-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 00/717 22 mei 2002
14500 Tijdelijke wet vrachtverdeling Noord-Zuid-vervoer
Uitspraak in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
A, te B, appellante,
gemachtigde: mr M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Minister van Verkeer en Waterstaat, zetelend te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr H.J. 't Hart, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 30 augustus 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen waarbij beroep wordt ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder na vernietiging door het College van een besluit van verweerder de dato 30 oktober 1997.
Op 8 december 2000 heeft verweerder alsnog een besluit genomen.
Bij schrijven van 9 maart 2001 heeft appellante aan het College medegedeeld haar beroep te handhaven.
Verweerder heeft op 11 mei 2001 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2002. Hierbij hebben partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader doen toelichten.
2. De grondslag van het geschil
Op 11 april 2000 heeft het College uitspraak gedaan in de zaak tussen partijen onder no. AWB 97/1623 naar aanleiding van het beroep van appellante tegen een besluit van verweerder van 30 oktober 1997. Die uitspraak wordt aan de heden gedane uitspraak gehecht. Het College neemt hier over hetgeen in de uitspraak van 11 april 2000 onder rubriek 2 is vermeld.
Voorts zijn op grond van de gedingstukken, waaronder de stukken in de zaak onder no. AWB 97/1623, en het verhandelde ter zitting nog de volgende feiten en omstandigheden vast komen te staan.
- Appellante heeft in de zaak onder no. AWB 97/1623 bij beroepschrift van 10 december 1997 schadevergoeding gevorderd. Appellante heeft haar schade bij pleidooi in die zaak nader begroot op f 645.273,12.
- Verweerder heeft in de zaak onder no. AWB 97/1623 de door appellante gestelde schade gemotiveerd bestreden.
- Bij beroepschrift van 30 augustus 2000 heeft appellante haar schade op de wijze als geschied in de zaak onder no. AWB 97/1623 wederom begroot op fl. 645.273,12.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit van 8 december 2000 heeft de verweerder de bij brief van 6 juni 1996 gevoegde ontwerp-overeenkomst inzake het vervoer van aangevochtigd vliegas van de kolengestookte centrales in Nederland naar Lixhe, Antoign, Worms en Luenen (België) van appellante goedgekeurd gelet op het feit dat een aanvraag om scheepsruimte betrekking heeft op één van de voorwaarden als bedoeld in artikel 18 van de Tijdelijke wet vrachtverdeling Noord-Zuid-vervoer.
Verweerder betoogt dat door het nemen van dit besluit volledig wordt tegemoet gekomen aan hetgeen door het College in de uitspraak van 11 april 2000 is beslist en dat het beroep, gelet hierop, ongegrond dient te worden verklaard.
4. Het standpunt van appellante
Appellante betoogt dat de door haar ingediende ontwerp-overeenkomst reeds bij beschikking van 13 augustus 1996 goedgekeurd had behoren te worden .
Het door haar geplande vervoer had alsdan kunnen plaats vinden tegen een vracht van fl. 6,-- per ton in plaats van tegen de vracht op grond van de Tijdelijke wet vrachtverdeling Noord-Zuid Vervoer.
De door appellante geleden schade bedraagt het verschil ad fl. 645.273,12.
Nu verweerder tegen de vordering tot schadevergoeding geen gemotiveerd verweer voert, ligt deze voor toewijzing gereed.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt voorop dat het belang van appellante bij een uitspraak op haar beroep, voorzover gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar, nu verweerder alsnog heeft beslist, is vervallen, zodat dit beroep niet ontvankelijk is. Het College acht wel termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in verband met dit beroep, met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, Awb wordt het beroep geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 8 december 2000, tenzij dit besluit geheel aan het bezwaar of beroep tegemoet komt.
Bij meer genoemde uitspraak van 11 april 2000 heeft het College het volgende overwogen.
