ECLI:NL:CBB:2002:AO6380
public
2015-11-11T10:39:05
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AO6380
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2002-11-13
AWB 01/190
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2002:AO6380
public
2013-04-04T20:49:52
2004-03-26
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2002:AO6380 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 13-11-2002 / AWB 01/190

Op 20 maart 2001 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 februari 2001 met kenmerk ZJ9049768.SO /2.6a.

Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag onder nummer SO/1999/5927/1/3062 om een verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, ten aanzien van een aantal projecten.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 01/190 13 november 2002

27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting

en premie volksverzekeringen

Uitspraak in de zaak van:

Resource Analysis B.V. , te Delft, appellante,

gemachtigde: B.M.T.M. Brus, bedrijfsadviseur te Wageningen,

tegen

de Minister van Economische Zaken, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigden: mr C. Cromheecke, ir. K. Sagel, mr. ing. R.J.J. Wijnands en ing. H. Jongema, allen werkzaam bij verweerders agentschap Senter.

1. De procedure

Op 20 maart 2001 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 februari 2001 met kenmerk ZJ9049768.SO /2.6a.

Bij dat besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag onder nummer SO/1999/5927/1/3062 om een verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, ten aanzien van een aantal projecten.

Op 1 juni 2001 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld.

Op 19 september 2001 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 8 mei 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht. Namens appellante heeft tevens het woord gevoerd dr. J.P.M. Kouwenhoven, werkzaam bij appellante.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 1, lid 1, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna:WVA) luidt, voor zover hier van belang:

"1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in Nederland verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek of de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk de S&O-belastingplichtige technisch

nieuwe:

1°. fysieke producten;

2°. onderdelen van fysieke producten;

3°. fysieke productieprocessen;

4°. onderdelen van fysieke productieprocessen;

5°. programmatuur of

6°. onderdelen van programmatuur,

alsmede daaraan voorafgaand in Nederland verricht haalbaarheidsonderzoek;

(…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante heeft op 8 december 1998 een aanvraag ingediend om een S&O-verklaring als bedoeld in artikel 24, van de WVA, voor onder meer vijftien projecten genaamd 3A, AILSEL, GHG, INTERWAD, LTV, MSR, RING, RLD, ROM, STORM, STREAM, TVNOP, VISION, WAALBOS en WIND en deze projecten hierbij getypeerd als technisch-wetenschappelijk onderzoek. Hierbij heeft zij de projecten als volgt omschreven:

"Projectnummer: 3A

(…)

Omschrijving :

Dit project onderzoekt of het mogelijk is op universele wijze de milieu-effecten van voorgenomen menselijke (bouw-)activiteiten te voorspellen. Hiertoe worden technisch-wetenschappelijk onderzoeksmodellen gedefinieerd en geimplementeerd die de (fysische, chemische en biologische) relaties tussen menselijke activiteiten en de impact op het milieu beschrijven. De modellen worden getoetst aan bestaande door derden uitgevoerde projecten waarvan de werkzaamheden hier NIET zijn opgevoerd.

(…)

Projectnummer : AILSEL

(…)

Omschrijving :

Dit technisch-wetenschappelijk onderzoeksproject bepaalt conceptuele berekeningsmethoden voor de toerekening van CO2- en Nox-emissies door internationale scheepvaart en luchtvaart aan territoria. Hiertoe worden een aantal modelbeschrijvingen opgesteld, geverifieerd, gevalideerd en getoetst. Dit moet leiden tot de formulering van een "beste" toerekeningstechniek.

(…)

Projectnummer : GHG

(…)

Omschrijving :

Dit project, dat voortbouwt op kennis welke door RA in eerdere projecten op dit onderzoeksterrein verworven is, richt zich op het onderzoeken en analyseren van het technisch effect van ondermeer normstellingen en theoretische faciliteiten tbv. de vermindering van de emissies van broeikasgassen (door bijvoorbeeld elektriciteitsproductie, industrie, verkeer, verbranding van huishoudelijk afval, voedselproductie, de agrarische sector, etc.).

(…)

Projectnummer : INTERWAD

(…)

Omschrijving :

Het aantal fysische, chemische en biologische processen in de Waddenzee is bijzonder groot en de onderlinge samenhang heeft een hoge complexiteit. Dit technisch-wetenschappelijke onderzoek verkent of het mogelijk is het systeem dusdanig in beeld te brengen dat het direct bruikbaar is in de beantwoording van beleidsanalytische vragen. Dit betekent dat de verschijnselen niet alleen wetenschappelijk verantwoord beschreven moeten zijn, maar dat tevens de geformuleerde definities en relaties toepasbaar en begrijpelijk moeten zijn in de reguliere communicatie tussen de bij het beleidsproces betrokkenen.

