ECLI:NL:CBB:2002:AE2608
public
2015-11-16T09:01:39
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AE2608
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-05-01
AWB 01/444
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AE2608
public
2013-04-04T17:46:52
2002-05-15
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AE2608 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 01-05-2002 / AWB 01/444

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 01/444 1 mei 2002

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: mr C.T. de Weerdt, werkzaam bij Adure Juristen te Drachten,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder,

gemachtigde: mr M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 7 juni 2001 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 2 mei 2001.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen gedeeltelijke intrekking en terugvordering van eerder aan hem op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) over 1998 toegekende subsidie.

Verweerder heeft op 14 september 2001 een verweerschrift ingediend.

Op 20 maart 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 1, derde lid, van Verordening (EG) nr. 658/96 van de Commissie van 9 april 1996, betreffende bepalingen voor de toekenning van compensatiebedragen in het kader van de steunregeling voor producenten van bepaalde voedergewassen, luidt als volgt:

" Bouwland waarvoor, in hetzelfde verkoopseizoen, op grond van artikel 1, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 729/70 (…) gefinancierde oppervlaktesteun wordt aangevraagd voor andere dan de in Verordening (EEG) 1765/92 bedoelde akkerbouwgewassen, komt niet voor een compensatiebedrag in aanmerking."

Ingevolge artikel 3 van Verordening (EG) nr. 603/95 van de Raad kan steun worden verleend voor de in artikel 1 van deze verordening genoemde gedroogde voedergewassen. In artikel 9, aanhef en onder c), eerste gedachtestreepje, van deze verordening is voorzover hier van belang bepaald dat de in artikel 3 bedoelde steun alleen wordt uitbetaald aan bedrijven die de in artikel 1 genoemde produkten verwerken en die contracten hebben gesloten met producenten van te drogen voedergewassen.

Bij Verordening (EG) nr. 785/95 van 6 april 1995 heeft de Commissie de uitvoerings-bepalingen van Verordening (EG) nr. 603/95 vastgesteld. De uitvoeringsverordening luidt voorzover hier van belang als volgt:

" Artikel 5

(…)

2. De steunaanvraag bevat ten minste:

- de naam, de voornaam, het adres en de handtekening van de aanvrager,

- de hoeveelheden waarvoor steun wordt aangevraagd, uitgesplitst per partij,

- de datum waarop elke hoeveelheid het bedrijf heeft verlaten,

- de vermelding dat van elke partij overeenkomstig artikel 11, lid 3, monsters zijn genomen op het ogenblik dat die partijen het verwerkingsbedrijf hebben verlaten, en alle nodige informatie voor de identificatie van die monsters.

(…)

Artikel 8

1. Elk in artikel 9, onder c), van Verordening (EG) nr. 603/95 bedoeld contract bevat, naast de in artikel 11 van die verordening genoemde vermeldingen, met name:

a) de namen, voornamen en de adressen van de contracterende partijen

(…)

e) de identificatie van het landbouwperceel of de landbouwpercelen waarop de te verwerken voedergewassen worden geteeld, volgens het systeem voor de identificatie van landbouwpercelen in het kader van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem

(…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij besluit van 23 oktober 1998 heeft verweerder aan appellant bericht dat zijn op 27 april 1998 ontvangen aanvraag op grond van de Regeling gedeeltelijk is goedgekeurd en dat aan hem een subsidie wordt toegekend van fl. 55.648,74.

- Het door appellant tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 maart 1999 ongegrond verklaard.

- Bij brief van 28 april 1999 heeft verweerders uitvoeringsdienst LASER aan appellant bericht dat uit nadere informatie is gebleken dat met betrekking tot de twee in zijn aanvraag voor 1998 met de volgnummers 12 en 15 vermelde percelen, die voor een akkerbouwbijdrage, onderscheidenlijk een braakbijdrage in aanmerking zijn gebracht, door appellant tevens een contract/leveringsaangifte is gesloten met de grasdrogerij Opeinde. Het betreft de percelen met de topografische aanduidingen 2379858770 en 2398359090. In deze brief wijst LASER er op dat het niet is toegestaan voor een zelfde oppervlakte steun aan te vragen op grond van de Regeling en de subsidieregeling voor gedroogde voedergewassen en dat het voornemen bestaat een sanctie toe te passen.

