ECLI:NL:CBB:2002:AE6054
public
2015-11-12T02:56:48
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AE6054
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-06-13
AWB 01/824
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AE6054
public
2013-04-04T17:57:57
2002-07-31
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AE6054 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 13-06-2002 / AWB 01/824

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 01/824 13 juni 2002

20311 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant van een op 12 oktober 2001, onder nummer TPPE 46/2001 tegen hem gewezen tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren (hierna: het Tuchtgerecht).

1. De procedure

Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2001, heeft appellant beroep ingesteld tegen voormelde tuchtbeschikking, die appellant ter kennis is gebracht bij aangetekende brief van 12 oktober 2001.

Bij brief van 3 december 2001 heeft de secretaris van het Tuchtgerecht het College de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen.

Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 2 mei 2002. Appellant is in persoon ter zitting verschenen. Ter zitting zijn inlichtingen verstrekt door mr R.B.R. Henke, werkzaam als coördinator rechtshandhaving bij het Gemeenschappelijk Secretariaat van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (hierna: het Productschap).

2. De grondslag van het geschil

In de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 (PBO-blad d.d. 25 februari 2000, nr 9) (hierna: Verordening), is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 6

1. (…)

3. Na het reinigen en ontsmetten, als bedoeld in het eerste lid, is de ondernemer

verplicht een onderzoek op de aanwezigheid in de stal van de in de Bijlage

onderdeel a. bedoelde schadelijke micro-organismen uit te laten voeren door

een erkende instantie.(…)

Artikel 10

1. (…)

2. Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 2, 3, 4, 5, 6, 8 en 9

worden tevens tuchtrechtelijke maatregelen gesteld.

3. De tuchtrechtelijke maatregelen bedoeld in lid 1 zijn:

(…)

b. een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, welke geheel of

gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd;

(…)"

In het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999 (hierna: Hygiënebesluit) is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 6

1. In het geval dat twee keer achtereenvolgend in een stal bij een koppel

vleeskuikens een besmetting met Salmonella is aangetoond dient de stal te

worden onderzocht op de aanwezigheid van Salmonella.

2. In het geval dat in het in het eerste lid bedoelde onderzoek Salmonella wordt

aangetoond en uit onderzoek als bedoeld in artikel 4 blijkt dat het volgend

koppel vleeskuikens besmet is met Salmonella dan dient de ondernemer, die

een vleeskuikenbedrijf uitoefent, de stal na het ruimen van dit volgende

koppel opnieuw op de aanwezigheid van Salmonella te laten onderzoeken.

(…)"

In de Verordening Tuchtrechtspraak Produktschap voor Pluimvee en Eieren (hierna: Verordening Tuchtrechtspraak) is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:

" Artikel 18

1. Indien de voorzitter van het tuchtgerecht besluit, dat de zaak in behandeling

wordt genomen, wordt de betrokkenen binnen twee maanden, nadat de zaak

bij het tuchtgerecht aanhangig is gemaakt, bij aangetekende brief opgeroepen

om op door de voorzitter te bepalen dag en uur ter zitting te verschijnen. De

oproeping wordt tenminste 14 dagen voor de dag der zitting aan de

betrokkene toegezonden.

(…)"

3. Het berechtingsrapport

Het berechtingsrapport, op 29 maart 2001 opgemaakt door J.H. van Deursen, controleur bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten, heeft, voor zover hier van belang, de navolgende inhoud:

" Op 12 december 2000 omstreeks 08.45 uur bevond ik, relatant J.H. van Deursen, mij op een perceel gelegen aan C te B. Aldaar is het vleeskuikenbedrijf van A gevestigd, geregistreerd bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren onder nummer D, zijnde een vleeskuikenbedrijf als bedoeld in artikel 1 aanhef onder 15 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999.

Ik bevond mij aldaar ter controle op de voorschriften van de "Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999" en het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999".

Uit beschikbare informatie is het mij, relatant, bekend dat er op bedoeld vleeskuikenbedrijf onder meer op 20 januari 2000, 17 maart 2000, 12 mei 2000, 29 juni 2000 en 21 augustus 2000 respectievelijk 24.000, 23.750, 23.950, 24.000 en 24.000 stuks kuikens zijn opgezet.

