ECLI:NL:CBB:2002:AE1800
public
2015-11-11T09:45:26
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AE1800
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-04-16
AWB 00/676
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen 6
Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen 2
Bestrijdingsmiddelenwet 1962 1
Bestrijdingsmiddelenwet 1962 3
Bestrijdingsmiddelenwet 1962 3a
Bestrijdingsmiddelenwet 1962 4
Bestrijdingsmiddelenwet 1962 5
Regeling toelating bestrijdingsmiddelen 1995 7
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AE1800
public
2013-04-04T17:44:10
2002-04-24
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AE1800 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 16-04-2002 / AWB 00/676

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 00/676 16 april 2002

13760 Wet tarieven gezondheidszorg

Fysiotherapeuten

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

het College tarieven gezondheidszorg, gevestigd te Utrecht, verweerder,

gemachtigden: mr J.G.F.M. Hoffmans, advocaat te Den Haag, en mr K. Schroten, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 9 augustus 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 juni 2000.

Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen een op grond van de Wet tarieven gezondheidszorg (hierna: Wtg) gegeven tariefbesluit van 15 december 1999, verzonden 16 december 1999, nr. 5800-1900-00-1, ongegrond verklaard.

Bij een bij het College op 27 oktober 2000 ingekomen brief heeft appellant de gronden van zijn beroep uiteengezet.

Verweerder heeft onder overlegging van de op de zaak betrekking hebbende stukken onder dagtekening 8 maart 2001 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2002. Bij die gelegenheid hebben partijen, appellant in persoon en verweerder bij gemachtigde, hun standpunten nader toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De beleidsregel "de tariefopbouw in de berekening van de maximumtarieven voor hulp door fysiotherapeuten in de ziekenfonds- en particuliere praktijk" (beleidsregel VI-5800-4.0.-4, hierna: de beleidsregel) bepaalt onder meer het volgende:

" 4. HET TARIEF VOOR MANUELE THERAPIE WORDT ALS VOLGT BEREKEND:

De uitkomst van het onafgeronde tarief per reguliere zitting wordt vermenigvuldigd met 1,5 en vervolgens wordt dit bedrag rekenkundig afgerond op ƒ 0,05.

* Het aparte tarief voor kinderfysiotherapie en manuele therapie kan alleen in rekening worden gebracht indien aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

- Er is een gerichte verwijzing door een arts voor kinderfysiotherapie respectievelijk manuele therapie; en

- (…) de manuele therapie wordt gedaan door een fysiotherapeut ingeschreven in een door de VVF en ZN/KPZ aangewezen register."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant is als fysiotherapeut ingeschreven in het register van fysiotherapeuten als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Appellant, die buitengewoon lid is van de Vereniging van Manueel Therapeuten (VMT) - niet een representatieve organisatie van organen voor gezondheidszorg in de zin van artikel 3 van de Wet -, verricht manuele therapie volgens de methode Van der Bijl.

- Bij brief van 19 augustus 1999 heeft verweerder de VMT het volgende medegedeeld:

" Naar aanleiding van uw brief d.d. 24 juni 1999, die wij op 16 juli 1999 ontvingen, merken wij op dat er nog geen differentiatie voorstel van de VVF voor manuele therapie, namelijk een apart tarief voor onder andere de Van der Bijl methode, is ontvangen.

Overigens heeft de VVF die formele bevoegdheid in het kader van de WTG wel en is het vigerende tarief voor manuele therapie juist gebaseerd op onder andere het tijdsbeslag voor de Van der Bijl methode. Met name die behandelingen zijn destijds aanleiding geweest voor het nu geldende aparte tarief. Fysiotherapeuten die de Van der Bijl methode toepassen in het kader van een zitting manuele therapie kunnen dus, naar onze mening, alleen de tarieven die gelden voor fysiotherapie daartoe in rekening brengen. Dit zullen wij in de eerstvolgende tariefbeschikking expliciet opnemen.