(…)

Projectnummer : LTV

(…)

Omschrijving :

In het enige estuarium dat Nederland rijk is, de Westerschelde, is de interactie tussen menselijke activiteiten en het milieu bijzonder intensief en complex. Daarnaast is ook dit ook een kwetsbaar en gevoelig ecosysteem. De gevolgen van menselijke ingrepen op de fysische, biologische en chemische processen moeten dan ook vooraf bijzonder goed bekend zijn om een zorgvuldige en juiste afweging van belangen te kunnen maken. Dit project formuleert en definieert technisch-wetenschappelijke onderzoeksmodellen tav. de invloed van verdieping, zandwinning, ontpoldering en baggeren maar ook een windturbinepark en waterkwaliteitsmaatregelen, op het milieu.

(…)

Projectnummer : MSR

(…)

Omschrijving :

Het project richt zich het onderzoeken van de integrale (leef)milieu-effecten van luchtvaartverkeer rond luchthavens. Het betreft de luchtkwaliteit (chemisch) en de veiligheid en geluidsbelasting (beide fysisch). In andere projecten zijn afzonderlijke modellen voor de verschillende modellen in ontwikkeling, maar het ontbreekt vooralsnog aan de technisch-wetenschappelijke kennis voor het formuleren van een integraal model. Dmv. het opstellen van een aantal technisch-wetenschappelijke onderzoeksmodellen hiervoor alsmede het toetsen ervan, streeft dit project naar het vullen van de bestaande kennisleemten.

(…)

Projectnummer : RING

(…)

Omschrijving :

Intensief weggebruik en intensivering van het wegverkeer hebben grote effecten op de leefomgeving. Bij planning van nieuwe wegtraces alsmede bij het evalueren van de knelpunten in de bestaande traces, is het belangrijk dat er goede modellen bestaan die de relaties tussen de intensiteit van het wegverkeer en de ontwikkeling ervan enerzijds, en de effecten op de leefomgeving anderzijds, beschrijven. In het project zullen technisch-wetenschappelijke onderzoeksmodellen geformuleerd en getoetst worden ten einde te kunnen komen tot een model dat bruikbaar is binnen tracestudies.

(…)

Projectnummer : RLD

(…)

Omschrijving :

Vertaling van geluidsnivo's die gemeten worden rond vliegvelden naar de overlast die daarvan ervaren wordt door omwonenden, vereist de formulering van een technisch-wetenschappelijk interpretatiemodel, dat rekening houdt met de specifieke aspecten van de geluidsbeleving. Het onderzoek leidt nieuwe wetmatigheden af op basis waarvan technisch betere maatregelen geformuleerd kunnen worden ter vermindering van geluidsoverlast.

(…)

Projectnummer: ROM

(…)

Omschrijving :

Met name bij grootschalige ruimtelijke ordeningsprojecten (spoorwegen, vliegvelden, havens, stadsontwikkeling) is de besluitvorming sterk afhankelijk van de verwachte effecten van de voorgenomen ingrepen. Een correcte robuuste effect-voorspelling en analyse is daarom van groot belang voor de versterking en effectiviteit van de communicatie tussen verschillende betrokkenen. Het project richt zicht op het genereren van nieuwe technisch-wetenschappelijke kennis over de effecten op het leefmilieu van grootschalige infrastructurele werken dmv. het definieren, ontwikkelen en toetsen van een aantal verschillende onderzoeksmodellen ten einde te komen tot een prototype van een effectiever onderzoeksanalysemodel.

(…)

Projectnummer : STORM

(…)

Omschrijving :

Nieuwe modellen moeten worden ontwikkeld ten einde de potentiele functionaliteiten van watersystemen onder invloed van gebruik voor drinkwater, zwemwater, (over)stort of anders, te kunnen beschrijven op het niveau van de beinvloeding door de betrokkenen (waterleidingbedrijven, consumenten, bestuurders). In de voorbereiding hiervan worden een aantal technisch-wetenschappelijke onderzoeksmodellen geformuleerd en getoetst.

(…)

Projectnummer : STREAM

(…)

Omschrijving :

Dit project onderzoekt de relaties tussen het beheer van bovenstrooms gebieden (zoals ontbossing) en het beheer en gebruik van benedenstroomse gebieden via neerslag-afvoerrelaties. Hierbij wordt een ruimtelijk gedistribueerd neerslag-afvoermodel ontwikkeld in een GIS, dat deels aangestuurd wordt met gegevens die via Remote Sensing verkregen zijn. Gedurende de uitvoering van dit project worden diverse technisch-wetenschappelijk onderzoeks- en analysemodellen ontwikkeld.