Op tijd en plaats voornoemd sprak ik aldaar met een persoon aan wie ik mij in mijn functie bekend maakte en die ik met het doel van mijn komst in kennis stelde en die mij verklaarde A te zijn, hierna te noemen betrokkene.

Aan de hand van een door het Productschap voor Pluimvee en Eieren opgestelde checklist controleerde ik voornoemd vleeskuikenbedrijf, waarbij betrokkene mij vergezelde en welke checklist hij voor gezien heeft getekend. Deze checklist is als bijlage I bij dit berechtingsrapport gevoegd.

Tijdens deze controle zag ik op het perceel één pluimveestal en dat op de navolgende wijze niet aan de verplichtingen was voldaan:

- niet aangetoond kon worden dat na de op 17 april 2000 geconstateerde Salmonellabesmetting van de op 17 maart 2000 opgezette vleeskuikens, na het reinigen en ontsmetten van de stallen en voor de opzet van nieuwe kuikens op 12 mei 2000 een onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen in de stal was uitgevoerd door een erkende instantie; zijnde verplichtingen zoals voorgeschreven in artikel 6 lid 3 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999, jo. artikel 6 lid 1 van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999.

Als bijlage II is een "uitslagen overzicht van bemonsteringen in kader van "plan van aanpak" vleeskuikenbedrijven" bij dit berechtingsrapport gevoegd.

Naar aanleiding van deze bevindingen sprak ik omstreeks 09.30 uur op plaats en datum voornoemd betrokkene, die mij desgevraagd opgaf te zijn:

Betrokkene: - - - - - - - - - - - - A - - - - - - - - - - -

geboren op E te B, wonende C,B, van beroep pluimveehouder.

Na betrokkene met de bevindingen in kennis gesteld te hebben, verklaarde hij mij op mijn vragen het volgende, zakelijk weergegeven:

"Ik ben als eigenaar van dit vleeskuikenbedrijf verantwoordelijk voor de

dagelijkse gang van zaken binnen dit bedrijf. Het bedrijf staat bij het

Productschap voor Pluimvee en Eieren geregistreerd onder nummer D.

Voor wat betreft de door u geconstateerde bevindingen, kan ik u het

navolgende mededelen.

Ik heb, nadat ik twee keer een Salmonella positief koppel vleeskuikens heb

gehad, wel een hygiëne-onderzoek uitgevoerd en de stal laten ontsmetten

door F. De uitslag hiervan was 0,5. Ik was in de veronderstelling dat dit

voldoende was en dat een swabonderzoek niet meer

nodig was. Nadat voor de derde keer een koppel vleeskuikens Salmonella

positief was bevonden, heb ik alsnog een swabonderzoek laten uitvoeren.

Ik was niet op de hoogte van het feit, dat na twee keer een Salmonella positief

koppel een swabonderzoek uitgevoerd moest worden. Anders had ik dit zeker

gedaan. Verder heb ik u niets te verklaren."

Ik heb betrokkene medegedeeld dat tegen hem een berechtingsrapport ten behoeve van het Tuchtgerecht van het Productschap voor Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector, zal worden opgemaakt.

Op 22 december 1998 en 2 december 1999 zijn eveneens inspecties door een inspecteur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten in het kader van de "Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1997" uitgevoerd. Tijdens de inspectie op 2 december 1999 is betrokkene eveneens gewezen op een tekortkoming met betrekking tot het swabonderzoek.

Hiervan heb ik dit berechtingsrapport naar waarheid opgemaakt, gedagtekend en ondertekend te Zeist op 29 maart 2001.

