ECLI:NL:CBB:2002:AE5158
public
2015-11-10T22:45:07
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AE5158
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-06-07
AWB 01/670
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AE5158
public
2013-04-04T17:55:07
2002-07-10
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AE5158 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 07-06-2002 / AWB 01/670

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No.AWB 01/670 7 juni 2002

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A en B, te C, appellante,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder,

gemachtigde: mr M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerders ministerie.

1. De procedure

Op 14 augustus 2001 heeft het College een beroepschrift van appellante ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 juli 2001.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de beslissing die verweerder op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) heeft genomen.

Verweerder heeft op 24 oktober 2001 een verweerschrift ingediend.

Op 22 maart 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij namens appellante haar beide vennoten en namens verweerder zijn gemachtigde de wederzijdse standpunten nader hebben toegelicht.

Het College heeft de behandeling van de zaak aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om nadere inlichtingen te verschaffen.

Op 12 april 2002 heeft het College van verweerder een brief ontvangen.

Het College heeft het onderzoek gesloten op 26 april 2002.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij de Regeling, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

(…)

e. raadsverordening: verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (PbEG L 181);

(…)

Artikel 3

Overeenkomstig de raadsverordening, verordening 3508/92, verordening 3887/92, (…) en deze regeling (…) worden jaarlijks op aanvraag de beschikkingen tot subsidievaststelling gegeven aan producenten van akkerbouwgewassen (…)."

Artikel 8, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 luidt, voor zover van belang, als volgt:

" 2. Om voor de areaalbetaling in aanmerking te komen, moet de producent uiterlijk op 31 mei voorafgaand aan de betrokken oogst hebben ingezaaid en uiterlijk op 15 mei een aanvraag hebben ingediend."

In de Regeling vaststelling indieningsperiode 2000 aanvraag oppervlakten is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 1

Als de periode voor het indienen van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, wordt vastgesteld de periode die loopt van 1 april 2000 tot en met 15 mei 2000."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 24 juli 2000 heeft verweerder van appellante een op 5 mei 2000 gedagtekend formulier aanvraag oppervlakten 2000 ontvangen.

- Bij besluit van 4 augustus 2000 heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen ervan.

- Tegen dit besluit heeft appellante tijdig bezwaar gemaakt.

- Appellante is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder ter zitting

Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft hiertoe, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

" De aanvraagperiode loopt van 1 april 2000 tot en met 15 mei 2000. Wanneer de aanvraag na 15 mei 2000 ingediend wordt, wordt de premie gekort met 1 % per werkdag. De kortingsperiode duurt tot en met 9 juni 2000. Wanneer de aanvraag na deze datum ingediend wordt, is deze niet ontvankelijk.

Uw aanvraag is op 24 juli 2001 door LASER ontvangen. Derhalve is de aanvraag ingediend na de aanvraagperiode en is deze niet-ontvankelijk.

Deze niet - ontvankelijkheid vloeit rechtstreeks voort uit Verordening (EEG) nr. 3887/92 en, behoudens overmacht, bestaan er derhalve geen mogelijkheden om hiervan af te wijken.

(...)

Namens LASER neemt het IVA (data entry service bv) in Weesp alle aanvragen van de relaties van LASER in ontvangst en verwerkt deze aanvragen verder. Alles wat bij het IVA binnenkomt, wordt bij binnenkomst gescand. Tijdens de indienperiode worden bijna dagelijks de lijsten met gescande aanvragen van die dag teruggekoppeld naar LASER. Daarna worden de

aanvragen van het IVA naar LASER verzonden. Regelmatig wordt nagekeken of alle gescande aanvragen (door het IVA) door LASER Groningen zijn ontvangen. Onderzoek van de, door het IVA verstrekte, lijsten heeft geen resultaat opgeleverd. Geconcludeerd kan derhalve worden dat uw aanvraag niet door het IVA is ontvangen en niet in het traject IVA - LASER of bij LASER is kwijtgeraakt.

Met betrekking tot het feit dat PTT Post stelt dat geadresseerde, hiermee wordt het IVA bedoeld, niet mee wil werken, het volgende.

Het IVA heeft LASER desgevraagd medegedeeld dat PTT Post nimmer contact met hen heeft opgenomen en dat zij nooit een verzoek hebben ontvangen om mee te werken aan een onderzoek. Indien het IVA een dergelijk verzoek zou hebben ontvangen, zou zij uiteraard haar volle medewerking hebben verleend.

Door het IVA is vervolgens schriftelijk om opheldering gevraagd bij PTT Post. PTT Post stelt dat de brief, waarin aan het IVA wordt verzocht om haar medewerking te verlenen, mogelijk ook in het vervoersproces is zoekgeraakt, maar dat dit niet is na te gaan. Bovendien is PTT Post niet ingegaan op het aanbod van het IVA om alsnog een gezamenlijk, formeel onderzoek uit te voeren.

Gelet op het voorgaande is onvoldoende gebleken dat u tijdig een aanvraag oppervlakten 2000 heeft ingediend. Het ligt op de weg van de aanvrager om, indien hij of zij voor subsidie in aanmerking wenst te komen, ervoor zorg te dragen dat hij of zij tijdig een aanvraag indient. U bent dus zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van uw aanvraag oppervlakten en voor de tussenpersonen die u hiervoor inschakelt, zoals PTT Post.