Als u overigens ideeën hebt over een herijking en/of differentiatie van het vigerende manuele therapietarief voor fysiotherapeuten, heeft u overigens altijd de vrijheid schriftelijk uw ideeën onderbouwd aan ons kenbaar te maken. Alsdan zou een gesprek kunnen plaatsvinden als wij nadere informatie van u daarover nodig zouden achten."

- Naar aanleiding van een tariefverzoek van Zorgverzekeraars Nederland, de Vereniging van vrijgevestigde fysiotherapeuten (VVF) en de Kontaktcommissie Publiekrechtelijke Ziektekostenregeling voor Ambtenaren (KPZ) van 10 december 1999, heeft verweerder bij tariefbesluit van 15 december 1999, nr. 5800-1900-00-1, vastgesteld de met ingang 1 januari 2000 maximaal door fysiotherapeuten in rekening te brengen tarieven ten behoeve van ziekenfondsverzekerden en niet-ziekenfondsverzekerden. Het maximumtarief voor een reguliere zitting is vastgesteld op ƒ 39,30 en voor een zitting manuele therapie, onder de in de beleidsregel genoemde voorwaarden, op ƒ 58,95. Bij het maximumtarief voor manuele therapie is de navolgende aantekening geplaatst:

" Onder manuele therapie wordt ook verstaan manuele therapie volgens de zogeheten Van der Bijlmethode."

- Tegen dit tariefbesluit heeft appellant bij brief van 25 januari 2000 bezwaar gemaakt.

- Op 17 mei 2000 is appellant naar aanleiding van zijn bezwaarschrift gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het thans bestreden besluit is, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.

Een in het Wet BIG-register voor fysiotherapeuten opgenomen fysiotherapeut is tevens orgaan van gezondheidszorg in de zin van de Wet. In die hoedanigheid valt een Wet BIG-geregistreerde fysiotherapeut binnen de reikwijdte van de Wet en is hij gehouden maximaal de door verweerder goedgekeurde of vastgestelde tarieven in rekening te brengen. Voorts is van belang dat de Wet wordt gekenmerkt door een orgaangerichte benadering en niet door een prestatiegerichte benadering, hetgeen tot gevolg heeft dat alle "gezondheidsprestaties" van organen van gezondheidszorg door verweerder worden getarifeerd.

Manuele therapie volgens de methode Van der Bijl is niet een van de reikwijdte van de Wet uitgezonderde prestatie, zodat de in het Wet BIG-register ingeschreven fysiotherapeuten, waaronder appellant, ook voor deze vorm van therapie uitsluitend het voor manuele therapie vastgestelde maximumtarief in rekening mogen brengen. Deze gehoudenheid gold ook voor eerdere jaren. Weliswaar is in de aantekening bij de bestreden tariefbeschikking uitsluitend de Van der Bijlmethode vermeld, maar hiermee is niet beoogd aan te geven dat andere vormen van manuele therapie niet onder het desbetreffende tarief vallen. Voor alle vormen van manuele therapie die door fysiotherapeuten worden verricht, gold en geldt het hogere zittingentarief van ƒ 58,95 per patiënt. Het opnemen van evenbedoelde aantekening vindt zijn grondslag in de slepende discussie over de manuele therapie volgens de Van der Bijlmethode.

Aangezien de strafvonnissen van de Economische politierechter te Zwolle en te Den Haag, waarnaar in bezwaar is verwezen, (deels) betrekking hebben op de periode vóór de inwerkingtreding van de Wet BIG, zijn deze vonnissen in de onderhavige kwestie niet relevant. Immers, de in die zaken relevant geachte omstandigheid dat fysiotherapeuten er niet voor konden kiezen om onder het regime van de Wet te vallen, doet zich sinds de inwerkingtreding van de Wet BIG niet meer voor: sindsdien hebben fysiotherapeuten de keuzevrijheid om ingeschreven te zijn in het Wet BIG-register en daarmee de keuzevrijheid om als orgaan voor gezondheidszorg onderworpen te zijn aan de Wet.