- Appellant heeft bij brief van 12 mei 1999 aan LASER gesteld dat de onderhavige twee percelen door een vergissing van de directeur van Grasdrogerij Opeinde in de bij de aanvraag op grond van de Regeling gedroogde voedergewassen behorende perceelslijst zijn opgenomen. Bij deze brief heeft appellant een verklaring van voornoemde directeur van 11 mei 1999 gevoegd, inhoudende dat de onderhavige percelen bij vergissing op de bij de aanvraag voor droogsteun gevoegde perceelslijst zijn vermeld, maar dat noch van perceel 12 noch van perceel 15 in 1998 product is weggehaald voor de drogerij.

- Bij besluit van 13 april 2000 heeft LASER aan appellant bericht dat de beslissing tot toekenning van fl. 55.648,74 aan akkerbouwsubsidie voor 1998 na herbeoordeling is ingetrokken. Bij dit besluit heeft verweerder de aan appellant toekomende subsidie voor 1998 nader vastgesteld op fl. 17.713,37, onder mededeling dat appellant het te veel betaalde bedrag van fl. 37.935,37 moet terugbetalen.

- Bij op 25 april 2000 door LASER ontvangen schrijven heeft appellant tegen voormeld besluit bezwaar gemaakt.

- In het kader van de bezwaarprocedure heeft appellant een aan hem gerichte brief van 15 september 2000 van het Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA) overgelegd, met voorzover hier van belang de volgende inhoud:

" Op 15 april 1998 heeft u een droogcontract met nummer 012259 afgesloten met Opeinde e.o. Grasdrogerij B.A. Dit contract had betrekking op een aantal percelen, waaronder de navolgende:

237.98.587.70

239.83.590.90

Naar aanleiding van administratief onderzoek hebben wij vastgesteld, dat de bovengenoemde percelen niet voorkomen in de productiespecificaties die in het kader van steunaanvraag gedurende de periode van 1 april 1998 tot en met 31 maart 1999 werden ingediend. Het voorgaande betekent dat eventueel van deze percelen afkomstig gedroogd gewas niet voor steun in aanmerking is gebracht."

- In bezwaar heeft appellant voorts aangevoerd dat de onderhavige percelen niet voorkomen op de door hem bij het HPA opgevraagde productiestaten, zoals die uiteindelijk door de grasdrogerij in het kader van de droogsteunaanvraag zijn overgelegd, terwijl bovendien uit in 1998 door GeoRas gemaakte satelietopnamen blijkt dat het door appellant bij zijn aanvraag oppervlakten met betrekking tot deze percelen opgegeven gebruik juist is.

- Op 14 december 2000 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waar appellant ter zake van zijn bezwaar is gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.

" U voert aan dat de grasdrogerij, de heer C, een fout heeft gemaakt. In uw brief van 12 mei 1999 heeft u de gang van zaken al geschetst: C, de directeur van de grasdrogerij komt in het voorjaar langs om een handtekening onder het formulier. Vervolgens vult hij het formulier zelf in. U ziet daardoor niet wat er is ingevuld.

Uit de regelgeving volgt dat ten aanzien van dezelfde oppervlakte geen cumulatie van subsidie mag plaatsvinden. Zo geldt onder meer dat een oppervlakte, welke in het kader van de subsidieregeling gedroogde voedergewassen in aanmerking wordt gebracht voor droogsubsidie, niet tevens voor akkerbouwsubsidie mag worden opgegeven in de aanvraag oppervlakten.

U heeft door het grasdroogcontract/leveringsaangifte te ondertekenen, verklaard dat u over de percelen, waarop het grasdroogcontract/leverings-aangifte betrekking heeft, in het kalenderjaar dat begint op 1 januari vóór aanvang van het verkoopseizoen, geen subsidie heeft aangevraagd of zult aanvragen in het kader van de Regeling. Daarbij staat vermeld dat overtreding van deze bepaling voor LASER aanleiding kan zijn tot het opleggen van een sanctie in het kader van de Regeling (…)

Op grond van het vorenstaande en mede gelet op de eigen verantwoordelijkheid die als aanvrager heeft ten aanzien van het op juiste wijze invullen van de aanvraagformulieren, wist u, dan wel kon u weten, dat u een oppervlakte, die u op de aanvraag oppervlakten had opgegeven (…), niet tevens in het kader van de subsidieregeling gedroogde voedergewassen in aanmerking had mogen brengen (…).