Niet gebleken is dat er een zodanige omstandigheid is als gevolg waarvan het voor u redelijkerwijs onmogelijk was om de aanvraag tijdig in te dienen, zodat de termijnoverschrijding u niet zou kunnen worden toegerekend. De termijn- overschrijding is derhalve niet verschoonbaar.

Derhalve kan uw impliciete beroep op overmacht naar mijn mening niet slagen. Uw aanvraag is terecht op grond van artikel 8, tweede lid, van de Regeling niet-ontvankelijk verklaard, en de gevolgen van het te laat indienen van de aanvraag oppervlakten 2000 komen voor Uw rekening en risico.

Overigens merk ik op dat het tweede lid van artikel 8 van de Regeling rechtstreeks gebaseerd is op artikel 8 van Verordening 3887/92. Derhalve laat de regelgeving, nu is vastgesteld dat in uw geval geen sprake is van overmacht, mij geen mogelijkheid hiervan af te wijken."

Ter zitting van het College is namens verweerder aangevoerd dat het vast beleid van verweerder is om in een geval als het onderhavige te adviseren om direct een kopie van de aanvraag in te zenden.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep voor zover van belang het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:

" Als eerste wil ik u zeggen dat ik de originelen aanvraag oppervlakten 2000, op 5 mei 2000 op heb gestuurd naar Laser in de wel bekende enveloppe die er bij zat. Dit heb ik tot mijn grote spijt niet aangetekend verstuurd.

Toen ik na een paar weken er achter kwam dat ik nog geen zogenaamde bevestiging had gekregen heb ik eens geïnformeerd bij Laser Groningen hoe dat eigenlijk mogelijk was. Er werd mij toen verteld dat mijn aanvraag nog niet in de computer stond en dat er waarschijnlijk iets niet goed gegaan was, maar dat zou uitgezocht worden en ik zou er spoedig iets van horen, ik heb toen een paar weken niets meer gehoord totdat ik werd gebeld door D die mij vertelden dat de aanvraag waarschijnlijk zoek zou zijn, hij vroeg mij of ik kopieën van mijn aanvraag had gemaakt en of ik die dan nog een keer kon kopiëren en opsturen. Dit heb ik toen gedaan.

Later werd ik weer door D gebeld die mij vertelde dat de originele aanvraag niet te vinden was, en dat ik gewoon moest wachten totdat ik automatisch een brief kreeg waarin stond dat mijn gekopieerde aanvraag te laat was binnen gekomen, en daar moest ik dan bezwaar tegen maken, (...) Ik heb toen een brief gestuurd en alles zo goed mogelijk proberen uit te leggen hoe het gegaan was.

(...)

Volgens E was het heel goed mogelijk dat de originele aanvraag bij de PTT zoek geraakt kon zijn in plaats van bij Laser. Ik heb toen de PTT benaderd en die zouden het proberen uit te zoeken, een paar weken later kreeg een brief van de PTT die mij meedeelden dat er bij de afdeling onbestelbare postzendingen niets was gevonden, en verder onderzoek niet mogelijk zou zijn omdat de geadresseerde; Laser, niet mee wilde werken, Ik heb toen weer bij Laser geïnformeerd, en het zou weer uitgezocht worden, er was blijkbaar een brief kwijtgeraakt.

(...)

Ik heb de aanvraag voor 100% zeker op 5 mei 2000 verstuurd, het enigste wat mij te verwijten valt is dat ik de aanvraag van 2000 niet aangetekend heb verstuurd maar dat had ik voorheen ook nooit gedaan en toch nooit problemen gehad, maar nu weet ik wel beter."

5. De beoordeling van het geschil

In het onderhavige geding dient te worden beoordeeld of verweerder terecht zijn beslissing waarbij hij de aanvraag van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard op grond van termijnoverschrijding, heeft gehandhaafd.

Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt.

Appellante heeft haar stelling dat zij tijdig per post een aanvraag heeft verzonden aan LASER, niet met te controleren gegevens gestaafd. Indien een niet-aangetekend verzonden brief niet wordt ontvangen, ligt het risico daarvoor bij de verzender.

Het heeft op de weg gelegen van appellante tijdige verzending van haar aanvraag aan te tonen, nadat verweerder haar had bericht dat hij eerst op 24 juli 2000, en daarmee na afloop van de indieningsperiode, een aanvraag van haar voor het jaar 2000 had ontvangen. Hierin is appellante niet geslaagd.

Hetgeen appellante voorts heeft aangevoerd, kan haar niet baten, reeds omdat het door haar gestelde onvoldoende bepaald en zeker is om te concluderen dat zij verweerder tijdig, ruimschoots binnen de aanvraagperiode, om bevestiging heeft gevraagd van de ontvangst van haar aanvraag. Bovendien blijkt uit het antwoord dat zij stelt bij die gelegenheid te hebben gekregen, niet dat haar toen is geadviseerd nader bericht van LASER af te wachten. Zodanig advies zou ook niet te verenigen zijn met het beleid dat verweerder ter zitting heeft gesteld te voeren, inhoudende dat in het geval dat wordt geïnformeerd naar een aanvraag die niet geregistreerd blijkt te zijn, wordt geadviseerd om direct een kopie van die aanvraag in te zenden.

Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr M.J. Kuiper in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2002.

w.g. M.J. Kuiper w.g. Th.J. van Gessel