(…)

Projectnummer : TVNOP

(…)

Omschrijving :

Dit project onderzoekt de impacts op het milieu die kunnen ontstaan als gevolg van het gebruik van de laatste grote open ruimtes in Nederland. Gezien de sterke afname van beschikbare open ruimtes is het van het hoogste belang de fysische, chemische en biologische processen te identificeren die door de in gebruik name van de open ruimte beinvloed worden, om zo "minimal impact policies" te kunnen opstellen. Daartoe zullen een aantal technisch-wetenschappelijke modellen opgesteld en getoetst worden, waarin geprobeerd wordt de genoemde processen en relaties te formaliseren.

(…)

Projectnummer : VISION

(…)

Omschrijving :

Mondiaal neemt de hoeveelheid water dat geschikt is voor de productie van drinkwater af terwijl de vraag naar drinkwater door de groei van de bevolking en welvaart toeneemt. In verschillende regios is de situatie nu al acuut. Dit project onderzoekt de mogelijkheden om daaraan wat te doen aan zowel de vraagkant als de aanbodkant. Hiertoe zullen een aantal onderzoeksmodellen geformuleerd en getoetst worden waarin de fysische, chemische en biologische processen (maar ook de andere factoren die van belang geacht worden) zijn ondergebracht die van belang geacht worden voor deze balans.

(…)

Projectnummer : WAALBOS

(…)

Omschrijving :

Dit project heeft tot doel het genereren van technisch-wetenschappelijke kennis middels de uitvoering van onderzoek omtrent de riviermorfologische processen in relatie met baggeren en storten van bagger. De riviermorfologische processen zijn technisch sterk afhankelijk van de actuele waterafvoersituatie.

Technisch-wetenschappeljik onderzoek van de directe en indirecte gevolgen van deze processen is noodzakelijk. Hiertoe worden verschillende onderzoeksmodellen ontwikkeld en getoetst.

(…)

Projectnummer : WIND

(…)

Omschrijving :

Bij dit project wordt een technisch-wetenschappelijk onderzoeksmodel ontwikkeld waarmee de milieu-effecten (bv. de beinvloeding van trekvogels, maar ook de geluidshinder voor de omgeving) van grootschalige windturbineparken wetenschappelijk geanalyseerd kunnen worden. Daartoe worden een aantal modelprototypes opgesteld en getoetst ten einde te kunnen komen tot de formulering van een onderzoeksmodel.

(…) "

- Bij besluit van 28 juni 1999 heeft verweerder de aanvraag met betrekking deze projecten afgewezen.

- Bij brief van 12 juli 1999 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

- Bij brief van 29 september 2000 heeft appellante verweerder desgevraagd nadere informatie verstrekt met betrekking tot de in het geding zijnde projecten. In de brief staat onder meer het navolgende vermeld:

"3A

(…)

Het op controleerbare en verifieerbare wijze vaststellen van milieu-effecten voor voorgenomen activiteiten is een onderwerp van de Milieu Effect Rapportages die niet alleen in Nederland, maar ook wereldwijd steeds vaker uitgevoerd (moeten) worden. Dit project onderzoekt of het mogelijk is om op generieke wijze de milieu-effecten van voorgenomen ingrepen te voorspellen.

(…)

De mogelijkheden voor het toepassen van de resultaten van dit onderzoek tbv. het definieren en implementeren van nieuwe technische fysieke producten of productieprocessen zijn legio, omdat het onderzoek ook de ongewenste effecten van ingrepen kan laten zien en zo kan aangeven voor welk aspect het product of productieproces verbeterd of vervangen dient te worden. Als voorbeeld kan gedacht worden aan een technieken waarmee, ten behoeve van nieuwe spoor- en of metrotunnels, geruisloos en zonder trillingen en dus ook zonder gevaar voor verzakkingen geboord kan worden onder bestaande bebouwing. Tot op heden zijn er bijvoorbeeld veel problemen in het boren in slappe (waterige) grond. Met de resultaten van het onderzoek zouden ontwerpspecificaties gedefinieerd kunnen worden voor technieken die zich richten op grondversteviging.

(…)

AILSEL

(…)

De wens van diverse landen om scheeps- en luchtvaartemissies in internationale territoria aan landen toe te delen. De resultaten kunnen mogelijk gebruikt worden ten behoeve van de internationale milieuwetgeving.

(…)

Het onderzoek kan leiden tot het ontwerp van nieuwe, technische oplossingen, met een grensoverschrijdend karakter, voor transporten die traditioneel per schip of door de lucht plaatsvinden. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld pijplijnverbindingen.

GHG

(…)

Het project onderzoekt wat de potentiële effectiviteit is van voorgestelde technische maatregelen ter beperking de uitstoot van broeikasgassen en de effecten daarvan alsmede op de wijzen waarop deze effectiviteit verbeterd kan worden.

(…)

Ten behoeve van de beantwoording van de onderzoeksvraag worden onderzoeks- en toetsingsmodellen geformuleerd.