" Het College leidt uit voormelde wettelijke bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, af dat van verweerder gevraagd wordt de voorgelegde ontwerp-overeenkomst in zijn geheel goed of af te keuren. Het bepaalde bij artikel 18 vormt het toetsingskader voor de beoordeling van de vraag, of verweerder de gevraagde goedkeuring van de ontwerp-overeenkomst al dan niet moet verlenen. Is verweerder van oordeel dat de voorgelegde ontwerp-overeenkomst met het oog op het bepaalde bij artikel 18 niet in zijn geheel kan worden goedgekeurd, dan dient hij goedkeuring van de voorgelegde ontwerp-overeenkomst te weigeren. In de artikelen 18 tot en met 20 van de TWNZ is geen aanknopingspunt te vinden voor een bevoegdheid van verweerder tot een beperkte, gedeeltelijke goedkeuring. Een systeem waarin een zodanige bevoegdheid is opgesloten is ook minder goed werkbaar omdat dit met zich mee zou brengen dat bij de aanbieding van de scheepsruimte naast de goedgekeurde overeenkomst tevens de beperkingen waaronder de goedkeuring is verleend zouden moeten worden aangeboden. Dit zou betekenen dat diegenen tot wie het aanbod zich richt zouden moeten bepalen hoe ver de goedkeuring strekt. Een dergelijk systeem kan de wetgever niet op het oog gehad hebben en ligt ook niet in artikel 20 van de TWNZ opgesloten."
Gelet hierop betekent goedkeuring van een ontwerp-overeenkomst dat al het in deze ontwerp-overeenkomst vervatte vervoer is toegestaan. De omstandigheid dat door verweerder op 8 december 2000 alsnog met betrekking tot de door appellante ingediende ontwerp-overeenkomst toestemming is gegeven brengt dan ook met zich dat appellantes stelling dat voor al het in deze ontwerp-overeenkomst voorziene vervoer reeds bij beschikking van 13 augustus 1996 toestemming gegeven had behoren te worden voor juist moet worden gehouden.
Appellante had reeds in de zaak onder no. AWB 97/1623 schadevergoeding gevorderd, welke verweerder toen gemotiveerd heeft bestreden. Ter gelegenheid van het pleidooi in deze zaak had appellante reeds duidelijk gemaakt dat zij haar schade baseerde op de stelling dat vervoer op grond van de door haar ingediende ontwerp-overeenkomst voor haar voordeliger zou uitpakken dan vervoer op grond van tarieven ingevolge de Tijdelijke wet vrachtverdeling Noord-Zuid-vervoer.
Appellante heeft haar vordering tot schadevergoeding en de onderbouwing hiervan in haar beroepschrift voorafgaande aan het besluit van 8 december 2000 wederom vermeld.
Gelet op voormelde omstandigheden waaronder de goedkeuring van de ontwerp-overeenkomst had verweerder in dit bestreden besluit gemotiveerd moeten ingaan op de vordering tot schadevergoeding. Het had verweerder duidelijk geweest moeten zijn dat appellante deze procedure voorzette met het oog op schadevergoeding. Nu verweerder zulks heeft nagelaten is het besluit van 8 december 2000 genomen in strijd met het motiveringsbeginsel.
Verweerders stelling dat hij geheel is tegemoet gekomen aan de uitspraak van het College kan hem niet baten omdat in deze uitspraak nog niet was geoordeeld - en ook nog niet kon worden geoordeeld - over appellantes verzoek om schadevergoeding nu een oordeel hieromtrent afhankelijk was van het door verweerder nog te nemen besluit en zulks verweerder ook duidelijk geweest moet zijn.
Het beroep tegen het besluit van 8 december 2000 is derhalve gegrond zodat dit besluit zal worden vernietigd voorzover hierin is geweigerd te beslissen over het verzoek om schadevergoeding. Verweerder zal opnieuw een besluit dienen te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene. Gelet op de omstandigheid dat de litigieuze kwestie reeds geruime tijd speelt acht het College het geraden verweerder op te dragen binnen een relatief korte periode te beslissen.
Het College zal verweerder ook overigens veroordelen in de proceskosten van appellante en bepalen dat het door appellante betaalde griffierecht aan haar wordt vergoed.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep, voorzover gericht tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voorzover hierin is geweigerd te beslissen omtrent het verzoek om schadevergoeding ;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na deze uitspraak opnieuw beslist met inachtneming van het in deze uitspraak
overwogene;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure aan de zijde van appellante gevallen, vastgesteld op € 805,-- en te
vergoeden door de Staat;
- bepaalt dat het door appellante betaalde griffierecht ad € 204,20 aan haar wordt vergoed door de Staat.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.A. van der Ham en mr H.G. Lubberdink, in tegenwoordigheid van mr R.P.H. Rozenbrand als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002.
w.g. D. Roemers w.g. R.P.H. Rozenbrand