ECLI:NL:CBB:2002:AE9963
public
2015-11-10T14:42:59
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AE9963
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-09-25
AWB 01/572
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AE9963
public
2013-04-04T18:11:41
2002-11-06
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AE9963 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 25-09-2002 / AWB 01/572

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 01/572 25 september 2002

7200 Restitutie

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellante,

tegen

het Productschap voor Vee en Vlees, te Rijswijk, verweerder,

gemachtigde: mr B.M.J. Kloppenburg, werkzaam bij het Gemeenschappelijk Secretariaat Productschappen Vee, Vlees en Eieren.

1. De procedure

Op 19 juli 2001 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 juni 2001.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante, gericht tegen de bij besluit van 26 mei 2000 aan haar meegedeelde intrekking en terugvordering van restitutie.

Op 24 september 2001 heeft het College de aanvullende gronden van het beroep ontvangen.

Verweerder heeft op 21 november 2001 een verweerschrift ingediend.

Op 26 juli 2002 heeft het College desgevraagd nadere stukken van verweerder ontvangen; hiervan is bij brief van 30 juli 2002 een afschrift aan appellante gezonden.

Op 28 augustus 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, alwaar appellante bij monde van haar directeur C en verweerder bij monde van zijn gemachtigde hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Ten behoeve van appellante is op 30 juni 1995 aangifte ten uitvoer gedaan van twee partijen bevroren kuikens naar Rusland. Eén partij bestond uit 2855 cartons bevroren kuikens 70 %, met een totaal nettogewicht van 36.136 kg en de andere partij uit 3788 cartons bevroren kuikens 65 %, met een totaal nettogewicht van 37.994 kg.

- Terzake van voormelde uitvoer heeft appellante door middel van landbouwuitvoer-formulieren met de nrs. 629456 en 629457 bij wege van voorschot restitutie aangevraagd en verkregen.

- Bij faxbericht van 14 maart 1996 heeft D, adjunct-hoofd EG-Aangelegenheden van de Produktschappen Vee, Vlees en Eieren, aan appellante meegedeeld dat blijkens de terzake ontvangen controle-exemplaren T5, van de op landbouwuitvoerformulier 629456 vermelde partij een gedeelte van 18.045 kg op 30 september 1995 de EG heeft verlaten en het resterende deel van 18.091 kg op 1 oktober 1995. Derhalve is sprake van overschrijding van de ingevolge (de destijds toepasselijke) Verordening (EEG) 3665/87 geldende maximale uitvoertermijn van 90 dagen met respectievelijk 2 en 3 dagen. Voorts heeft van de partij vermeld op landbouwformulier 629457 een hoeveelheid van netto 844 kg eveneens 3 dagen te laat de EG verlaten. Ingevolge artikel 48 van Verordening 3665/87 dient de aan appellante toekomende restitutie voor voormelde hoeveelheden te worden verlaagd met 15 %, alsmede met 5 % per dag van het na die verlaging resterende bedrag (derhalve 85/100ste van 5 % = 4,25 % van de bij tijdige uitvoer geldende restitutie). Voor 18.045 kg leidt dit tot een aanspraak van 76,5 % van de restitutie - resulterend in een bedrag van fl. 12.129,78 - en voor de hoeveelheden van 18.091 kg en 844 kg tot een aanspraak van 72,25 % van de restitutie, hetgeen neerkomt op bedragen van respectievelijk fl. 11.485,11 en fl. 589,39.

- Bij voormeld faxbericht is appellante er voorts op gewezen dat voor een hoeveelheid van 37.150 kg van de op landbouwuitvoerformulier 629457 vermelde partij nog geen bewijs van uitvoer is overgelegd. Tenslotte is in het faxbericht meegedeeld dat de door appellante in verband met de restitutie gestelde zekerheid geheel of gedeeltelijk moet worden verbeurd, waaromtrent nog een beschikking zal worden genomen.