(…)"

4. De bestreden tuchtbeslissing

Bij de bestreden tuchtbeschikking heeft het Tuchtgerecht als volgt overwogen en beslist:

" Aan de orde is het in genoemd berechtingsrapport gestelde dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder nummer D:

g de in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 juncto het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999 opgenomen verplichting is overtreden in die zin dat niet aangetoond kan worden dat na de op 17 april 2000 geconstateerde Salmonellabesmetting van de op 17 maart 2000 opgezette vleeskuikens en na het reinigen en ontsmetten van de stal, een onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen Salmonella in de stal is uitgevoerd door een erkende instantie (het zogenaamde swab-onderzoek). Vervolgens zijn op 12 mei 2000 nieuwe kuikens opgezet.

(…)

Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector, het volgende:

Voor de pluimveesector is een "Plan van Aanpak" opgesteld om besmettingen van pluimvee met Salmonella en Campylobacter terug te dringen teneinde de consument een betere bescherming te bieden tegen mogelijke door deze

besmettingen te veroorzaken gezondheidsproblemen. Een samenstel van maatregelen is thans van kracht op grond van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999. Teneinde het met

het plan van aanpak beoogde doel te bereiken is het van het grootste belang dat een ieder zich houdt aan het totale pakket van de geldende maatregelen.

g Vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Produktschap voor Pluimvee en Eieren onder nummer D, na de op 17 april 2000 geconstateerde Salmonellabesmetting van de op 17 maart 2000 opgezette vleeskuikens en na het reinigen en ontsmetten van de stal, geen onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen Salmonella in de stal is uitgevoerd door een erkende instantie. Vervolgens zijn op 12 mei 2000 nieuwe kuikens opgezet. Dit betekent dat het bepaalde in artikel 6, derde lid van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 juncto artikel 6, eerste lid van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999 is overtreden. Dit is een strafbaar feit.

Het tuchtgerecht is van oordeel dat sprake is van een ernstige situatie als een bedrijf als dat van betrokkene, waar sprake is van Salmonellabesmetingen, zich niet strikt heeft gehouden aan de geldende regelgeving ten aanzien van het

onderzoek in de stal naar schadelijke micro-organismen door een erkende instantie, nadat twee keer achtereenvolgend bij een koppel vleeskuikens een Salmonellabesmetting is geconstateerd. Indien een bedrijf op een dergelijke wijze

opereert brengt dit een risico voor de volksgezondheid met zich. Het is in het kader van het terugdringen van besmettingen van pluimvee met Salmonella en Campylobacter van groot belang om de daarvoor geëigende maatregelen te

nemen in het geval een bedrijf besmet blijkt te zijn.

(…)

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Produktschap Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector, dat aan A - gelet op artikel 10 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd: Een geldboete van fl. 1.000,- waarvan fl. 500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het voorwaardelijk deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze beschikking niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 dan wel van enige verordening houdende bepalingen omtrent hygiënevoorschriften met betrekking tot de pluimveehouderij mag worden overtreden.

Het tuchtgerecht heeft bij het opleggen van de tuchtrechtelijke maatregel rekening gehouden met de omvang van het vleeskuikenbedrijf van betrokkene, alsmede met het feit dat betrokkene eerder is gewaarschuwd door een daartoe

bevoegde inspecteur dat een aantal van de geldende voorschriften niet op de juiste wijze worden nageleefd.

(…)"

5. Het standpunt van appellant

Appellant heeft in zijn beroepschrift het volgende naar voren gebracht.

De tijdsduur tussen de oproeping voor de behandeling van de zaak bij het Tuchtgerecht en de behandeling van de zaak is te kort geweest. Appellant is hierdoor onvoldoende in de gelegenheid geweest om zich naar behoren op de zitting van het Tuchtgerecht voor te bereiden. Bovendien heeft appellant stukken opgevraagd, waaronder het Actieplan, welke stukken hij niet heeft ontvangen.

Appellant beklaagt zich erover dat tijdens de behandeling van de zaak door de voorzitter van het Tuchtgerecht vragen zijn gesteld aan een voor appellant onbekend persoon, terwijl hem evenmin bekend is waarom die persoon is bevraagd.

