ECLI:NL:CBB:2002:AF1528
public
2015-11-10T14:01:29
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AF1528
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-10-31
AWB 01/854
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AF1528
public
2013-04-04T18:16:54
2002-12-05
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AF1528 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 31-10-2002 / AWB 01/854

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No.AWB 01/854 31 oktober 2002

20110 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten

Raad van tucht Amsterdam

Uitspraak in de zaak van:

A te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: de raad van tucht), gewezen op 3 september 2001,

gemachtigde: mr J.H. van Vliet, advocaat te Wageningen.

1. De procedure

Bij brief, verzonden op 3 september 2001, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van zijn op 3 september 2001 genomen beslissing op een klacht, op 13 oktober 2000 ingediend tegen appellant door C, wonende te D (hierna: klager).

Bij een op 2 november 2001 bij het College ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.

De raad van tucht heeft bij brief van 15 november 2001 de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.

Het College heeft het beroep behandeld ter terechtzitting van 27 juni 2002. Appellant is in persoon verschenen en heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman. Klager is niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het College gaat uit van de feiten zoals die zijn vastgesteld in de bestreden beslissing van de raad van tucht, nu tegen die vaststelling geen grieven zijn aangevoerd.

3. De bestreden tuchtbeslissing

Bij de bestreden tuchtbeslissing, die aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd, heeft de raad van tucht klachtonderdelen 1 en 3 gegrond verklaard en appellant de maatregel van een schriftelijke waarschuwing opgelegd. Klachtonderdeel 2 is ongegrond verklaard.

4. Toepasselijke regelgeving

De Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Admini-stratieconsulenten (hierna: GBAA), luiden, voor zover hier van belang, als volgt:

"Artikel 11. - 1. De Accountant-Administratieconsulent doet slechts mededelingen omtrent de uitkomst van zijn arbeid voor zover zijn deskundigheid en de door hem verrichte werkzaamheden daarvoor een deugdelijke grondslag vormen. Hij draagt er zorg voor dat zodanige mededelingen een duidelijk beeld geven van de uitkomst van zijn arbeid.

(…)

Artikel 23. De Accountant-Administratieconsulent draagt er zorg voor dat voor ieder die van een van hem uitgaand stuk kennis neemt, zijn persoonsnaam en wettelijke titel op eenvoudige wijze kenbaar zijn.

(…)"

5. De middelen van beroep

5.1 Appellant heeft, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, tegen de bestreden tuchtbeslissing de volgende middelen voorgedragen.

Ten onrechte heeft de raad van tucht overwogen dat appellant een tuchtrechtelijk verwijtbare beroepsfout heeft gemaakt door de jaarrekening van het jaar 1998 over de periode van 1 januari tot en met 30 juni 1998 van E niet op de juiste wijze te laten aansluiten op de jaarrekening van het jaar 1997.

Ter onderbouwing heeft appellant aangevoerd dat te dezer zake weliswaar sprake is van een fout terzake van de jaarrekening met betrekking tot het eerste halfjaar van 1998, doch niet van een hem verwijtbare fout, aangezien hij niet direct betrokken is geweest bij het opstellen van die jaarrekening. Niet appellant, doch een collega, F, heeft de bewuste jaarrekening opgesteld. Bovendien zijn de onderhavige stukken ondertekend door en uitgegaan onder naam en (eind)verantwoordelijkheid van G, directeur van het kantoor van Alfa Accountants en Adviseurs, te Beilen, waar appellant werkzaam is. G heeft bovendien in een tegen hem ingediende klacht bij de Nederlandse federatie van belastingadviseurs erkend dat hij verantwoordelijk is voor de fout in kwestie. G is in dit geval tuchtrechtelijk aansprakelijk. Voorts was appellant niet tekeningsbevoegd.

De raad van tucht heeft nagelaten te motiveren dat en waarom hém deze fout van een collega moet worden toegerekend en hem te dezer zake tuchtrechtelijk een verwijt moet worden gemaakt. Wel is waar dat appellant leider is van het team, waarvan F deel uitmaakt, en heeft hij in die hoedanigheid het concept-rapport ter beoordeling voorgelegd gekregen. Dit brengt evenwel niet mee dat hij een tuchtrechtelijk verwijtbare beroepsfout heeft gemaakt. Bovendien zou een fout als hier aan de orde slechts zijn gebleken bij een systematische en volledige controle van alle posten en alle onderliggende berekeningen, hetgeen in de praktijk ondoenlijk is en in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd.

5.2 Ten onrechte heeft de raad van tucht overwogen dat appellant bij het doen uitgaan van (financiële) stukken onvoldoende duidelijk heeft gemaakt door wie en met welke eventuele titel die stukken zijn opgesteld.