Wat betreft de hoogte van het tarief is rekening gehouden met het feit dat een zitting manuele therapie volgens de Van der Bijlmethode langer duurt dan een reguliere zitting. In het verleden is juist deze vorm van manuele therapie aanleiding geweest om het hogere tarief van 1,5 keer het reguliere tarief voor fysiotherapie vast te stellen.

Wat betreft de toepasselijkheid van het tarievenstelsel van de Wet tussen enerzijds manueel therapeuten die niet tevens als fysiotherapeut zijn geregistreerd in het desbetreffende Wet BIG-register en die derhalve geen orgaan voor gezondheidszorg zijn in de zin van de Wet en anderzijds manueel therapeuten die wel tevens als fysiotherapeut in dat register zijn ingeschreven, is terug te voeren op bewuste keuzes van de wetgever om fysiotherapeuten wel en manueel therapeuten niet onder het regime van zowel de Wet als de Wet BIG te brengen.

Hieraan heeft verweerder bij zijn verweerschrift en ter zitting, samengevat weergegeven, nog het volgende toegevoegd.

Het bij de bestreden tariefbeschikking vastgestelde maximumtarief voor manuele therapie komt, materieel gezien, overeen met hetgeen de VVF en ZN/KPZ destijds op dat punt hebben voorgesteld. In dit hogere maximumtarief is tot uitdrukking gebracht dat per dag gemiddeld minder zittingen manuele therapie dan zittingen fysiotherapie kunnen plaatsvinden. Vanaf 1994 wordt in de beleidsregels en tariefbeschikkingen voor fysiotherapeuten al voorzien in maximumtarieven voor manuele therapie.

Van de bij brief van 19 augustus 1999 geboden mogelijkheid om ideeën kenbaar te maken over een herijking en/of differentiatie van het vigerende tarief manuele therapie voor fysiotherapeuten, heeft de VMT tot op heden geen gebruik gemaakt.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep, samengevat weergegeven, onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Manuele therapie volgens de methode Van der Bijl is een ander vak dan fysiotherapie, hetgeen door de Economische politierechter te Den Haag is bevestigd in haar vonnis van 30 december 1999, nr. 09.040.324-98. Aangezien in dit vonnis is aangegeven dat het tarief voor manuele therapie volgens de methode Van der Bijl niet gebaseerd kan zijn op de tarieven voor fysiotherapie, is het onjuist dat verweerder in de tarieven wel een koppeling maakt tussen die vorm van manuele therapie en fysiotherapie. Hiermee wordt de uitoefening van het vak manuele therapie volgens de Van der Bijlmethode feitelijk onmogelijk gemaakt; de behandeling duurt gemiddeld een uur, terwijl op grond van het tariefbesluit per behandeling slechts 40 minuten worden vergoed.

In eerdere tariefbeschikkingen is manuele therapie volgens de methode Van der Bijl nooit genoemd. Het is derhalve wel degelijk een novum dat deze vorm van manuele therapie onder het bereik van de op fysiotherapeuten betrekking hebbende tariefbeschikking is gebracht.

De VVF voert met verweerder onderhandelingen over tarieven voor fysiotherapeuten. Aangezien de VVF geen aparte honorering nastreeft voor manueel therapeuten die de Van der Bijlmethode hanteren, behartigt deze vereniging niet hun belangen.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Voorop moet worden gesteld dat in het onderhavige geschil niet ter beoordeling staat de reikwijdte van het in bezwaar gehandhaafde tariefbesluit van 15 december 1999, doch de redelijkheid van de in dat besluit voor fysiotherapeuten vastgestelde tarieven, waarvan in het bijzonder het tarief voor manuele therapie.

5.2 Het College stelt vast dat het tarief voor manuele therapie is vastgesteld overeenkomstig de ten tijde van het aangevochten tariefbesluit vigerende beleidsregel. Die beleidsregel, en in het bijzonder het daarin neergelegde uitgangspunt voor de berekening van het tarief voor manuele therapie, is naar het oordeel van het College niet onredelijk te achten. In dit verband is van belang dat evenbedoeld beleidsuitgangspunt, materieel gezien, overeenkomt met hetgeen de beroepsorganisatie voor fysiotherapeuten, de VVF, destijds heeft voorgesteld.

