-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 01/715 5 april 2002
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A en B, te C, appellanten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij , verweerder,
gemachtigde: mr J. Teigeler, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 28 augustus 2001 heeft het College van appellanten een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 juli 2001.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar, dat appellanten hebben gemaakt tegen verweerders beslissing op hun aanvraag van 16 mei 2000 op grond van de regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen ( hierna: de Regeling), ongegrond verklaard.
Op 7 november 2001 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 22 februari 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben appellanten bij monde van B en verweerder bij monde van zijn gemachtigde hun standpunt toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De toepasselijke regelgeving
Artikel 9, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat na de sluiting van de aanvraagperiode, doch uiterlijk op 31 mei voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen, de aanvraag oppervlakten kan worden gewijzigd in de gevallen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, van Verordening (EEG) nr. 3887/92.
Artikel 9, tweede lid, van de Regeling bepaalt- voor zover hier van belang- dat in afwijking van het eerste lid de aanvraag oppervlakten na 31 mei kan worden gewijzigd in geval van een duidelijke fout.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellanten hebben op 16 mei 2000 bij verweerders uitvoeringsdienst LASER een formulier aanvraag oppervlakten 2000 ingediend. Bij het op deze aanvraag vermelde perceel met het volgnummer 6 hebben appellanten als gewascode opgegeven 259 (snijmaïs) en als bijdragecode 805 (voedereareaal).
- Bij brief van 21 september 2000 hebben appellanten het volgende meegedeeld:
" Na telefoongesprek over de maispremie met LASER Oost heb ik een fout gemaakt door kode 805 in te vullen, maar dat moet zijn kode 845."
- Bij brief van 25 oktober 2000 heeft verweerder appellanten bericht dat de gevraagde wijziging van de aanvraag voor 31 mei ontvangen had moeten zijn en dus niet meer mogelijk is. Appellanten zijn erop gewezen dat zij na de beslissing op de aanvraag oppervlakten bezwaar kunnen maken.
- Bij besluit van 13 december 2000 heeft verweerder beslist op de aanvraag oppervlakten.
- Naar aanleiding van een op 8 januari 2001 door verweerder ontvangen bezwaarschrift zijn appellanten op 27 juni 2001 gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt - samengevat - het volgende in.
De producent is verantwoordelijk voor het juist invullen van zijn aanvraag. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen in beginsel voor zijn rekening te komen., tenzij er sprake is van een duidelijke fout. Daarvan is echter pas sprake als redelijkerwijs uitgesloten is dat ten tijde van de aanvraag de opgave conform de bedoeling van de producent was. Die situatie is hier niet aan de orde.
Van een duidelijke vergissing in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999 is pas sprake als er een tegenstrijdigheid zit in de aanvraag die wijst op een vergissing. Het staat de producent vrij om een perceel snijmaïs als voederareaal op te geven. Voor verweerder was het geenszins kenbaar dat appellante eigenlijk beoogde akkerbouwsteun aan te vragen.
4. Het standpunt van appellant
Appellanten hebben ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellanten hebben zelf ontdekt dat zij in hun aanvraag oppervlakten bij perceel 6 abusievelijk de bijdragecode voor voederareaal hebben ingevuld. Ten onrechte meent verweerder dat er geen sprake is van een kennelijke fout. Nergens vermeldt de Regeling dat een kennelijke fout, die door de producent ontdekt is, en vervolgens aan verweerder wordt gemeld, niet hersteld zou kunnen worden. Appellanten hebben nimmer de bedoeling gehad dierpremies aan te vragen.
Verder hebben appellanten nooit een bevestiging ontvangen van de ingezonden aanvraag oppervlakten. Daardoor kwamen zij pas later tot de ontdekking dat er een verkeerde bijdragecode werd ingevuld.
5. De beoordeling van het geschil
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan het bezwaar van appellanten slechts tegemoet kan worden gekomen, indien moet worden geoordeeld dat door appellanten bij de aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers in dat geval is blijkens het bepaalde bij artikel 5ter van Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste datum voor de indiening van een aanvraag een wijziging daarvan mogelijk en zou het onrechtmatig zijn om appellanten aan hun aanvankelijke opgave te houden.
In geschil is of met betrekking tot het perceel met het volgnummer 6 sprake was van een klaarblijkelijke fout. Zoals het College in vaste jurisprudentie reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijk gedane opgave kennelijk fout was. Zulks is het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn. Hiervan is met betrekking tot voormeld perceel geen sprake. Slechts voor appellanten was het immers duidelijk dat zij geen voederareaal hadden willen aanvragen. Voor verweerder was dit geenszins op voorhand duidelijk, nu het een producent volledig vrij staat voor een perceel maïs akkerbouwsteun te vragen dan wel het voor voederareaal in aanmerking te brengen.
Appellanten hebben gesteld dat zij geen ontvangstbevestiging hebben ontvangen van de toegezonden aanvraag oppervlakten. Wat er zij van de juistheid van die stelling, een en ander kan niet leiden tot de conclusie dat zij daardoor pas later de in hun aanvraag gemaakte fout hebben ontdekt aangezien door verweerder gebruikte ontvangstbevestiging, naar namens hem onweersproken is gesteld, geen informatie over de ingevulde codes bevat.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2002.
w.g. C.M. Wolters w.g. F.W. du Marchie Sarvaas