Appellant heeft hiertoe aangevoerd dat niet hij, doch de directeur G verantwoordelijk is. De stukken die hier aan de orde zijn, zijn op naam van G gesteld. Dat appellant die stukken namens de directeur heeft ondertekend, brengt niet met zich mee dat appellant in deze verantwoordelijk kan worden gehouden. Ondertekening vond plaats onder verantwoordelijkheid van de directeur. Appellant was bovendien eerst per1 november 1999 tekeningsbevoegd.

5.3 Ten onrechte heeft de raad van tucht de maatregel van schriftelijke waarschuwing opgelegd.

Ter onderbouwing hiervan heeft appellant aangevoerd dat reeds in verband met voormelde onjuiste overwegingen van de raad van tucht moet worden geoordeeld dat appellant ten onrechte de maatregel van een schriftelijke waarschuwing is opgelegd. Voornoemde maatregel is hoe dan ook, gelet op de bescheiden rol die appellant bij het opstellen van voornoemde (financiële) stukken heeft gespeeld, van te vergaande aard. Te meer nu sprake is van een incident en afwezigheid van opzet of grove onachtzaamheid.

6. De beoordeling

6.1 Het eerste middel werpt de vraag op of appellant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het uitvoeren van de werkzaamheden terzake van de jaarrekening 1998 over de periode van 1 januari 1998 tot en met 30 juni 1998 van E.

Het College volgt de raad van tucht op dit onderdeel van de door hem verrichte beoordeling. Ook het College is van oordeel dat appellant in het onderhavige geval een tuchtrechtelijk verwijtbare beroepsfout heeft gemaakt en overweegt hiertoe als volgt.

Voor het College staat vast dat sprake is van een onjuistheid in voornoemde jaarrekening 1998 van E omtrent het bedrijfsvermogen van de vennoten van voornoemde vennootschap, die is ontstaan doordat gegevens zijn overgenomen uit een - op dit onderdeel onjuiste en vervallen - concept-jaarrekening 1997. Deze fout is ook door appellant erkend.

Het College stelt vast dat de feitelijke werkzaamheden zijn verricht door een medewerker die ten tijde van de betreffende werkzaamheden accountant-administratieconsulent noch registeraccountant was en derhalve niet terzake tuchtrechtelijk aanspreekbaar.

De tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid moet derhalve elders worden gezocht binnen de organisatie waar de betreffende medewerker werkzaam was.

Hierbij neemt het College in aanmerking dat appellant uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij leider was van het team waarvan F, die de bewuste jaarrekening heeft opgemaakt, deel uitmaakte, dat het dossier van E onder zijn team viel en dat hij in de hoedanigheid van teamleider het concept-rapport heeft beoordeeld. Ook wordt in dit verband van belang geacht dat appellant heeft verklaard dat de handtekening op de beide versies van de jaarrekening 1998 van hem afkomstig zijn. Hieraan wordt toegevoegd de verklaring van appellant dat de handtekening op de brief van 21 december 1999 aan klager, die de aangepaste jaarrekening 1998 heeft vergezeld en waarin de aangelegenheid waarop de onderhavige klacht betrekking heeft uiteen wordt gezet, eveneens van hem afkomstig is. Hieruit volgt dat appellant zowel organisatorisch als feitelijk (vaktechnische) verantwoordelijkheid had met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden betreffende de jaarrekening 1998. Dat, naar appellant heeft gesteld, hij niet tekeningsbevoegd was doet hier niet aan af aangezien degene namens wie door appellant is ondertekend niet is begrepen onder het op accountants toepasselijk tuchtrecht en appellant uit hoofde van zijn kwaliteit van accountant-administratieconsulent een eigen verantwoordelijkheid heeft. Evenmin doet hieraan af dat de directeur van het kantoor van Alfa te Beilen de verantwoordelijkheid van deze fout op zich heeft genomen, aangezien deze gedragingen appellant niet aan de toepasselijkheid van GBAA onttrekken of afdoen aan zijn eigen tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid.

Het College merkt verder op dat appellant, nu deze werkzaamheden ter zake van de jaarrekening 1998 onder zijn leiding en verantwoordelijkheid zijn uitgevoerd, deze fout in de opstelling van de jaarrekening 1998 in tuchtrechtelijke zin kan worden aangerekend. Het verweer dat de fout slechts bij systematische en volledige controle door appellant had kunnen worden onderkend en dat een dergelijke controle niet van appellant kan worden gevergd, acht het College niet ter zake nu het betreft een fout van een ondergeschikte van appellant. Bovendien acht het College van belang dat appellant op de aangelegenheid waarop de klacht betrekking heeft, reeds eerder door klager, bij brief van 9 november 1998, is gewezen en de (concept-) jaarrekening 1997 alstoen ook aanleiding vormde tot overleg en wijzigingen.

