ECLI:NL:CBB:2002:AE1429
public
2015-11-16T13:38:53
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AE1429
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-04-05
AWB 00/690
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Algemene wet bestuursrecht 1:3
Regeling dierlijke EG-premies
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AE1429
public
2013-04-04T17:42:51
2002-04-12
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AE1429 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 05-04-2002 / AWB 00/690

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

( zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/690 5 april 2002

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A, te B, appellante,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr J. Teigeler, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Bij brief van 4 augustus 2000 - door haar aangeduid als bezwaarschrift EG premies zoogkoeien - heeft appellante zich tot verweerders dienst LASER gericht. Bij brief van

17 augustus 2000 heeft verweerder deze brief ter afhandeling als beroepschrift doorgezonden aan het College.

Op 22 september 2000 heeft appellante het College bevestigd dat genoemd bezwaarschrift van 4 augustus 2000 als beroepschrift dient te worden afgehandeld.

Bij dit op 18 augustus 2000 ter griffie ontvangen beroepschrift heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 juli 2000, waarbij een door appellante ingediend bezwaarschrift in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling), niet-ontvankelijk is verklaard.

Op 7 september 2001 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 22 februari 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben appellante bij monde van mevrouw A en verweerder bij monde van zijn gemachtigde hun standpunt nader toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij brief van 10 mei 2000 betreffende goedkeuring van de door appellante ingediende premieaanvraag op grond van de Regeling (mannelijke runderen, verkoopseizoen 1999) heeft verweerder onder meer het volgende meegedeeld:

" Uit Uw meldingsformulier Veebezetting blijkt dat het aantal gve dat in 1999 beschikbaar is voor de Regeling dierlijke EG-premies ( zoogkoeien en mannelijke runderen) als eerste ten behoeve van de aangevraagde zoogkoeien moet worden benut.

U heeft in 1999 geen aanvraag voor de Regeling dierlijke EG-premies

(zoogkoeien) ingediend. Het bovenstaande aantal gve komt volledig ten goede aan Uw aanvraag /aanvragen voor de Regeling dierlijke EG-premies (mannelijke runderen)."

- Op 3 juni 2000 heeft appellante naar aanleiding van de brief van 10 mei 2000een bezwaarschrift ingediend.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder

Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.

" Een belanghebbende kan slechts bezwaar maken tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 , eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ( hierna te noemen : Awb). Hieronder wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Aan uw bezwaarschrift ligt geen schriftelijk besluit ten grondslag.

Ik kan Uw bezwaren gezien de hierboven genoemde regelgeving pas behandelen op het moment dat U deze indient naar aanleiding van een schriftelijk besluit. Uw bezwaarschrift is derhalve niet-ontvankelijk."

In het verweerschrift en ter zitting is namens verweerder uiteengezet dat - ondanks naspeuringen - bij geen van de vestigingen van LASER een aanvraag zoogkoeienpremie verkoopseizoen 1999 voor 27 zoogkoeien is ontvangen. De op 19 augustus 1999 gedagtekende aanvraag zou volgens appellante aangetekend zijn verzonden. Desgevraagd was appellante echter niet in staat een leesbaar bewijs van aangetekende verzending over te leggen. Appellante is er niet in geslaagd aan te tonen dat de door haar beweerdelijk toegezonden aanvraag wel degelijk (tijdig) is ingediend.

4. Het standpunt van appellante

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Appellante heeft een copie van de op 19 augustus 1999 door haar ondertekende en dezelfde dag aangetekend verzonden aanvraag zoogkoeienpremie overgelegd. Zij vraagt zich af hoe zij over een copie kan beschikken als het origineel nooit verzonden is. Tevens heeft zij copie van het bewijs van aangetekende verzending overgelegd.

