ECLI:NL:CBB:2002:AE3415
public
2015-11-10T11:19:01
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AE3415
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-05-03
AWB 00/394
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AE3415
public
2013-04-04T17:49:05
2002-05-30
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AE3415 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 03-05-2002 / AWB 00/394

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 00/394 3 mei 2002

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellante,

gemachtigde: C,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder,

gemachtigde: mr J. Teigeler en mr M.M.F. Lobles, beiden werkzaam op het ministerie.

1. De procedure

Op 12 mei 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 31 maart 2000.

Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van appellante tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar aanvraag voor 1999 op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen ongegrond verklaard.

Verweerder heeft op 7 november 2000 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting (enkelvoudige kamer) heeft plaatsgevonden op 13 december 2001. Bij die gelegenheid heeft verweerder bij monde van zijn gemachtigde J. Teigeler zijn standpunt toegelicht. Appellante is, met bericht, niet ter zitting verschenen.

Bij beschikking van 14 december 2001 heeft het College het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.

Bij brief van 11 maart 2002 heeft appellante nog enige nadere stukken toegezonden.

Het onderzoek is voortgezet ter zitting van 22 maart 2002. Bij die gelegenheid is appellante verschenen in de persoon van C en heeft verweerder zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde M.M.F. Lobles.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 229/95, is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 4

(…)

2. a) De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten de wijzigingen uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad ontvangen.

(…)

Artikel 5 bis

Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast."

Artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

" 1.(…)

2.Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met:

tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 ha en niet groter dan 20% van de geconstateerde oppervlakte is.

Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.

(…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante heeft op 12 mei 1999 een formulier "Aanvraag oppervlakten 1999" ingediend ter verkrijging van een bijdrage als voorzien in de Regeling. In deze opgave heeft zij onder meer perceel nummer 11, dat deel uitmaakt van het topografische perceel nummer 183 86 341 07 opgegeven met gewascode 259 (snijmaïs) en bijdragecode 815. Bij de opgave was een topografische kaart gevoegd waarop bedoeld perceel door appellante was ingetekend.

- Bij brief van 16 november 1999 heeft de teammanager van de dienst Laser appellante bericht dat na controle van de aanvraag aan de hand van teledetectie is vastgesteld dat voormeld perceel 11 niet voldoet aan de definitie van akkerland.

- Bij brief van 23 november 1999 heeft appellante betwist dat niet aan voormelde definitie zou zijn voldaan en verweerder verzocht bewijs te leveren van zijn stelling.

- Bij besluit van 7 december 1999 is de aanvraag gedeeltelijk toegewezen, maar afgewezen voor wat betreft voormeld perceel 11, aangezien dit niet voldoet aan de definitie akkerland.

- Hiertegen heeft appellante een bezwaarschrift ingediend.

- Bij brief van 13 maart 2000 is appellante uitgenodigd om op een hoorzitting haar bezwaar toe te lichten. Bij de uitnodiging waren de door appellante opgevraagde satellietfoto's gevoegd. Appellante heeft van de geboden gelegenheid gehoord te worden geen gebruik gemaakt.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Daarna heeft, aan de hand van de satellietfoto's en door appellante overgelegde kadastrale kaarten, tussen verweerder en appellante telefonisch en schriftelijk een gedachtenwisseling plaatsgevonden over de vraag of het op de foto's door GeoRas als blijvend grasland geïdentificeerde perceel het door appellante opgegeven perceel 11 betreft.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het betrokken perceel in de jaren 1987 tot en met 1991 akkerbouwgewassen zijn geteeld gehandhaafd.

Ter zitting van 13 december 2001 is namens verweerder het volgende opgemerkt.

" Appellante heeft door middel van contra-expertise en getuigenverklaringen willen aantonen dat het door hem bedoelde perceel 11 beteeld is geweest met maïs in het jaar 1989 en derhalve wel voldoet aan de definitie akkerland. Voorts blijkt uit de door appellante overgelegde stukken dat het perceel 11 zoals door Georas gecontroleerd, niet overeenkomt met het door hem bedoelde perceel 11.

Naar aanleiding van deze stukken ziet verweerder geen aanleiding om te twijfelen aan het feit dat het perceel 11 zoals door appellante bedoeld, voldoet aan de definitie akkerland.

Echter, hetgeen appellante in beroep heeft aangetoond, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de bestreden beslissing onjuist is. In de eerste plaats is daarbij van belang dat appellante eerst in beroep heeft aangetoond dat het door hem bedoelde perceel 11 voldoet aan de definitie akkerland.

In de tweede plaats is hetgeen appellante heeft aangetoond, onvoldoende om tot een inhoudelijk andere beslissing op bezwaar te komen, zelfs als de bovengenoemde feiten ten tijden van het nemen van de beslissing op bezwaar bekend waren geweest. De stelling van appellante komt er immers op neer, dat het door hem op kaart ingetekende perceel 11, niet juist is en gewijzigd dient te worden.

De kaart is een onderdeel van de aanvraag oppervlakten. Appellante verzoekt derhalve in bezwaar om een wijziging aan te brengen in de aanvraag oppervlakten. Echter, gezien artikel 9 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de regeling) kan een wijziging in de aanvraag na 31 mei alleen worden aangebracht indien sprake is van een klaarblijkelijke fout.

Uit de aanvraag zelf is echter niet af te leiden dat het ingetekende perceel 11 onjuist is ingetekend. Derhalve dient voor de beoordeling te worden uitgegaan van het perceel 11 zoals is ingetekend op de van de aanvraag deel uitmakende kaart. Dit perceel 11 is door Georas gecontroleerd en er is geconstateerd dat het perceel niet voldoet aan de definitie akkerland."

