ECLI:NL:CBB:2002:AE2676
public
2015-11-16T15:16:51
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AE2676
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-04-23
AWB 00/492
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Uitspraak: ECLI:NL:CRVB:2003:AO0598
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AE2676
public
2013-04-04T17:47:04
2002-05-16
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AE2676 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 23-04-2002 / AWB 00/492

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer)

No.AWB 00/492 23 april 2002

25100 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten

Uitspraak in de zaak van:

A, te Villeneuve (Frankrijk), appellant,

tegen

het Bestuur van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA), te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr M.N. Stulemeijer, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 13 juni 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 mei 2000.

Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de hoogte van de hem voor het jaar 2000 opgelegde bijdrage inzake het lidmaatschap van de NOvAA.

Bij brief van 6 juli 2000 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.

Op 20 oktober 2000 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2002, alwaar appellant in persoon en verweerder bij gemachtigde zijn verschenen en hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet AA) is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 2

1. Er is een Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten die tot leden heeft degenen, die zijn ingeschreven in het register bedoeld in artikel 36.

(…)

Artikel 30

De NOvAA kan van haar leden jaarlijks bijdragen heffen, waarvan het bedrag voor elk boekjaar afzonderlijk door de ledenvergadering bij verordening wordt vastgesteld. Het bedrag kan voor verschillende categorieën van leden verschillend zijn.

(…)

Artikel 36

1. Er is een accountantsregister, waarin als Accountant-Administratieconsulent op hun aanvraag worden ingeschreven zij, die voldoen aan de bij deze wet gestelde eisen.

(…)

6. Met het beheer van het accountantsregister is belast het bestuur van de NOvAA."

Bij de Algemene Contributieverordening (Regeling van 14 oktober 1993, Stcrt 1993, 202, zoals laatstelijk gewijzigd bij de verordening van 7 november 1996, Stcrt 1996, 219; hierna: de ACV) is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 1

1. De NOvAA kent, voor wat de contributie betreft, de volgende groepen leden:

A. leden, die optreden als openbaar accountant,

B. leden, die optreden als accountant, voorzover niet vallende onder A,

C. overige leden, voorzover niet vallende onder D,

D. leden die vanwege hun leeftijd de beroepsuitoefening (nagenoeg) hebben gestaakt.

2. De contributie voor elke groep van leden, als bedoeld in het eerste lid, wordt op voorstel van het bestuur jaarlijks door de ledenvergadering bij verordening vastgesteld.

3. Ten behoeve van de vergroting van de naamsbekendheid van de AA wordt er als onderdeel van de contributie voor de periode 1997 tot en met 2000 een éénmalige persoonlijke toeslag voor de PR-campagne geheven. Voor groep A bedraagt deze toeslag ƒ 4000,- , voor groep B ƒ 800,- en voor groep C ƒ 400,-.

(…)

Artikel 7

1. Het bestuur is bevoegd in bijzondere gevallen, zoals vermindering van inkomsten door ziekte, de opbouw van een praktijk, de afbouw van een praktijk en militaire dienst, te zijner beoordeling per boekjaar gehele of gedeeltelijke ontheffing van contributiebetaling te verlenen, dan wel reeds betaalde contributie geheel of gedeeltelijk te restitueren.

2. Leden die in aanmerking wensen te komen voor een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de contributiebetaling, dienen jaarlijks voor het begin van het boekjaar dat ze vermindering wensen zodanige nadere gegevens te verstrekken als door het bestuur nodig wordt geacht. Indien de nadere gegevens niet vóór de aanvang van het nieuwe boekjaar door het bestuur zij in ontvangen, wordt geen gehele of gedeeltelijke ontheffing verleend. Een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de contributiebetaling kan dan pas worden verleend per de eerste van de maand volgend op de maand waarin de vereiste gegevens zijn verstrekt."