5.3 Ter zake van het in bezwaar gehandhaafde tariefbesluit stelt het College vast dat de daarin opgenomen aantekening, dat onder manuele therapie ook wordt verstaan manuele therapie volgens de zogeheten Van der Bijlmethode, niet een materiële wijziging betreft ten opzichte van eerdere tariefbesluiten voor fysiotherapeuten. Blijkens de beschikbare gegevens is al vanaf 1994 voorzien in een apart tarief voor alle vormen van manuele therapie. Dat verweerder, door in genoemde aantekening slechts manuele therapie volgens de Van der Bijlmethode te noemen, thans uitsluitend deze vorm van manuele therapie onder het desbetreffende tarief heeft willen brengen, blijkt nergens uit, ook niet uit de bewoordingen waarin bedoelde aantekening is gesteld. Integendeel: bij het bestreden besluit heeft verweerder uitdrukkelijk overwogen dat met die aantekening niet is beoogd aan te geven dat andere vormen van manuele therapie niet onder het desbetreffende tarief vallen.

Daarnaast acht het College het niet onredelijk dat bij het aangevochten tariefbesluit het tarief voor manuele therapie is vastgesteld op 1,5 keer het reguliere tarief voor fysiotherapie. Hiertoe overweegt het College dat zulks, zoals hiervoor is overwogen, materieel gezien overeenkomt met het destijds door de VVF ingebrachte voorstel voor vaststelling van een afzonderlijk tarief voor manuele therapie. Bovendien is niet zonder betekenis dat blijkens de in rubriek 2.2 weergegeven brief van 19 augustus 1999 de VMT, hoewel niet een representatieve organisatie in de zin van artikel 3 van de Wet, door verweeerder de gelegenheid is geboden ideeën naar voren te brengen inzake herijking en/of differentiatie van het voor fysiotherapeuten geldende tarief voor manuele therapie, maar van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.

5.4 Appellant heeft er op gewezen dat een behandeling manuele therapie volgens de

Van der Bijlmethode een uur in beslag neemt en dat het tarief voor manuele therapie, dat is gebaseerd op 40 minuten per behandeling, derhalve ontoereikend is. Verweerder had hierin evenwel geen aanleiding behoeven te zien om in de beleidsregel een naar behandelingsmethode gedifferentieerde berekening voor het tarief manuele therapie op te nemen. Het College overweegt hiertoe allereerst dat in het tariefbesluit wordt aangesloten bij zittingen, en niet bij een bepaalde tijdsduur hiervan. Bovendien zijn de door appellant genoemde verschillen niet dusdanig groot, dat verweerder van toepassing van de beleidsregel behoorde af te zien. Het College tekent hierbij voorts aan dat noch de VVF, noch de VMT verweerder heeft benaderd om tot een door appellant gewenste wijziging van de beleidsregel over te gaan.

5.5 Voorts heeft appellant melding gemaakt van een vonnis van de Economische politierechter van 30 december 1999. Reeds gelet echter op de omstandigheid dat appellant ten tijde van het aangevochten tariefbesluit al de keuzevrijheid had om al dan niet ingeschreven te staan in het Wet BIG-register en daarmee tevens de keuzevrijheid had om al dan niet aan de voor fysiotherapeuten vastgestelde tarieven, waaronder het tarief voor manuele therapie, onderworpen te zijn, acht het College dat vonnis voor het onderhavige geschil niet relevant. Dat voor de toepasselijkheid van het tarievenstelsel een onderscheid bestaat tussen enerzijds manuele therapeuten die wel of niet tevens als fysiotherapeut zijn ingeschreven in het desbetreffende Wet BIG-register, is een rechtstreeks gevolg van de systematiek van de Wet.

5.6 Gelet op het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr H.C. Cusell, mr J.A. Hagen en mr M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2002.

w.g. H.C. Cusell w.g. W.F. Claessens