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep voor zover betrekking hebbend op het laatstelijk door verweerder ingenomen standpunt het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Het door GeoRas gecontroleerde perceel stemt niet overeen met het door appellante opgegeven perceel 11 maar evenmin met het op de topografische kaart, behorend bij de Aanvraag oppervlakten 1999 ingetekende perceel. Als het juiste, door hem ook bedoelde, perceel gecontroleerd was had geconstateerd moeten zijn dat dit perceel ten tijde van belang in gebruik was voor de teelt van akkerbouwgewassen. Dit blijkt ook uit het feit dat aan appellante voor het jaar 2000, na bezwaar, voor bedoeld perceel akkerbouwsteun is toegekend. Het door appellante ingetekende perceel overlapt voor ongeveer 50% het juiste perceel 11, zodat akkerbouwsteun in elk geval niet geheel geweigerd had mogen worden.

5. De beoordeling van het geschil

Tussen partijen is - uiteindelijk - nog in geschil of verweerder had kunnen c.q. moeten onderkennen dat het door appellante op de topografische kaart, behorend bij de Aanvraag oppervlakten 1999 ingetekende perceel niet het door haar bedoelde perceel 11 was, zodat van een klaarblijkelijke fout in de zin van de Regeling zou kunnen worden gesproken, en zo nee, of het door appellante ingetekende perceel op zichzelf aanspraak op akkerbouwsubsidie zou kunnen opleveren.

Te dien aanzien overweegt het College in de eerste plaats dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen in een werkdocument van 18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL, enkele richtsnoeren inzake manifeste fouten in de zin van genoemd artikel 5 bis heeft vastgesteld. Als manifeste fouten worden in dit werkdocument aangemerkt direct in het oog springende fouten en tegenstrijdigheden, die bij een aandachtiger onderzoek van de in de aanvraag verstrekte gegevens geconstateerd worden, alsmede eigenaardigheden, die betrekking hebben op aanduidingen of nummers van percelen of dieren. Benadrukt wordt dat het moet gaan om identificatiefouten.

Fouten met betrekking tot de teelt gelden in beginsel niet als duidelijke fouten. Bij verwisseling van percelen zou een uitzondering gemaakt kunnen worden, mits het niet gaat om een perceel, dat wordt gebruikt als braakgrond of met voedergewassen beteelde oppervlakte.

Het College overweegt dat genoemd werkdocument niet is aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG en dat derhalve aan dit werkdocument geen verbindende kracht toekomt. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum toe te laten.

Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van dit werkdocument en de daaraan voorafgaande, qua strekking vergelijkbare werkdocumenten binnen de door Verordening (EEG) nr. 3887/92 getrokken grenzen een vaste beleidslijn te ontwikkelen, niet ontzegd kan worden.

Verweerder heeft er in het onderhavige geval terecht op gewezen dat de aanvraag van appellante geen tegenstrijdigheden bevat.

Blijkens het verhandelde ter zitting vond intekening van het door appellante bedoelde perceel 11 niet plaats op een kaart met kadastrale, maar met topografische aanduidingen. Perceel 11, te weten het perceel kadastraal bekend gemeente Roosteren, sectie F, nr 709, dat indertijd omgeven was door blijvend grasland, maakt deel uit van het veel omvangrijkere topografische perceel 183 86 341 07. De correcte intekening van een perceel ten aanzien waarvan de steun wordt aangevraagd - waarvoor in de eerste plaats de aanvrager verantwoordelijk is - is in een dergelijke situatie voor de identificatie ervan van doorslaggevend belang. Verweerder kon - bij gebreke van andere dan topografische gegevens - uit de aanvraag niet afleiden dat deze op een ander dan het ingetekende perceel 11 betrekking had, zodat van een klaarblijkelijke fout niet kan worden gesproken. Verweerder behoefde wijziging van de aanvraag dus niet toe te staan.

Het College heeft nochtans bedenkingen tegen het bestreden besluit. Dat niet het door appellante bedoelde perceel 11 door GeoRas is beoordeeld is slechts ten dele het gevolg van de onjuiste intekening. Appellante heeft - naar blijkt uit het beschikbare kaartmateriaal - slechts voor een gedeelte het perceel verkeerd aangeduid, maar GeoRas heeft, zo valt uit de satellietfoto's af te leiden, het gehele perceel - in afwijking dus van de intekening door appellante - op een andere plaats gesitueerd dan waar het gelegen is. Appellante heeft onweersproken gesteld dat indien zou zijn uitgegaan van haar intekening perceel 11 voor - tenminste - de helft van de totale oppervlakte van 0,74 ha aan de definitie akkerland voldoet en in zoverre dus wel voor subsidieverlening in aanmerking komt.

Vast staat dat een en ander door verweerder niet onder ogen is gezien bij het nemen van het bestreden besluit, zodat de daarin gehandhaafde afwijzing van de door appellante gevraagde akkerbouwsubsidie niet - als vereist ingevolge artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - berust op een deugdelijke motivering.

Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

6. De beslissing

Het College

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het besluit van verweerder van 31 maart 2000, met het kenmerk 99.5.0280;

- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift beslist met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;

- verstaat dat het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van € 204,20 (zegge: tweehonderdvier euro en twintig cent)

aan haar wordt vergoed door de Staat;

- wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gewezen door mr C.M. Wolters, mr D. Roemers en mr M.A. van der Ham in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2002.

w.g. C.M. Wolters w.g. R.P.H. Rozenbrand