(…)

Het onderzoek geeft inzicht in welke sectoren de meeste milieuwinst te verwachten valt van mogelijke emissiereductie. Hierdoor definieert het mogelijkheden voor implementatie van technisch nieuwe fysieke producten en productieprocessen. Een mogelijke toepassing betreft het gebruik van verschillende brandstoffen en brandstofcomposities (ie. afval gemengd met kolen) om de emissies te verminderen.

INTERWAD

(…)

Hoe kunnen op systematische wijze de fysische, chemische en biologische processen in de Waddenzee in beeld gebracht worden zodanig dat beleidsbeslissingen optimaal ondersteund kunnen worden middels het verhelderen van de gevolgen van dat beleid? Kern is "systematisch" en "gevolgen van beleid".

(…)

Visserij is een van de belangrijke activiteiten op de Waddenzee. Wanneer het onderzoek de gewenste resultaten oplevert, zouden de resultaten gebruikt kunnen worden om de visserij- activiteiten met technische oplossingen te verbeteren. Overbevissing en bijvangsten brengen een evenwichtige visstand en daarmee het ecosysteem in gevaar. Met de kennis voor de fysische, chemische en biologische processen in de Waddenzee zouden technische verbeteringen in de vorm van betere visnetten om incidentele vangsten van zeezoogdieren in fuiken en drijfnetten te voorkomen en het aantal bijvangsten te minimaliseren, gedefinieerd kunnen worden.

LTV

(…)

Er zijn geen wetenschappelijke modellen voor estuaria in het algemeen (en de Westerschelde in het bijzonder) die de voor beleidsvoering noodzakelijke resultaten kunnen berekenen van de invloed van verdieping, zandwinning, ontpoldering, baggeren en andere beheersmaatregelen.

(…)

De resultaten van dit onderzoek kunnen mogelijk gebruikt worden om de milieuproblemen in het Westerschelde systeem middels nieuwe technische fysieke producten op te lossen. Een voorbeeld hiervan is een "geul-tracking" systeem dat dynamisch en 3d-visueel aangeeft waar de scheepvaartgeul exact ligt (op basis van de grootste diepte) zodat toekomstige verdiepingen van de Westerschelde niet automatisch gepaard hoeven gaan met een verbreding van deze geul.

MSR

(…)

De resultaten van het onderzoek kunnen mogelijk gebruikt worden voor nieuwe technische fysieke producten die de problemen op de 3 aandachtsgebieden (emissies, veiligheid en geluid) tegelijkertijd oplossen. Hierbij kan gedacht worden aan een (rail)systeem voor het verplaatsen van vliegtuigen op de grond (waar zich de problemen concentreren).

RING

(…)

De resultaten van dit onderzoek zouden gebruikt kunnen worden voor het definiëren, ontwerpen en implementeren van bijvoorbeeld verkeersbegeleidingssystemen (zoals invoegdoseringen) die rekening houden met bv. de verschillen in emissies bij verschillende snelheden en met name bij snelheidsveranderingen (optrekken, afremmen).

RLD

(…)

Er bestaat geen goed model om gemeten geluidsniveaus te vertalen naar ervaren geluidsoverlast. Dit project bepaalt nieuwe wetmatigheden voor een fysiek verschijnsel (geluid) en de waarneming daarvan door verschillende sensoren (de "technische" meetapparatuur en de humane "meetapparatuur).

(…)

Het concrete technisch-wetenschappelijke vraagstuk dat in dit project onderzocht wordt betreft de relaties tussen gemeten geluidsoverlast (bijvoorbeeld meetapparatuur op plaatsen waar geluidoverlast geconstateerd, gemeld of vermoed wordt), bijvoorbeeld onderzoeksmodellen gemodelleerde geluidscontouren (op basis van actuele of voorspelde vliegbewegingen) en ervaren geluidsoverlast (door bijvoorbeeld omwonenden). Indien het mogelijk blijkt ervaren geluidsoverlast vast te stellen en gemeten geluidsoverlast te modelleren, dan kunnen daarmee technische maatregelen geformuleerd worden om de (ervaren) geluidsoverlast te verminderen (bijvoorbeeld technische verbeteringen aan vliegtuigmotoren, technische verbeteringen aan woonruimten). In het project worden diverse onderzoeksmodellen opgesteld en getoetst

(…)

Het gaat om fundamenteel technisch-wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoek is in dit stadium direct en uitsluitend gericht op het vermeerderen van technisch-wetenschappelijke kennis door het verrichten van eigen onderzoek. Het werk is (nog) niet aan een fysiek product gerelateerd.

Wanneer het onderzoek de gewenste resultaten oplevert, zouden de resultaten een toepassing kunnen vinden in de ontwikkeling van technisch nieuwe meetapparatuur voor geluid rondom vliegvelden. Deze nieuwe apparatuur zou een meer waarheidsgetrouw beeld kunnen geven van de daadwerkelijk ervaren geluidsoverlast. Op basis van de resultaten van het onderzoek zouden ook technische verbeteringen aan vliegtuigmotoren (met een verminderde ervaren geluidsbelasting) of technische verbeteringen aan woonruimten gedefinieerd en geïmplementeerd kunnen worden.