Bij de Contributieverordening 2000 (vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering van 7 juni 1999, afgekondigd in Stcrt 1999, 135) is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 1

De contributie voor de contributiegroepen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Algemene Contributieverordening bedraagt:

- Groep A ƒ 2.000,- (EUR 907,56)

- Groep B ƒ 1.000,- (EUR 453,78)

- Groep C ƒ 500,- (EUR 226,89)

- Groep D ƒ 200,- (EUR 90,76)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij factuur van 7 januari 2000 is appellant een bedrag van ƒ 3.000,- in rekening gebracht. Dit bedrag is onderverdeeld in

ƒ 2.000,- reguliere contributie en ƒ 1.000,- toeslag voor de voorlichtingscampagne.

- Appellant heeft tegen deze factuur bezwaar gemaakt bij verweerder, waarbij hij als reden heeft gegeven het bedrag niet te kunnen opbrengen aangezien hij onvoldoende middelen van bestaan heeft.

- Bij brief van 14 februari 2000 heeft verweerder appellant verzocht aan te geven of hij op zijn bezwaar wenste te worden gehoord. Tevens werd appellant in de gelegenheid gesteld stukken in te dienen waaruit blijkt dat hij onvoldoende middelen van bestaan heeft om de contributie te voldoen.

- Appellante heeft verweerder vervolgens medegedeeld de reiskosten voor de hoorzitting niet te kunnen betalen en ook geestelijk niet in staat te zijn te worden gehoord.

- Bij brief van 21 maart 2000 heeft verweerder appellant verzocht om aan te geven wat zijn werkzaamheden zijn voor het jaar 2000, dit ten behoeve van de indeling in een tariefgroep, alsmede aannemelijk te maken dat hij weinig inkomsten heeft waardoor hij de contributie niet kan voldoen. Daarbij kan gedacht worden aan aangiften inkomstenbelasting, een verklaring van een uitvoeringsinstantie voor de sociale zekerheid of een verklaring van de werkgever van appellant.

- Bij faxbericht van 3 april 2000 heeft appellant hierop het volgende geantwoord:

" Ik verricht momenteel geen accountantswerkzaamheden. De enkele werkzaamheden die ik verricht zijn klusjes in en om het huis.

Mijn laatste aangifte inkomstenbelasting gaat over 1994, ik ga ervanuit dat U deze niet bedoeld. Ik heb geen enkele uitkering en als zodanig ook niet met uitvoeringsinstanties te maken en ik heb ook geen werkgever.

U vraagt mij een bewijs in het ongerijmde te leveren, of zoals U schrijft: aannemelijk te maken.

Ik ben ziek, zwaar overspannen en licht geraakt en de situatie is er ook naar.

Van Uw brief raak ik van slag want U vraagt iets wat ik U niet kan geven en er blijkt uit dat U mij niet gelooft.

(...)

Ik ben gaarne bereid met een vertrouwensman te spreken, een persoon aan wie ik onder strikte geheimhouding het een en ander kan toevertrouwen, doch die dat verder niet openbaart en zich beperkt tot de bevestiging van het door mij gestelde.

Het leed mij aangedaan en de schade mij berokkend wil ik verwerken en niet anderen daarvan deelachtig maken, om daarna weer nuttig bezig te kunnen zijn."

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het standpunt van verweerder

Het standpunt van verweerder - zoals dat in het bestreden besluit is verwoord - luidt als volgt:

" Naar aanleiding van uw bezwaarschrift tegen de vaststelling van de contributie voor het jaar 2000 berichten wij u als volgt. Nu wij uit de door u overgelegde bescheiden kunnen afleiden dat u niet op een hoorzitting wilt verschijnen zien wij af van een onderhoud.

Ten behoeve van de indeling in een contributiegroep worden Accountants-Administratieconsulenten standaard ingedeeld in contributiegroep A. Indien de Accountant-Administratieconsulent aannemelijk maakt dat hij een ander dienstverband heeft dan bij een openbaar accountantskantoor kan een andere indeling in een contributiegroep plaatsvinden. Naar onze mening heeft u niet aangetoond dat een andere indeling noodzakelijk is of dat een korting verleend dient te worden.