- Bij besluit van 26 mei 2000 is appellante namens de voorzitter van de Productschappen Pluimvee en Eieren èn Vee en Vlees nogmaals gewezen op het feit dat een deel van de partijen bevroren kuikens, waarvoor op 30 juni 1995 aangifte ten uitvoer is gedaan, niet binnen de termijn van 90 dagen de Gemeenschap heeft verlaten. In dit besluit wordt gesteld dat aan appellante op basis van de door haar ingediende documenten een bedrag van fl. 69.437,04 aan restitutie is betaald, terwijl slechts recht op restitutie bestaat voor fl. 60.111,88, zodat het teveel betaalde - ad fl. 9.325,16 - van haar wordt teruggevorderd. Voorts is in dit besluit meegedeeld dat ingevolge artikel 30 van Verordening 3719/88 van de door appellante gestelde zekerheid een bedrag van fl. 6.257,39 wordt verbeurd. Bij dit besluit wordt appellante verzocht het totaal door haar verschuldigde bedrag van fl. 15.582,55 binnen 30 dagen over te maken.

- Bij brief van 29 juni 2000 heeft appellante tegen voormeld besluit bezwaar gemaakt.

- Op 9 november 2000 is appellante naar aanleiding van haar bezwaar gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Dit besluit houdt - samengevat en voorzover hier van belang weergegeven - het volgende in.

Verweerder is ingevolge de artikelen 9 en 11 van de In- en uitvoerwet en de artikelen 85 en 118 van de Regeling in- en uitvoer landbouwgoederen de in Nederland met uitvoering van de toepasselijke communautaire regelgeving belaste instantie.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de ten tijde van belang van toepassing zijnde Verordening 3665/87 mag de restitutie slechts worden uitbetaald als het bewijs wordt geleverd dat de producten, waarvoor de uitvoeraangifte is aanvaard, uiterlijk 60 dagen - welke termijn automatisch is verlengd met 30 dagen - na die aanvaarding het douanegebied van de Gemeenschap hebben verlaten. Op grond van artikel 48, eerste lid, van deze verordening moet bij overschrijding van de uitvoertermijn eerst een korting van de restitutie plaatsvinden van 15 % en moet vervolgens het resterende deel van de restitutie met 5 % per dag worden verminderd.

Appellante heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat de geconstateerde termijnoverschrijdingen of de hoeveelheden, waarvoor de termijnoverschrijding is geconstateerd, onjuist zouden zijn.

Nu verweerder gehouden is de ten aanzien van restitutie in Verordening 3665/87 gestelde termijnen strikt te hanteren, is het bezwaar tegen de intrekking en terugvordering van de teveel betaalde restitutie ongegrond.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - zakelijk samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Uit een bij het aanvullend beroepschrift van appellante gevoegde nota (nr. 9778/1) van verweerder van 7 februari 1996 blijkt dat op de aan appellante in verband met de uitvoer van de onderhavige partijen kuikens betaalde restitutie voor een gedeelte van die partijen reeds een korting van onderscheidenlijk 23,5 en 27,75 % op de restitutie heeft plaatsgevonden. Verweerder past derhalve ten onrechte twee maal een correctie op de restitutie wegens termijnoverschrijding toe.

5. Het nadere standpunt van verweerder

In het verweerschrift en ter zitting is nog het volgende aangevoerd.

Ten onrechte is het verweerschrift aan het College toegezonden namens het Productschap voor Vee en Vlees; gelet op de aard van het onderhavige geschil dient het Productschap Pluimvee en Eieren als het bevoegde productschap te worden aangemerkt.