ROM

(…)

Welke technisch-wetenschappelijke onderzoeksmodellen moeten geformuleerd worden ten behoeve van de effectbeschrijving en -voorspelling van grootschalige infrastructurele ingrepen ten behoeve van de facilitering van de besluitvorming door ontwerpers, politici en burgers?

(…)

Het gaat om fundamenteel technisch-wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoek is in dit stadium direct en uitsluitend gericht op het vermeerderen van technisch-wetenschappelijke kennis door het verrichten van eigen onderzoek. Het werk is (nog) niet aan een fysiek product gerelateerd.

Wanneer het onderzoek de gewenste resultaten oplevert, zouden de resultaten een toepassing kunnen vinden bij de realisatie van grootschalige ruimtelijke ordeningsprojecten. Concreet zouden de resultaten gebruikt kunnen worden bij de bij de aanleg van een spoorweg. Een correcte robuuste effectvoorspelling en analyse is hierbij van groot belang.

STORM

(…)

De in dit onderzoeksproject ontwikkelde kennis kan mogelijk gebruikt worden voor beleidsvorming ten aanzien van watersystemen.

(…)

De resultaten van dit onderzoek zou kunnen leiden tot technische oplossingen voor het combineren van functies die tot op dit moment als onverenigbaar beschouwd worden zoals de drinkwaterfunctie en de zwemwater/recreatiefunctie. Door specifieke aanpassing van de filtersystemen die nu gebruikt worden zou zo'n combinatie mogelijk gemaakt kunnen worden.

STREAM

(…)

Het project leidt tot vermeerdering van de technisch-wetenschappelijk kennis over de interactie van bovenstrooms en benedenstrooms fysieke processen en de beheersbaarheid daarvan.

(…)

De resultaten van dit onderzoek kunnen mogelijk gebruikt worden voor beleidsvorming ten aanzien van stromingsgebieden als onderdeel van een project dat uitgevoerd wordt voor derden.

(…)

Resultaten van dit onderzoek zouden kunnen leiden tot technische oplossingen in het bovenstroomse gebied voor problemen in het benedenstroomse gebied. Een voorbeeld hiervan is een damcontrolesysteem waarvan de aansturing (al dan niet doorlaten van water) telemetrisch gestuurd wordt door de toestand van het benedenstroomse watersysteem (te kort of te veel aan water).

TVNOP

(…)

Deze middels dit onderzoeksproject gegenereerde kennis kan mogelijk gebruikt worden voor ruimtelijke planvorming ten aanzien van grote open ruimtes.

(…)

Dit onderzoek zou kunnen leiden tot het definiëren en implementeren van nieuwe technische alternatieven voor het gebruik van de laatste grote open ruimtes. Gedacht kan worden aan alternatieve locaties zoals kunstmatige eilanden of ondergrondse opties waarvan de uitwerking afhangt van de functie waarvoor een locatie gezocht wordt (bv. vliegveld in zee, ondergronds industrieën).

VISION

(…)

Het doel van het project is kennis over de mechanismen voor vraag en aanbod van (drink)water te genereren.

(…)

Deze kennis kan gebruikt worden bij de formulering van technische oplossingen in de beleidsmatige keuzen met betrekking tot (drink-)water.

(…)

De resultaten van dit onderzoek kunnen gebruikt worden voor de definiëring en implementatie van bv. nieuwe apparatuur voor de (terug)winning van water waarvan de specificaties uit dit onderzoek komen (bv. eenvoudig gebruik, eenvoudig onderhoud en minimaal energieverbruik).

WAALBOS

(…)

Inzicht in riviermorfologische processen in relatie tot de nautische functie van de rivier is van wezenlijk belang voor de planning van baggerwerkzaamheden.

(…)

De resultaten van dit onderzoek zouden gebruikt kunnen worden voor het definiëren en implementeren van nieuwe baggertechnieken en bijbehorende apparatuur (voor meten) en wellicht nieuwe baggerboten

WIND

(…)

De resultaten van dit fundamenteel technisch-wetenschappelijk onderzoek kunnen gebruikt worden bij de uiteindelijke technische inrichting van het fysieke windturbinepark: waar komen windturbines en hoe zien ze er uit. Met name het definiëren en implementeren van een ontwerp dat de impact op het leefmilieu van de vogels minimaliseert zou een nieuw technisch fysiek product kunnen zijn."

- Appellante is op 15 november 2000 en 4 december 2000 in de gelegenheid gesteld haar bezwaar mondeling toe te lichten.