Wij kunnen niet anders dan uw bezwaren ongegrond verklaren. Het spijt ons u niet anders te kunnen berichten. "

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

In verband met een betwiste belastingschuld en dreigend (loon)beslag door de ontvanger is het voor appellant niet mogelijk om ergens te werken. Een aanvraag om een bijstandsuitkering is afgewezen. Appellant is naar het buitenland verhuisd om aan de aanslagenstroom een einde te maken. Appellant is niet verzekerd voor ziektekosten en heeft geen bezittingen meer. Zijn inkomen is juist genoeg om van te eten. Huisvestingskosten heeft appellant niet en kan hij zich ook niet veroorloven. Hij vindt afwisselend bij familieleden onderdak. Hij woont nergens permanent.

Appellant kan de door verweerder gevraagde documenten niet overleggen, omdat deze er niet zijn.

5. De beoordeling van het geschil

Ter beoordeling van het College staat het besluit van verweerder van 1 mei 2000. Verweerder heeft hierbij, beslissende op het bezwaar tegen de opgelegde contributie, tevens bezien of hij gebruik diende te maken van zijn bevoegdheid appellant in een andere contributiegroep in te delen of een korting te verlenen. Verweerder heeft hiertoe geen redenen gezien, klaarblijkelijk omdat appellant zijn stellingen niet met documenten had onderbouwd en omdat diens aanbod om zijn stellingen in een onderhoud met een vertrouwensman toe te lichten niet reëel was, omdat appellant de reiskosten voor de hoorzitting niet kon betalen en daartoe geestelijk niet in staat was.

Het College is van oordeel dat verweerder dit besluit op goede gronden heeft genomen. Verweerder mag van een accountant-administratieconsulent die bezwaar maakt tegen de contributie en derhalve een beroep doet op een indeling in een andere tariefgroep of een gehele of gedeeltelijke ontheffing dan wel restitutie, verlangen dat deze dit verzoek nader adstrueert, zo mogelijk aan de hand van bescheiden. Wanneer de betrokken accountant-administratieconsulent aangeeft dat hij niet over dergelijke bescheiden beschikt en dat hij een en ander mondeling wil toelichten, dient verweerder betrokkene daartoe in beginsel in de gelegenheid te stellen. Nu in het onderhavige geval appellant zelf had aangegeven geen reiskosten voor de hoorzitting te hebben en ook geestelijk niet in staat te zijn op een hoorzitting te verschijnen, kon verweerder er naar het oordeel van het College redelijkerwijs van uitgaan dat ditzelfde gold voor het door appellant aangeboden mondeling onderhoud. Hieruit volgt dat verweerder diende te beslissen aan de hand van de voorhanden zijnde gegevens, zijnde de summier door appellant verstrekte informatie.

Het College is van oordeel dat verweerder op basis van die gegevens in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat appellant niet heeft aangetoond dat een andere indeling noodzakelijk was of dat een vrijstelling of restitutie had behoren te worden verleend.

Het College merkt nog op dat appellant ter zitting heeft verklaard dat hij thans wel in staat is in Den Haag een gesprek met een vertegenwoordiger van verweerder aan te gaan. De gemachtigde van verweerder heeft zich bereid verklaard de mogelijkheden daartoe te onderzoeken. Het College overweegt dat een dergelijk gesprek zeer zinvol kan zijn, maar dat dit aan de rechtmatigheid van het besluit van 1 mei 2000 niet kan afdoen.

Het College overweegt tenslotte dat appellant in zijn nader beroepschrift van 6 juli 2000 heeft opgemerkt dat de reden van zijn bezwaar voor het jaar 2000 evenzeer geldt voor de voorgaande jaren. Het College leidt daaruit, anders dan verweerder, niet af dat appellant beoogd heeft mede beroep in te stellen tegen de contributies over de voorgaande jaren. Zoals appellant ter zitting heeft meegedeeld, heeft hij in de voorgaande jaren wel bezwaar gemaakt, maar heeft hij destijds geen beroep bij het College ingesteld tegen de afwijzingen van die bezwaren.

Het vorenstaande brengt mee dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig artikel 8:75 van de Awb toe te passen.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr A.J. Medze, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2002.

w.g. J.A. Hagen w.g. A.J. Medze