Met betrekking tot de hoeveelheid van 36.136 kg bevroren kuikens 70 %, vermeld op landbouwformulier 629456, zou appellante bij tijdige uitvoer aanspraak hebben kunnen maken op een restitutie van fl. 31.752,27. Er is echter voor deze gehele hoeveelheid sprake van overschrijding van de uitvoertermijn van 90 dagen. Voor 18.091 kg van deze partij is sprake van een termijnoverschrijding van drie dagen, zodat de restitutie dient te worden verminderd met 15 plus (3x4,25=) 12,75 = 27,75%. Dit leidt tot een restitutie van fl. 11.485,11. Voor 18.045 kg van deze partij is de termijn met twee dagen overschreden, hetgeen leidt tot een korting van 15 plus (2x4,25) = 23,5%. De aan appellante toekomende restitutie voor deze hoeveelheid bedraagt fl. 12.129,78. Terzake van de op landbouw-uitvoerformulier 629456 totaal vermelde hoeveelheid is aan appellante een restitutiebedrag van fl. 23.143,18 betaald, terwijl zij gelet op het vorenstaande recht heeft op (11.485,11 + 12.129,78 =) fl. 23.614,89. Appellante heeft derhalve voor deze hoeveelheid nog recht op fl. 471,71.

Hier staat met betrekking tot de op landbouwformulier 629457 vermelde hoeveelheid het volgende tegenover.

In het aan appellante gerichte faxbericht van 14 maart 1996 heeft verweerder reeds opgemerkt dat 844 kg van deze partij 3 dagen te laat is uitgevoerd, zodat voor deze hoeveelheid een korting moet worden toegepast van 27,75%. De aan appellante voor deze hoeveelheid toekomende restitutie bedraagt fl. 589,40. Na voormelde fax is verweerder uit overgelegd bewijs van uitvoer gebleken dat de overige 37.150 kg van deze partij tijdig is uitgevoerd uit de Gemeenschap. Hiervoor heeft appellante recht op een restitutie van fl. 35.907,59. Derhalve bestaat voor de totale op landbouwformulier 629457 vermelde hoeveelheid bevroren kuikens 65% recht op (589,40 + 35.907,59 =) fl. 36.496,99.

Aan appellante is echter voor de onderhavige partij totaal fl. 46.293,86 aan restitutie betaald; derhalve (46.293,86 - 36.496,99 =) fl. 9.796,87 te veel.

Op grond van het vorenstaande is in totaal voor de onderhavige partijen aan appellante (9.796,87 - 471,71=) fl. 9.325,16 te veel betaald. De reden waarom in eerste instantie teveel aan appellante is betaald heeft te maken met een fout in het geautomatiseerde rekensysteem van verweerder, resulterend in een onjuiste uitkomst van naar bestemming gedifferentieerde restitutie in geval van termijnoverschrijding. Deze fout is inmiddels gesignaleerd en hersteld.

Van een dubbele correctie is derhalve geen sprake. Appellante heeft haar stelling dienaangaande ook niet aangetoond. De door haar overgelegde nota heeft slechts betrekking op gedeelten van de uitgevoerde partijen, zoals die op beide landbouwuitvoerformulieren zijn vermeld, terwijl de op deze nota vermelde bedragen de uitkomst zijn van een onjuiste berekeningswijze van het geautomatiseerde systeem.

Aan het besluit van 26 mei 2000 ligt, zoals ook blijkt uit de door verweerder op verzoek van het College nader toegezonden stukken, een geheel nieuwe berekening ten grondslag. Hieruit blijkt onweersproken dat aan appellante in het verleden teveel restitutie is betaald.

Het Productschap voor Pluimvee en Eieren is dan ook terecht overgegaan tot intrekking en terugvordering van de teveel betaalde restitutie.

6. De beoordeling van het geschil

Het bestreden besluit behelst de handhaving in bezwaar van de intrekking en terugvordering van restitutie wegens overschrijding van de bij Verordening 3665/92 voorgeschreven uitvoertermijn en is derhalve gebaseerd op artikel 9, tweede lid, van de In- en uitvoerwet.

Ingevolge artikel 118, eerste lid, van de In- en uitvoerbeschikking landbouwgoederen 1981, zoals dit ten tijde van belang luidde, is onder meer de bevoegdheid tot het toekennen van restitutie overgedragen aan het bestuur van het in kolom 2 van bijlage I als bevoegde instantie aangewezen productschap. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt onder de bevoegdheid tot het verlenen van restituties begrepen de bevoegdheid om restitutie te verlenen bij wijze van vooruitbetaling, alsmede de bevoegdheid om op de voet van artikel 9 van de In- en uitvoerwet een restitutie in te trekken.