- Bij besluit van 13 februari 2001 heeft verweerder op het onderhavig bezwaar beslist en daarbij zijn besluit tot afwijzing van de negen onderhavige projecten gehandhaafd.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit is verweerder bij zijn eerdere beslissing gebleven de werkzaamheden in genoemde negen projecten niet als S&O in de zin van de WVA aan te merken. Daartoe heeft verweerder onder meer het volgende overwogen.

Om van (fundamenteel) technisch-wetenschappelijk onderzoek in de zin van de WVA te kunnen spreken dienen de werkzaamheden te voldoen aan twee eisen, namelijk

- het onderzoek dient gericht te zijn op de verwerving van technisch nieuwe kennis en

- deze kennis dient mogelijk een praktische toepassing te vinden in technisch nieuwe fysieke producten, processen of programmatuur.

Verwerving van technisch nieuwe kennis houdt in dat er onderzoek wordt verricht naar de grondslagen van een bepaald fysiek verschijnsel en inzicht wordt verkregen in een onbekend werkingsprincipe van dat fysieke verschijnsel.

Aan de eerste eis wordt niet voldaan. Weliswaar leiden de onderzoeken tot een beschrijving of een model waarin de effecten van het menselijk handelen op de leefomgeving zijn weergegeven, maar hierdoor wordt geen technisch nieuwe kennis verkregen. Het onderzoeken en modelleren van de betreffende effecten en risico's leidt namelijk niet tot het in technisch opzicht vernieuwen van fysieke verschijnselen. Omdat de werkzaamheden van appellante niet zijn gericht op het onderzoeken van een onbekend werkingsprincipe dat mogelijk bepaalde toepassingen kan vinden in technisch nieuwe fysieke producten, technisch nieuwe productieprosessen of technisch nieuwe programmatuur, worden de werkzaamheden niet aangemerkt als technisch-wetenschappelijk onderzoek in de zin van de WVA.

In het verweerschrift is door verweerder het volgende aangevoerd:

"Voor alle duidelijkheid wil ik opmerken dat alle niet gehonoreerde projecten zijn afgewezen omdat niet werd voldaan aan het vereiste van het doel van de werkzaamheden. Met andere woorden: de werkzaamheden in het kader van de door appellante aangevraagde projecten zijn naar mijn mening niet gericht op het verwerven van technisch nieuwe kennis. Aan het beoordelen of de projecten voldoen aan het tweede vereiste (de toepassing) ben ik vervolgens niet meer toegekomen. Het geschil beperkt zich wat mij betreft dan ook met name tot de interpretatie van het begrip "technisch" in die zin dat er sprake moet zijn van werkzaamheden gericht op een werkingsprincipe betreffende enigerlei fysiek product of productieproces, zoals hieronder beschreven. Het zal echter duidelijk zijn dat beide vereisten met elkaar verweven zijn.

(…)

Uw College heeft in haar uitspraak van 11 januari 2000 (Nicolai Ruimtelijke Ordening en Infrastructuur B.V., AWB 97/1254 27000) aangegeven wat er verstaan moet worden onder het begrip "technisch". Hierin zegt uw College dat onderzoeksprojecten aan te merken zijn als technisch indien het bij die projecten gaat om de toepasbaarheid van een werkingsprincipe betreffende enigerlei fysiek product of productieproces dan wel enige vorm van software. Het is niet voldoende dat het onderzoek gericht is op fysieke verschijnselen, zoals bij Nicolai B.V. het geval was. De ontwikkelde concepten moeten gericht zijn op het in technisch opzicht vernieuwen van deze verschijnselen.

In haar uitspraak van 8 juni 2000 geeft uw College aan dat ook al hebben onderzoeken betrekking op het inrichten van gebieden, of milieu, socio-economische, fysische, chemische en biologische effecten, dit niet betekent dat deze onderzoeken op zich zelf zouden kunnen leiden tot nieuwe producten of productieprocessen.

Uit bedoelde uitspraken blijkt naar mijn mening dat het onderzoek betrekking moet hebben op een (of meerdere) werkingsprincipe(s) van een product of productieproces.

(…)

De reden dat ik van mening ben dat er geen sprake is van technische kennis, is dat de werkingsprincipes/gevolgen geen betrekking hebben op fysieke producten dan wel productieprocessen. Dit geldt voor alle niet gehonoreerde projecten. "

Ter zitting van het College heeft verweerder nog het volgende naar voren gebracht:

"Onderzoek gericht op fysieke verschijnselen is geen technisch wetenschappelijk onderzoek in de zin van de Wet indien de hieruit voorkomende concepten niet gericht zijn op een technische verbetering. Bij appellante is bij de ter discussie staande werkzaamheden geen sprake van gerichtheid op technische verbetering. Integendeel; de onderzoeken die hierbij door appellante worden verricht zijn met name gericht op de ontwikkeling van beleidsondersteunende modellen. Het doel is niet het verwerven van technische kennis.