Ten onrechte heeft het Tuchtgerecht appellant een boete opgelegd. Appellant was er weliswaar van op de hoogte dat na de ontdekking van de tweede Salmonellabesmetting op 17 april 2000 een swab-onderzoek in de stal diende plaats te vinden, doch hij verkeerde in de veronderstelling dat het uitvoeren van dit onderzoek achterwege kon blijven. Appellant heeft namelijk meer gedaan dan de Verordening en het Hygiënebesluit voorschrijven, aangezien hij reeds nadat de tweede keer een Salmonella besmetting bij een koppel vleeskuikens in de stal was ontdekt, de stal heeft doen ontsmetten en een hygiëne-onderzoek heeft doen uitvoeren.

Een dergelijk onderzoek is strenger en duurder dan een swab-onderzoek. Dit onderzoek leverde een score van 0,5 op (zeer goed).

Appellant heeft hiermee het 'Plan van Aanpak' dat is opgesteld om besmettingen van pluimvee met Salmonella terug te dringen, gerespecteerd.

Gelet hierop is slechts sprake van een kleinigheid, waarvoor hij zwaar wordt gestraft.

6. De beoordeling

Het College volgt appellant niet in zijn betoog dat hij onvoldoende de tijd heeft gehad om zich op de behandeling van de klacht bij het Tuchtgerecht voor te bereiden. Hiertoe overweegt het College dat op grond van artikel 18, eerste lid, van de Verordening Tuchtrechtspraak, hierboven in rubriek 2 weergegeven, de oproeptermijn 14 dagen bedraagt. Nu in het onderhavige geval de oproep is gedateerd 7 september 2001 en de behandeling van de zaak bij het Tuchtgerecht op 24 september 2001 heeft plaatsgevonden, is sprake van een tijdige oproep in de zin van de Verordening. Het College voegt hieraan toe dat appellant voornoemd bezwaar niet aan de orde heeft gesteld bij het Tuchtgerecht, noch aldaar uitstel van de behandeling van de zaak heeft gevraagd.

Het betoog van appellant dat de zitting van het Tuchtgerecht op 24 september 2001 geen doorgang had behoren te vinden aangezien hij bij het Productschap stukken had opgevraagd maar niet had ontvangen, is naar het oordeel van het College eveneens ongegrond.

Appellant heeft ter zitting van het Tuchtgerecht op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat hij met het oog op de behartiging van zijn belangen bepaalde stukken behoefde. Ter zitting van het College heeft appellant aangegeven dat hij niet in het bezit was van het "Plan van Aanpak". Tevens heeft hij betoogd dat hij van oordeel was dat hij door het uitvoeren van het hygiëneonderzoek wel dit "Plan van Aanpak" heeft gerespecteerd. Nu appellant zich in de procedure voor het College uitdrukkelijk op het hem in eerste aanleg ontbrekende Plan van Aanpak heeft beroepen, kan het College over dit argument oordelen zodat appellant, zo er al sprake zou zijn van een gebrek in de procedure, daardoor niet is geschaad en voormelde grief reeds wegens het ontbreken van procesbelang moet worden verworpen.

Ten aanzien van de grief dat ter zitting van het Tuchtgerecht inlichtingen zijn verstrekt door een voor appellant onbekende persoon stelt het College vast dat appellant terzake geen bezwaren kenbaar heeft gemaakt aan het Tuchtgerecht. Ter zitting van het College heeft de coördinator rechtshandhaving bij het Gemeenschappelijk Secretariaat van het Productschap verklaard dat appellant waarschijnlijk het oog heeft op de ter zitting van het Tuchtgerecht aanwezige vertegenwoordiger van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten. Uit het proces-verbaal van de zitting van het Tuchtgerecht blijkt dat R. Boomstra in deze hoedanigheid is verzocht een reactie te geven op de verklaring van appellant. In de oproeping voor de zitting van het Tuchtgerecht is gewezen op de mogelijkheid van de aanwezigheid ter zitting van één of meer vertegenwoordigers van genoemde Stichting. Uit het proces-verbaal van de zitting van het Tuchtgerecht blijkt dat zowel identiteit als positie van R. Boomstra aan de orde zijn geweest. Aanwijzingen dat het Tuchtgerecht andere personen zou hebben gehoord, heeft het College niet gevonden. Derhalve dient ook deze grief te worden verworpen.