Als producent draagt u zelf verantwoordelijkheid voor de opgegeven percelen. (…) Dat de percelen later zijn ingevuld door een derde maakt dit niet anders.

Tijdens de hoorzitting heeft u voorts aangevoerd dat er van de beide percelen 12 en 15 niet daadwerkelijk gedroogd is, immers het perceel met nr. 12 lag braak en het perceel met nr. 15 was beteeld met tarwe. Ook op de door u overgelegde productiestaten komen deze beide percelen niet voor.

Hierover merk ik het volgende op.

Volgens het College van Beroep voor het bedrijfsleven in haar uitspraak van 21 januari 1999, AWB 97/1243 S2, blijkt uit de tekst van artikel 1, derde lid, van Verordening (EG) nr. 658/96 dat bepalend is of subsidie is aangevraagd. Of deze subsidie ook daadwerkelijk is verkregen, is niet van belang. De verklaring dat de percelen met de volgnummers 12 en 15 per abuis zijn opgegeven op het droogcontract/leveringsaangifte, kan, gelet op de toepasselijke EG-regelgeving, niet tot een ander oordeel leiden. LASER is ingevolge de EG-regelgeving gehouden om een sanctie toe te passen.

Op grond van artikel 9, tweede lid, eerste alinea, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 wordt, wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag oppervlakten aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. De geconstateerde oppervlakte braak is in uw geval 1,10 ha. Immers ingevolge artikel 9, tweede lid, zesde alinea, van Verordening (EEG) nr. 3887/92, wordt onder geconstateerde oppervlakte de oppervlakte verstaan waarvoor aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Op grond van artikel 1, derde lid, van Verordening (EG) nr. 658/96 voldoet 3,25 ha. zwarte braak niet aan de voorwaarden. Het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte braak bedraagt meer dan 20 %. Derhalve komt u niet voor een bijdrage voor de uit productie genomen oppervlakte in aanmerking. Echter 1,10 ha., zijnde de geconstateerde oppervlakte braak voldoet wel aan de voorwaarden.

Daarmee voldoet u voor in totaal 20,90 ha aan de braakverplichting van 10 %.

Verdeeld over de gewasgroepen maïs en overige granen betekent dit een subsidiabele oppervlakte voor de maïs van 3,57 ha. en voor de overige granen van 17,33 ha.

U heeft derhalve recht op een bijdrage van fl. 17.713,37."

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samenvattend weergegeven - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Verweerder merkt ten onrechte het enkel ondertekenen van een contract met de grasdrogerij aan als een steunaanvraag voor gedroogde voedergewassen.

Met die ondertekening is immers nog niet voldaan aan de ingevolge artikel 5, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 785/95 aan een dergelijke aanvraag gestelde voorwaarden.

Voorts kan de uiteindelijk door de grasdrogerij ingediende aanvraag, althans in relatie tot de percelen van appellant, evenmin als in steunaanvraag in de zin van voornoemd artikel 5, tweede lid, worden aangemerkt, nu de betreffende perceelsnummers niet staan vermeld op de vereiste verwerkings- en/of afleveringsoverzichten. Blijkens de brief van het HPA van 15 september 2000 is immers uit administratief onderzoek gebleken dat de onderhavige percelen niet voorkomen in de productiespecificaties die in het kader van de steunaanvraag door de grasdrogerij zijn ingediend.

Als niettemin sprake zou zijn van een dubbele subsidieaanvraag, dan moet de vermelding van de onderhavige twee percelen in de aanvraag voor droogsteun gelet op de verklaring van de (directeur van de) grasdrogerij van 11 mei 1999 worden aangemerkt als een duidelijke fout in de zin van artikel 9, tweede lid en onder a, van de Regeling, onderscheidenlijk een manifeste fout in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie van 5 maart 1996.