In onderdeel III van bijlage I bij de In- en uitvoerbeschikking landbouwgoederen 1981 is met betrekking tot alle goederen die vallen onder de basisverordening met betrekking tot slachtpluimvee (Verordening 2777/75) het Productschap Pluimvee en Eieren als het bevoegde productschap aangewezen.

Nu het bestreden besluit, dat is genomen door het Productschap voor Vee en Vlees, betrekking heeft op restitutie met betrekking tot de uitvoer van bevroren kuikens, is dit besluit niet genomen door de daartoe bevoegde instantie. Reeds op deze grond is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.

Het bestreden besluit is ondertekend door E, die zowel voorzitter is van het bestuur van het Productschap Vee en Vlees als van dat van het Productschap Pluimvee en Eieren. Indien dit besluit overigens rechtmatig zou zijn, zou het College in deze omstandigheid aanleiding kunnen vinden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

Hiervan is echter geen sprake, waartoe als volgt wordt overwogen.

Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op de grondslag daarvan een heroverweging plaats van het bestreden besluit. In artikel 7:12, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van die beslissing wordt vermeld.

In het door appellante in bezwaar bestreden besluit van 26 mei 2000 is de intrekking en terugvordering van een bedrag van fl. 9.325,16 van de aan appellante verleende restitutie uitsluitend gebaseerd op overschrijding van de maximale uitvoertermijn.

Appellante heeft hiertegenover in bezwaar - evenals in beroep - gesteld dat de aan haar in verband met de onderhavige uitvoer in 1995 betaalde restitutie reeds verminderd is wegens overschrijding met twee, respectievelijk drie dagen, van de ingevolge Verordening 3665/87 geldende maximale uitvoertermijn.

Het College constateert dat verweerder in het bestreden besluit, voorzover dit betrekking heeft op voormeld bezwaar van appellante, hierop in het geheel niet is ingegaan.

In dit besluit is, voorzover hier van belang, uitsluitend geconstateerd dat noch de termijnoverschrijdingen noch de hoeveelheden, waarvoor van termijnoverschrijding sprake is, door appellante zijn betwist.

In het verweerschrift is vervolgens vermeld dat de eigenlijke reden van de intrekking en terugvordering is gelegen in een onjuiste berekening van de aan appellante betaalde restitutie, die te wijten is aan een fout in het geautomatiseerde systeem voor die gevallen waarin sprake is van een naar bestemming gedifferentieerde restitutie en termijnoverschrijding.

Daargelaten dat deze omstandigheid pas is vermeld na de totstandkoming van het bestreden besluit, merkt het College op dat de gemachtigde van verweerder er ter zitting niet in is geslaagd inzichtelijk te maken dat, en op welke wijze, hierin daadwerkelijk de reden van de gestelde betaling van teveel restitutie aan appellante is gelegen. Noch de hiervoor in rubriek 2 vermelde fax van 14 maart 1996 noch de door appellante overgelegde nota van

7 februari 1996 bieden aanknopingspunten voor de juistheid van de nadere stelling van verweerder.

Ter zitting is voorts gesteld dat zowel de termijnoverschrijding als de fout in het geautomatiseerde rekensysteem van verweerder ten grondslag liggen aan de teveel betaalde restitutie. Ook dienaangaande heeft de gemachtigde van verweerder echter geen duidelijkheid kunnen verschaffen.

Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit in strijd met zowel artikel 7:11, eerste lid, als artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, zodat het besluit ook om die reden niet in stand kan blijven.

Derhalve zal alsnog door de bevoegde instantie op het bezwaar van appellante beslist moeten worden.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren een nieuwe beslissing

dient te nemen op het bezwaar van appellante;

- bepaalt dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht van € 204,20 (zegge: tweehonderenvier euro en

twintig eurocent) vergoedt.

Aldus gewezen door mr M.A. van der Ham, mr W.E. Doolaard en mr F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002.

w.g. M.A. van der Ham w.g. Th.J. van Gessel