Niet in geschil is dat appellant, nadat voor de tweede keer Salmonellabesmetting bij een koppel vleeskuikens was geconstateerd, namelijk op 17 april 2000 van het op 17 maart 2000 opgezette koppel vleeskuikens, en na het reinigen en ontsmetten van de stal, geen swab-onderzoek heeft laten uitvoeren door een erkende instantie.

Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het swab-onderzoek achterwege kon blijven, aangezien hij nadat de tweede keer een Salmonella besmetting bij een koppel vleeskuikens was ontdekt, reeds de stal heeft doen ontsmetten en een hygiëne-onderzoek heeft doen uitvoeren, zodat hem ten onrechte een boete is opgelegd. Het College volgt appellante niet in dit betoog en overweegt hieromtrent als volgt.

Artikel 6, eerste lid, van de Verordening juncto artikel 6, derde lid, van het Hygiënebesluit bepalen dat na een tweede constatering van Salmonellabesmetting, een swab-onderzoek dient te worden uitgevoerd. Gelet hierop heeft het Tuchtgerecht naar het oordeel van het College terecht geoordeeld dat appellant voornoemde artikelen van de Verordening en het Besluit heeft overtreden door geen swab-onderzoek te laten uitvoeren. In het bijzonder overweegt het College nog dat appellant zich niet met vrucht op de omstandigheid kan beroepen dat het door hem verrichte hygiëneonderzoek strenger en duurder is dan het swab-onderzoek, noch ter rechtvaardiging kan stellen dat aldus het Plan van Aanpak is gerespecteerd. Appellant is verplicht de geldende voorschriften volledig na te komen. Dat appellant meent dat hij meer heeft gedaan dan de vigerende regels voorschrijven, doet, wat daar ook van zij, hier niet aan af.

Uit artikel 10, tweede en derde lid, en onder b, van het Hygiënebesluit volgt dat in een dergelijk geval als tuchtrechtelijke maatregel een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, welke geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd, wordt genomen.

De stelling van appellant dat slechts sprake is van een kleinigheid waarvoor hem een zware maatregel wordt opgelegd, vat het College op als te zijn gericht tegen de zwaarte van de opgelegde tuchtrechtelijke maatregel.

Het College overweegt hieromtrent dat het Tuchtgerecht heeft overwogen dat in het geval van Salmonellabesmetting in de stal van appellant, door het achterwege blijven van een onderzoek naar schadelijke micro-organismen door een erkende instantie, sprake is van een ernstige situatie, daarbij in aanmerking nemend dat het belang van de volksgezondheid in het geding is.

Ter zitting heeft de coördinator rechtshandhaving bij het Gemeenschappelijk Secretariaat van het Productschap toegelicht dat het niet uitvoeren van een swab-onderzoek na de tweede besmetting door het Tuchtgerecht als een zeer ernstige overtreding wordt aangemerkt en ingevolge vorengenoemde weergegeven regelgeving moet leiden tot het opleggen van een boete.

Bij de vaststelling van de opgelegde maatregel heeft het Tuchtgerecht voorts uitdrukkelijk rekening gehouden met de omvang van het vleeskuikenbedrijf van betrokkene, alsmede met het feit dat appellant eerder door een daartoe bevoegde inspecteur is gewaarschuwd dat een aantal van de geldende voorschriften niet op de juiste wijze worden nageleefd.

Gezien het geheel van de ter zake dienende feiten en omstandigheden acht ook het College de opgelegde boete ad fl. 1.000,--, waarvan de helft voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

Het beroep dient dan ook te worden verworpen.

Deze uitspraak berust op de voorschriften, vermeld in de bestreden tuchtbeschikking, alsmede op titel IV van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie.

5. De beslissing

Het College verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr H.C. Cusell, mr J.A. Hagen en mr drs M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr I.K. Rapmund, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2002.

w.g. H.C. Cusell w.g. I.K. Rapmund