ontleende - berekening in het geding gebracht en toegelicht dat daaruit blijkt dat er wel degelijk sprake is geweest van grote toename van de voorraad. Verzoeker stelt dat uit deze berekening blijkt dat voor hem een omrekeningsfactor van melk naar kaas van 8.945 had moeten worden toegepast.

3. De beoordeling van het verzoek

Ingevolge artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het College op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden, die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij het College eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

Gelet op deze voor herziening gestelde voorwaarden, dient het College in de eerste plaats vast te stellen of datgene wat door verzoeker als feiten en omstandigheden is aangedragen, wel als zodanig kan worden gekwalificeerd. Het College overweegt hierbij dat het rechtsmiddel herziening, zoals de wetsgeschiedenis van de Awb ook bevestigt, in de mogelijkheden voor een succesvol gebruik beperkt is, en dat het niet is gegeven om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de wel aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.

De door verzoeker in het kader van de herzieningsprocedure naar voren gebrachte feiten omtrent de toegenomen voorraad kazen berusten op gegevens over de jaren 1996, 1997 en 1998, welke gegevens afkomstig zijn uit zijn eigen administratie.

Niet gesteld is, en ook niet aangenomen kan worden dat deze gegevens voorafgaand aan de uitspraak van 11 juli 2001 niet bij verzoeker bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn.

Derhalve is niet aan de hierboven onder b geformuleerde voorwaarde voldaan en levert hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, geen grond voor herziening op.

Gelet op het vorenoverwogene dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.

6. De beslissing

Het College wijst het verzoek om herziening af.

Aldus gewezen door mr M.J. Kuiper, mr M.A. van der Ham en mr C.J. Borman in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2002

w.g. M.J. Kuiper w.g. F.W. du Marchie Sarvaas