ECLI:NL:CBB:2002:AE2896
public
2015-11-11T00:41:17
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AE2896
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-05-15
AWB 00/852
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AE2896
public
2013-04-04T17:47:48
2002-05-23
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AE2896 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 15-05-2002 / AWB 00/852

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(derde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/852 15 mei 2002

17100 Landbouwkwaliteitswet

Uitspraak in de zaak van:

A, h.o.d.n. B, te C, appellant,

tegen

de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder,

gemachtigde: J.M. Wiersema, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 24 oktober 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 september 2000.

Bij dat besluit heeft verweerder beslist op een door appellant ingediend bezwaarschrift tegen een beslissing van de plantenziektenkundige dienst waarbij een partij sperziebonen, afkomstig uit Tunesië, is afgekeurd.

Verweerder heeft op 9 januari 2001 een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft op 7 maart 2001 een repliek ingediend.

2. De grondslag van het geschil

Blijkens het bestreden besluit en het verweerschrift heeft de plantenziektenkundige dienst, die ingevolge artikel 3 van de Landbouwkwaliteitsregeling controle groenten en fruit 1993 (Stcrt. 1993, nr. 60) belast is met de keuring van groenten en fruit, die via Nederland binnen het handelsverkeer in de Europese Gemeenschap worden gebracht, de betrokken partij sperziebonen op 26 mei 2000 afgekeurd. Daarbij is als reden van afkeuring opgegeven: "schimmel/rot, droog/krom, windschade".

Appellant heeft bij schrijven van 6 juni 2000 bij de plantenziektenkundige dienst tegen de afkeuring geprotesteerd en vervolgens op 21 juni 2000 een bezwaarschrift ingediend. Op 24 juli 2000 heeft appellant een aanvullend bezwaarschrift ingediend.

Verweerder heeft appellant niet over zijn bezwaren gehoord, omdat hij het bezwaarschrift kennelijk ongegrond achtte.

Bij het bestreden besluit heeft hij het bezwaarschrift ongegrond verklaard.

3. Overwegingen.

Artikel 14 van de Landbouwkwaliteitswet stelt beroep open bij het College tegen besluiten, door de betrokken Minister of Ministers krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit genomen, tot verlening, weigering of intrekking van een vergunning of ontheffing. De tweede volzin van dit artikel voegt daaraan toe, dat gelijk beroep openstaat tegen zodanige besluiten van controle-instellingen.

In zijn uitspraken van 8 juli 1998 (UCB 1998, nr. 47 en AB 1999, nr. 9) en 2 december 1998 (UCB 1998, nr.82) heeft het College geoordeeld, dat hiermee aan het College slechts een beperkte bevoegdheid is toebedeeld, zodat ervan uitgegaan moet worden, dat tegen andere besluiten, genomen op grond van de Landbouwkwaliteitswet of een landbouwkwaliteitsbesluit, dan die betreffende de verlening, weigering of intrekking van een vergunning of ontheffing, bij het College geen beroep is opengesteld. Het College heeft daarbij overwogen, dat er geen sprake is van een door de wetgever onbedoeld hiaat in de beroepsbepaling. Derhalve is er geen grond om artikel 14 ruimer te interpreteren dan uit de woordelijke tekst ervan voortvloeit.

In het voorliggende geval gaat het zeker niet om een besluit betreffende verlening, weigering of intrekking van een vergunning of ontheffing als hierboven bedoeld.

De conclusie moet dan ook zijn, dat het College kennelijk niet bevoegd is met betrekking tot het onderhavige beroep zodat met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in samenhang met artikel 8:54 van de Awb uitspraak kan worden gedaan.

Het College zal het beroepschrift, met toepassing van artikel 6:15 juncto artikel 8:7 tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht ter verdere behandeling doorzenden naar de rechtbank te Dordrecht.

4. De beslissing

Het College verklaart zich onbevoegd.

Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van R. van Cuilenborg, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002.

w.g. C.M. Wolters w.g. R. van Cuilenborg