ECLI:NL:CBB:2002:AE1418
public
2015-11-10T17:08:33
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AE1418
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-04-09
AWB 01/646
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AE1418
public
2013-04-04T17:42:48
2002-04-12
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AE1418 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 09-04-2002 / AWB 01/646

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer)

No. AWB 01/646 9 april 2002

24060 Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963

Inschrijving

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland, verweerster,

gemachtigde: R.C. Brion, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 8 augustus 2001 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerster van 6 augustus 2001. Bij dit besluit heeft verweerster de bezwaren van appellant tegen enkele handelingen van verweerster ongegrond verklaard.

Bij brief van 8 oktober 2001 heeft appellant de gronden van zijn beroep aangevuld.

Op 22 oktober 2001 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.

Het College heeft op 29 januari 2002 en 5 februari 2002 nadere stukken en stellingnames van appellant ontvangen, waarop verweerster heeft gereageerd bij twee afzonderlijke brieven die beide op 12 februari 2002 ter griffie zijn binnengekomen.

Op 26 februari 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 31 van de - per 1 januari 1998 ingetrokken - Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963 luidde tot en met 31 december 1993 als volgt:

" 1. Tegen besluiten, door een Kamer genomen, met uitzondering van besluiten, strekkende tot het verrichten door de Kamer van een rechtshandeling naar burgerlijk recht, en tegen handelingen, door een Kamer ter uitvoering van haar bestuurstaak verricht, met uitzondering van rechtshandelingen naar burgerlijk recht, kunnen degenen, die door het besluit rechtstreeks in hun belang getroffen zijn, onderscheidenlijk degenen, te wier aanzien de handeling verricht is, beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

2. De artikelen 2, 3, 5 en 29-75 van de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie (Stb. 1954, 416) zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van besluiten en handelingen, waartegen bij of krachtens een wet een andere voorziening is opengesteld."

Artikel 32a van de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie luidde van 1 juli 1992 tot 1 januari 1994 als volgt:

" 1. Degene die tegen een besluit of handeling beroep kan instellen, dient alsvorens beroep in te stellen een bezwaarschrift in te dienen bij het lichaam of het administratief orgaan tegen wiens besluit of handeling het bezwaarschrift is gericht (...)."

Artikel 55 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 luidt als volgt:

" 1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit en tegen een ander door een kamer genomen besluit, met uitzondering van besluiten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van besluiten waartegen bij of krachtens de wet een andere voorziening is opengesteld."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 6 juni 2001 heeft appellant verweerster verzocht om openbaarmaking van een aantal door hem genoemde stukken.

- Bij brief van 21 juni 2001 heeft verweerster aan appellant het volgende meegedeeld:

" 1. De redenen van de doorzending van de door uw gedane opgaaf inzake de 1e registratie van bovenstaande onderneming in het Handelsregister aan mevr. C betrof het ontbreken van haar handtekening in deze opgaaf; zij werd hierbij opgegeven als niet-vertegenwoordigingsbevoegde vennote.

In het kader van het summier onderzoek moet de Kamer in een dergelijk geval vragen om mede-ondertekening; de Kamer moet er immers van overtuigd zijn dat iemand ook weet dat zij - als hoofdelijk aansprakelijk - beherend vennoot is opgegeven.

2. Uit de registratie blijkt het volgende:

- de datum van aangifte luidt 14-12-1992

- het tijdstip van vestiging van de onderneming alsmede het tijdstip van aanvang van de vennootschap alsook de datum van intreding van beide vennoten luidt: 1-1-1993.

Zo nodig kunt u -tegen betaling van kosten- een kopie van de aangifte aanvragen.

3. D.d. 10-11-1993 is de registratie van de onderneming/vennootschap beëindigd i.v.m. rectificatie; ten grondslag ligt de eveneens ingeschreven uitspraak van de Kantonrechter Arnhem d.d. 30-9-1993 luidende: "Gelast doorhaling van de onder dossier D van het Handelsregister ingeschreven opgave van de vennootschap onder firma genaamd E, opgericht per 1 januari 1993 en gelast deze doorhaling per 1 januari 1993."

- Bij brief van 27 juni 2001 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de in de brief van 21 juni 2001 openbaar gemaakte beslissing van verweerster en de motivering hiervan. Bij brieven van 5 en 6 juli 2001 heeft appellant het bezwaar aangevuld.

- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

In het bestreden besluit is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald.

" De door u aangehaalde procedure met betrekking tot de doorhaling van de inschrijving van de v.o.f. E is reeds op rechtmatigheid en gegrondheid beoordeeld door de Kantonrechter te Arnhem, die daarvoor in zijn beschikking van 30 september 1993, rolnr. 1912/93 een beslissing heeft gegeven. Voorts verwijzen wij naar de uitspraak van de Kantonrechter te Arnhem van 5 december 1994, rolnr. 2735/94 waarin de vaststaande feiten zijn beschreven met betrekking tot de inschrijving van de v.o.f. E in het handelsregister. Deze beschikkingen worden als bijlagen ingesloten.

Tegen de eerdergenoemde beschikkingen van de Kantonrechter zijn geen rechtsmiddelen aangewend.

Met betrekking tot het aanvragen van gegevens uit het handelsregister delen wij u mede (zie ook onze brief d.d. 21 juni 2001) dat uittreksels van inschrijvingen en afschriften van geregistreerde bescheiden tegen kosten verkrijgbaar zijn. Privé-adressen van thans niet in het handelsregister voorkomende personen zijn niet beschikbaar bij de kamer.