In de uitspraak van Nicolai B.V. spreekt het College van "analyse van gegevens over bepaalde fysieke verschijnselen, met name in de sfeer van de sociale geografie, alsmede het op basis daarvan ontwikkelen van modellen om te komen tot een betere ruimtelijke ordening." Abstract gezien lijken deze werkzaamheden veel op die van appellante. Ook bij appellante is sprake van het analyseren en inschatten van gedragingen van fysieke verschijnselen zonder dat dit gericht is op het in technisch opzicht verbeteren van die verschijnselen. De werkzaamheden zijn niet gericht op de toepassing van een werkingsprincipe betreffende een fysiek product. Voor alle duidelijkheid; een kust, zee, bodem, landschappen en dergelijke, zijn fysieke verschijnselen maar worden door mij in beginsel niet gezien als fysieke producten.

Een werkingsprincipe zie ik als het in technische zin functioneren van een product, productieproces, dan wel software. Er wordt in de bestreden projecten geen onderzoek gedaan naar de grondslagen van de fysieke verschijnselen en ook geen inzicht verkregen in onbekende werkingsprincipes. Voor zover er naar aanleiding van de werkzaamheden van appellante eventuele fysieke ontwikkelingen voortkomen, zijn deze ontwikkelingen niet gebaseerd op aanbevelingen in technische zin van appellante. Appellante kan in de bestreden werkzaamheden hooguit aanbevelen dat er een technische ontwikkeling plaats dient te vinden. Maar zij geeft niet aan hoe die ontwikkeling er in technische zin uit moet komen te zien. Er dient naar mijn mening een direct verband te bestaan tussen het door een aanvrager verrichte onderzoek en de mogelijke toepassing. (…)

Het enkel noemen van een eventueel mogelijke ontwikkeling naar aanleiding van een onderzoek verricht door appellante is voor mij niet voldoende indien er geen sprake is van de bovenomschreven directe relatie.

(…)"

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft in haar beroepschrift onder meer het volgende aangevoerd:

" Punt 1

In eerdere correspondentie heeft Senter aangegeven wat verstaan wordt onder "werkzaamheden ter verwerving van technisch nieuwe kennis":

-de werkzaamheden dienen wetenschappelijk van aard te zijn; dit aspect staat gezien de achtergrond van Resource Analysis niet ter discussie; in de beroepszaak van 3 februari 2000 heeft Senter aangegeven hiermee in te stemmen

- de kennis dient nieuw te zijn voor het bedrijf; Resource Analysis heeft voor alle projecten in de aanvraag aangegeven dat dit zo is

- de verworven kennis dient technisch te zijn; Senter heeft aangegeven dat het onderzoek technische kennis genereert als het verschijnselen of werkingsprincipes betreft die biologisch, chemisch, biochemisch, fysisch, geologisch, geofysisch of biofysisch van aard zijn; Resource Analysis heeft in de aanvragen steeds aangegeven welke verschijnselen en/of werkingsprincipes onderzocht worden. Senter lijkt nu het standpunt in te nemen dat verschijnselen of werkingsprincipes die voornoemd karakter hebben maar die (direct of indirect) veroorzaakt worden door menselijk handelen, niet onder de definitie van "technisch" vallen. Deze afbakening is ad-hoc en komt niet voor uit de door de wetgever neergelegde voorwaarden. Sterker nog: onderzoek dat uiteindelijk leidt tot een nieuw product of productieproces betreft uiteindelijk altijd menselijke handelen.

Punt 2

Resource Analysis voert fundamenteel technisch-wetenschappelijk onderzoek uit. Dit houdt in dat er niet onmiddellijk een toepassing te noemen is. Dat wordt ook niet geëist. De motivatie van het College gebruikt termen als "mogelijk", "zou kunnen", "concept", "eventueel". In een wetenschappelijk benadering zou het dan ook zo moeten zijn dat niet degene die beweert dat er "een" toepassing is de bewijslast heeft, maar degene die beweert dat zo'n toepassing niet bestaat. Immers het foutief identificeren van een toepassing kan nooit tot de conclusie leiden dat er werkelijk niet zo'n toepassing bestaat. Met andere woorden, als Resource Analysis een toepassing aangeeft, of zelfs tientallen verschillende toepassingen, en Senter oordeelt daarover negatief, dan is daarmee niet vastgesteld dat zo'n toepassing niet bestaat. En volgens de motivatie van het College hoeft er slechts één zo'n toepassing te bestaan.

De wetgever heeft echter in dit geval bepaald dat het aan de aanvrager is om een traject te schetsen waaruit zou kunnen blijken dat er de mogelijkheid van zo'n toepassing is. (…)

Een objectieve beschouwing van deze procedure kan niet anders dan tot de conclusie leiden dat het niet uitsluitend aan Resource Analysis ligt dat de informatie niet doorkomt. Senter verschuilt zich achter de wettelijke regeling die er op neer komt dat de aanvrager moet zorgen dat de beoordelaar het begrijpt, en vrijlaat in hoeverre de beoordelaar zich coöperatief opstelt.