Verder wordt betekenis gehecht aan het feit dat de definitieve jaarrekening 1997, waarop de jaarrekening 1998 had behoren te worden aangesloten, zich in het dossier bevond. Appellant heeft derhalve in de uitoefening van zijn beroep als accountant-administratieconsulent een verklaring afgegeven zonder te beschikken over een deugdelijke grondslag als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de GBAA.

Het eerste middel treft gelet hierop geen doel.

6.2 Het tweede middel werpt vervolgens de vraag op of appellant bij het doen uitgaan van de (financiële) stukken als hier aan de orde, er zorg voor heeft gedragen dat het voor klager op eenvoudige wijze kenbaar is door wie en met welke eventuele titel die stukken zijn opgesteld.

Het College verenigt zich met het oordeel van de raad van tucht dat appellant bij het doen uitgaan van voornoemde stukken onvoldoende duidelijk heeft gemaakt door wie en met welke eventuele titel die stukken zijn opgesteld.

Het College neemt hierbij in aanmerking dat op de eerste versie van het accountantsverslag van het jaar 1998, G, staat vermeld en de ondertekening door appellant namens G heeft plaatsgevonden. Ook neemt het College in aanmerking dat op het herziene accountantsverslag 1998, eveneens G staat vermeld en deze per order door appellant is ondertekend. Voorts neemt het College in aanmerking dat in de begeleidende brief d.d. 21 december 1999 aan E bij deze herziene jaarrekening waarin verklaringen omtrent die herziene jaarrekening 1998 zijn gedaan, F als relatiebeheerder staat vermeld, alsook het kenmerk van F, alsmede dat onder aan het briefpapier G, directeur, Federatie-belastingadviseur staat vermeld en deze brieven vervolgens per order voor G door appellant zijn ondertekend. Dit betekent dat uit voornoemde stukken niet op eenvoudige wijze kenbaar is wie verantwoordelijk is voor de inhoud van de stukken, waarop appellant, nu bij hem de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor de verrichtingen van F terzake van de opstelling van de jaarrekening 1998 kan worden gelegd, had moeten toezien.

Gelet hierop, geplaatst in het licht van hetgeen hiervoor in rubriek 6.1 is overwogen, heeft de raad van tucht terecht appellant in tuchtrechtelijke opzicht zelfstandig en volledig aanspreekbaar geacht voor het niet verschaffen van vorenomschreven kenbaarheid aan klager, als bedoeld in artikel 23 van de GBAA.

Het tweede middel treft derhalve evenmin doel.

6.3 Het derde middel is gericht tegen de maatregel die de raad van tucht heeft opgelegd, althans de zwaarte van die maatregel. Het College overweegt hieromtrent als volgt.

Het College is van oordeel dat in dit geval de verwijten die aan appellant kunnen worden gemaakt, niet zodanig zwaar wegen dat deswege de door de raad van tucht aan appellant opgelegde maatregel van een schriftelijke waarschuwing gerechtvaardigd moet worden geacht. Hierbij wordt in aanmerking genomen de aard en de ernst van de gemaakte misslagen. Ook is hier van belang de omstandigheid dat appellant voor de eerste keer in een klachtprocedure als hier aan de orde is betrokken. Tevens wordt in aanmerking genomen dat appellant zijn fout met betrekking tot de jaarrekening 1998 eigener beweging en direct na ontdekking heeft getracht te herstellen, door op 21 december 1999 een schriftelijke rectificatiebrief te zenden aan klager en de jaarrekening 1998 heeft gecorrigeerd en deze aan klager en voornoemde vennootschap heeft gezonden. Voorts heeft appellant een oplossing voor het probleem terzake van de verrekening van gelden van de vennoten van die vennootschap gezocht. Gelet hierop kan het opleggen van een maatregel achterwege blijven.

Het College ziet aanleiding de zaak zelf af te doen en overweegt daartoe als volgt.

Het beroep moet gegrond worden verklaard. De bestreden tuchtbeslissing moet worden vernietigd doch uitsluitend voor zover het betreft de opgelegde maatregel.

De overige grieven zijn ongegrond.

Deze beslissing berust op de artikelen 76 en 77 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en de artikelen 11 en 23 van de GBAA.

7. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de raad van tucht voor zover daarbij aan appellant de maatregel is opgelegd van schriftelijke

waarschuwing;

- verwerpt het beroep voor het overige;

- besluit geen maatregel op te leggen.

Aldus gewezen door mr J.A. Hagen, mr M.A. Fierstra en dr B. Hessel, in tegenwoordigheid van mr I.K. Rapmund, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2002.

w.g. J.A. Hagen w.g. I.K. Rapmund