Voorts is van belang dat gelet op de omstandigheden van het geval geen sprake kan zijn van cumulatie van steun. Perceel 12 is in het kader van de Regeling als zwarte braak in aanmerking gebrachte voor een braakbijdrage, zodat hiervan al om die reden geen gewas kan worden gedroogd. Perceel 15 was voorts beteeld met wintertarwe, een gewas dat in de praktijk niet wordt verwerkt tot droogvoeder.

Het bij de aanvraag oppervlakten opgegeven gebruik van deze percelen in 1998 wordt bevestigd in de door appellant bij het aanvullend beroepschrift gevoegde bevindingen van GeoRas.

Van enig oogmerk om dubbel subsidie aan te vragen is derhalve geen sprake geweest; appellant heeft volstrekt te goeder trouw gehandeld.

Gelet op het vorenstaande is appellant van mening dat verweerder ten onrechte op grond van artikel 9, tweede lid en eerste alinea, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 een sanctie heeft toegepast, althans dat deze sanctie, gelet op de kleine vergissing die is begaan, onevenredig is.

5. De beoordeling van het geschil

Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden zijn standpunt dat de in de aanvraag voor 1998 van appellant op grond van de Regeling vermelde percelen 12 en 15 niet aan de voorwaarden voldoen, heeft gehandhaafd.

Het College stelt voorop dat uit artikel 1, derde lid, van Verordening (EG) nr. 658/96 volgt dat bouwland waarvoor in hetzelfde verkoopseizoen communautair gefinancierde oppervlaktesteun wordt aangevraagd voor andere dan de in Verordening (EEG) nr. 1765/92 bedoelde akkerbouwgewassen, niet voor akkerbouwsubsidie in aanmerking komt en dat hierbij niet van belang is of die steun ook daadwerkelijk wordt verleend of door wie die steun wordt gevraagd.

Nu blijkens artikel 9, aanhef en onder c), van Verordening (EG) nr. 603/95 aan bedrijven als dat van appellant slechts droogsteun kan worden betaald indien het verwerkende bedrijf contracten heeft gesloten met producenten van te drogen voedergewassen, en een dergelijk contract ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening (EG) nr. 785/95 de identificatie van het landbouwperceel of de -percelen moet bevatten, is de perceelslijst onlosmakelijk verbonden met de aanvraag voor droogsteun.

Aangezien de onderhavige, in de aanvraag oppervlakten 1998 van appellant voor subsidie in aanmerking gebrachte percelen, zoals uit de in rubriek 2 vastgestelde feiten blijkt, tevens waren opgenomen in de perceelslijst behorende bij de door de grasdrogerij in 1998 bij het HPA ingediende aanvraag heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat voor deze percelen sprake is van een dubbele aanvraag.

Verweerder was derhalve, toen hij hiervan op de hoogte kwam ingevolge artikel 1, derde lid, van Verordening (EG) nr. 658/96 gehouden deze twee percelen bij de (her)beoordeling van de aanvraag oppervlakten buiten beschouwing te laten.

Nu voor de toepasselijkheid van dit artikellid niet van belang is of de aanvraag voor droogsteun met betrekking tot de percelen van appellant is ingewilligd, kunnen de argumenten die appellant ontleent aan de verklaring van de grasdrogerij, de brief van het HPA van 15 september 2000 en de satellietopnamen van GeoRas, hem niet baten.

Aangaande de stelling van appellant dat sprake is van een kennelijke fout in de perceelslijst behorende bij de aanvraag van de grasdrogerij bij het HPA, overweegt het College dat uit die perceelslijst als zodanig niet blijkt dat deze niet juist kan zijn en is van een dergelijke fout dan ook geen sprake. Ook deze grief faalt derhalve.

De bij het bestreden besluit gehandhaafde sanctie is mede gebaseerd op artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92. Gelet op hetgeen is overwogen door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zijn arrest van 17 juli 1997 (C-354/95; National Farmers Union) omtrent de rechtsgeldigheid, in het licht van het evenredigheidsbeginsel, van het in artikel 9, tweede tot en met vierde lid, van evengenoemde verordening neergelegde sanctiestelsel, dient ook het beroep van appellant op het evenredigheidsbeginsel te falen.

Op grond van al het vorenstaande is het beroep ongegrond.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.J. Kuiper en mr M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2002.

w.g.D. Roemers w.g. F.W. du Marchie Sarvaas