Resumerend delen wij u mede dat de kamer uw bezwaar kennelijk ongegrond verklaard omdat het zich richt: - tegen uitspraken van de Kantonrechter d.d. 30 september 1993 en 5 december 1994, waarbij van geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden melding wordt gemaakt; - tegen de wettelijke plicht van de kamer om gevolg te geven aan wettelijke voorschriften met betrekking tot registratie, beheer en verstrekking van gegevens uit het handelsregister."

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Blijkens de brief van verweerster van 21 juni 2001 heeft verweerster mijn opgave van 14 december 1992 zonder de toestemming van appellant doorgezonden aan mevrouw C, waarop een andere opgave is ingediend. Pas in februari 2001 heeft appellant vernomen dat daartegen op grond van artikel 55 van de Wet bezwaar ex Awb mogelijk was.

Verweerster heeft in 1992 een registratie verricht op basis van een vervalste opgave. Deze registratie dient alsnog te worden aangepast met vermelding van de juiste oprichtingsdatum inclusief toetreding vennoten.

Het staken van de registratie is geschied zonder enig rechtsgeding waarin verweerster procespartij was en zonder enig opgaveformulier. Verweerster dient de inschrijving alsnog te herstellen en te handhaven.

Verweerster heeft ten onrechte afgezien van het horen van appellant in bezwaar. Appellant is daardoor de mogelijkheid ontnomen nadere feiten en argumenten aan te dragen.

Appellant heeft het College voorts verzocht om bij gegrondverklaring van het beroep verweerster te veroordelen tot vergoeding van schade die appellant heeft geleden.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College is op grond van artikel 55 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 bevoegd kennis te nemen van het beroep, nu het zich richt tegen een besluit dat op een bezwaar is genomen. Er is in het onderhavige geval geen sprake van een op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) genomen besluit. Weliswaar heeft appellant de kwestie ingeleid door met een beroep op de Wob informatie bij verweerster op te vragen, maar zijn bezwaar en beroep richt zich tegen de inhoud van hetgeen hij van verweerster op zijn verzoek te horen heeft gekregen.

5.2. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting richten het bezwaar en beroep van appellant zich met name tegen handelingen van verweerster naar aanleiding van een opgave Handelsregister in 1992 en naar aanleiding van een beschikking van de Kantonrechter te Arnhem van 30 september 1993 (repnummer 1912/93) waarbij doorhaling per 1 januari 1993 is gelast van een ingeschreven opgave.

Tegen deze handelingen had appellant destijds beroep bij het College kunnen instellen op grond van artikel 31 van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963 in verbinding met de destijds geldende Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie. Op grond van artikel 32a van de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie

(Wet Arbo) had appellant alvorens een dergelijk beroep in te stellen een bezwaarschrift bij verweerster moeten indienen. Dit bezwaar had op grond van het tweede lid van dat artikel in verbinding met artikel 33 Wet Arbo binnen 30 dagen na de dag, waarop de gewraakte handelingen waren verricht, moeten worden ingediend.

Het College stelt vast dat appellant niet binnen de wettelijke termijn zijn bezwaren bij verweerster heeft ingediend. Appellant heeft aangevoerd dat hij pas door de brief van verweerster van 21 juni 2001 voor het eerst kennis kreeg van de gewraakte handelingen. Het College verwerpt dit aangezien uit de rechtsoverwegingen 1c en 1d van het vonnis van de Kantonrechter te Arnhem van 5 december 1994 (rolnummer 2735/94), gewezen tussen appellant als eiser en verweerster als gedaagde, reeds blijkt dat de thans gewraakte handelingen hadden plaatsgevonden. In ieder geval op of vlak na 5 december 1994 heeft appellant hier dus kennis van gehad.

Voor zover appellant heeft bedoeld te betogen dat hij in zijn beroep behoort te worden ontvangen aangezien hij eerst in 2001 heeft begrepen dat tegen handelingen als hier bedoeld bezwaar en beroep openstaan, verwerpt het College dit. Onbekendheid met de wet kan er niet toe leiden dat alsnog bezwaar en beroep komen open te staan tegen handelingen of besluiten ten aanzien waarvan de bezwaar- en beroepstermijn al zijn verstreken.

Het voorgaande brengt mee dat verweerster appellant in zijn bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren en niet aan een inhoudelijke beoordeling had mogen toekomen, ook niet wanneer deze beoordeling, zoals in dit geval, haars inziens tot een ongegrondverklaring van het bezwaar diende te leiden.

5.3 Het beroep moet daarom, zij het om een andere reden dan door appellant bepleit, gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit dient derhalve te worden vernietigd wegens strijd met vorenvermelde artikelen van de Wet Arbo.

Aangezien, gelet op het vorenoverwogene, vaststaat dat verweerster na de uit te spreken vernietiging niet anders kan doen dan het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren, zal het College met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien.

Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Voor een veroordeling tot schadevergoeding kan geen sprake zijn, nu in dit geding niet is komen vast te staan dat de gestelde oorzaken van de schade, te weten de handelingen van verweerster waartegen de bezwaren zich richten, onrechtmatig jegens appellant waren.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

- verklaart het bezwaar van 27 juni 2001, aangevuld bij brieven van 5 en 6 juli 2001, niet-ontvankelijk;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;

- veroordeelt verweerster in de reis- en verblijfkosten en de verletkosten van appellant ten bedrage van € 124,30;

- bepaalt dat verweerster aan appellant het griffierecht ten bedrage van € 102,10 vergoedt;

- wijst af het verzoek tot veroordeling van verweerster tot vergoeding van de schade die appellant heeft geleden.

Aldus gewezen door mr J.A. Hagen in tegenwoordigheid van mr M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2002.

w.g. J.A. Hagen w.g. M.S. Hoppener