Appellante heeft eerder moeten ervaren dat er bij LASER stukken zoek zijn geraakt. Tegen dez achtergrond gaat appellante er van uit dat de aanvraag bij Laser in het ongerede is geraakt. Zij is er van overtuigd dat de aanvraag bij LASER moet zijn ontvangen, want anders zou zij deze retour moeten hebben ontvangen. Appellante heeft hieraan nog toegevoegd dat het formulier melding veebezetting 1999 wel bij LASER ligt.

5. De beoordeling van het geschil

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar van appellante niet gericht is tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met betrekking tot de in rubriek 2 aangehaalde passage uit het besluit van 10 mei 2000, naar aanleiding waarvan appellante het bezwaar heeft ingediend, heeft verweerders gemachtigde ter zitting opgemerkt dat deze niet anders kan worden gezien dan als een mededeling die niet is gericht op rechtsgevolg.

Het College deelt die opvatting niet. Naar het oordeel van het College kan de constatering dat aan appellante, bij gebreke van een aanvraag, geen zoogkoeien premie is toegekend, niet los worden gezien van de rest van het besluit. Immers, de door appellante met haar bezwaar beoogde vaststelling dat zij wel een aanvraag voor zoogkoeienpremie heeft ingediend en dat naar aanleiding van die aanvraag premie had moeten worden toegekend zou, wanneer die vaststelling zou worden gedaan, consequenties hebben voor de overige onderdelen van het besluit van 10 mei 2000, in het bijzonder voor de verdeling van de gve's. Het bezwaar moet derhalve geacht worden zich te richten tegen het besluit van

10 mei 2000, zodat verweerder het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.

Het College ziet termen om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Terzake wordt als volgt overwogen.

Met betrekking tot de stelling van appellante dat haar aanvraag zoogkoeienpremie 1999 wel degelijk bij LASER moet zijn ontvangen overweegt het College allereerst dat het aan haar is dit aan tonen, nu verweerder de ontvangst van een dergelijke aanvraag ontkent.

Het door appellante overgelegde bewijs van aangetekende verzending kan er niet toe bijdragen de verzending van deze aanvraag aan te tonen. De door appellante overgelegde, niet geheel leesbare, copie van het bewijs van aangetekende verzending is blijkens het daarop geplaatste stempel in mei 1997 door de PTT afgestempeld. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellante ter zitting een en ander niet weersproken. Zij verklaarde wel dat het best zou kunnen dat door haar het verkeerde bewijs van aangetekende verzending is overgelegd.

Met dit bewijs van aangetekende verzending acht het College dus niet aangetoond dat daarmee het op 19 augustus 1999 gedagtekende aanvraagformulier is verzonden. Evenmin is ontvangst van deze aanvraag bij LASER aangetoond door een bij LASER Groningen op 16 november 1999 ontvangen melding veebezetting. Ook hetgeen appellante verder heeft aangevoerd ter ondersteuning van haar stelling dat de premieaanvraag zoogkoeien bij LASER moet zijn ontvangen brengt het College niet tot het oordeel dat zij er in geslaagd is dit te bewijzen.

Uit het vorenstaande volgt dat verweerder op goede gronden heeft besloten het aantal gve's te verdelen als hij heeft gedaan, omdat geen aanvraag zoogkoeienpremie is ingediend.

De slotsom is dat het bezwaar van appellante ongegrond dient te worden verklaard.

Het College ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten van deze procedure.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit waarbij appellante niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar;

- verklaart het bezwaar van appellante ongegrond;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten, welke met toepassing van het Besluit proceskosten

bestuursrecht worden vastgesteld op € 39.60 (zegge: 39 euro en veertig eurocent) wegens reiskosten en € 60,-- (zegge: zestig

euro) wegens verletkosten.

- bepaalt dat het door appellante betaalde griffierecht ad € 204,20 (zegge: twee honderd en vier euro en twintig eurocent) aan

haar wordt vergoed door verweerder.

Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr F.W du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2002.

w.g. C.M. Wolters w.g. F.W. du Marchie sarvaas