Naast bovengenoemde algemene punten wil Resource Analysis nog een bezwaar naar voren brengen. In de vijf beschikkingen zijn in totaal veertig projecten afgewezen. De motivatie voor de afwijzing is echter niet per project geformuleerd, ondanks het feit dat het geheel verschillende projecten zijn. Senter volstaat met een motivatie voor drie projecten en verwijst voor de andere projecten hiernaar. Resource Analysis heeft in het verleden al enige malen bezwaar bij Senter gemaakt tegen deze procedure. Het betreft aanvragen voor afzonderlijke projecten met project-specifieke kenmerken. Deze kenmerken zijn uitgebreid door Resource Analysis aangegeven. Senter wil niet per project aan geven aan welke beoordelingscriteria dit niet voldoet. Sterker nog, Senter is niet in staat deze beoordelingscriteria te overleggen. De motivaties blijven nu dan ook steken in een constatering dat een bepaald project niet voldoet, zonder aan te geven waarom dat voor het specifieke project zo is."

Ter zitting heeft appellante nog het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:

" Het geschil tussen SENTER en RA heeft betrekking op de interpretatie van het "fundamenteel technisch-wetenschappelijk onderzoek". In de motivatie van haar beslissingen richt SENTER zich volledig op het begrip "technisch" en gaat daarbij volkomen voorbij aan het aspect "fundamenteel". In het zoeken naar een sluitende definitie van het begrip "technisch" zwalkt SENTER tussen "toepassingsgericht" (er moet een "technische" toepassing zijn) en "werkingsprincipe" (dat "technisch" moet zijn). Als RA aantoont dat de onderzochte werkingsprincipes "technisch" zijn, dan vindt SENTER dat de toepassingen ontbreken of niet "technisch" zijn en andersom. Dit wekt het beeld van "willekeur".

"Complete" argumentaties (in de zin dat SENTER motiveert waarom bepaalde aspecten niet "technisch" zijn) worden niet gegeven, wat het voor RA uiterst moeilijk maakt de beoordelingen te pareren. In de hoorzittingen (in november en december 2000) wordt duidelijk dat de beoordelingen sterk afhangen van de expertise en affiniteiten van de (toevallige) beoordelaar. Ook dit roept het beeld op van "willekeur'.

Het beoordelingstraject door SENTER heeft inmiddels buitengewone proporties aangenomen: nu nog staan projecten ter discussie die reeds in 1996 (voor de S&O-aanvraag 1997) zijn ingediend. Vanaf 2000 heeft SENTER stelselmatig alle (inmiddels 4 aanvragen) van RA volledig afgewezen onder referentie naar de lopende beroepen. RA maakt al gebruik van de WBSO-regeling sinds de introductie n 1994. De werkzaamheden (wijze, onderwerp, doel) van RA zijn sindsdien niet veranderd: het is nog steeds hetzelfde bedrijf. Desondanks is er een groot verschil in de beoordelingen door SENTER te constateren. Opnieuw een indicatie van "willekeur".

SENTER bepleit dat doordat het begrip "technisch" in de Wet niet gedefinieerd is, deze definitie in de tijd tot stand komt en dus ook verandert. Het is echter zeer discutabel om met de inzichten van 2000 aanvragen te beoordelen uit 1996/1997 (…)

De meest recente interpretatie van het begrip "technisch" door SENTER speelt rond de relatie die "werkingsprincipe" en "inzicht in het werkingsprincipe" hebben met de mogelijke "toepassing" daarvan. SENTER lijkt nu de positie in te nemen dat "technisch" betekent dat onderzoek gericht moet zijn op de "toepassing van het werkingsprincipe" ipv. de "toepassing van het inzicht", waarmee geen ruimte wordt gelaten voor fundamenteel onderzoek. (…)"

5. De beoordeling

5.1 Partijen zijn verdeeld over de vraag of de werkzaamheden van appellante, als door haar omschreven, direct en uitsluitend zijn gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek, als bedoeld in artikel 1, lid 1, van de WVA.

Verweerder meent van niet en heeft bij het bestreden besluit met name als maatstaf gehanteerd dat van bedoeld technisch-wetenschappelijk onderzoek eerst kan worden gesproken indien de werkzaamheden zijn gericht op de verwerving van technische nieuwe kennis die mogelijk praktische toepassingen in nieuwe fysieke producten of productieprocessen zou kunnen vinden.

Naar het College eerder heeft overwogen, is bedoelde maatstaf in overeenstemming met hetgeen de wetgever met technisch-wetenschappelijk onderzoek heeft bedoeld (zie onder meer uitspraken van 22 oktober 1996, no. 95/1586/062/231, Stork Screens, en 17 augustus 1999, 97/1103, Rijksuniversiteit Leiden). De door verweerder ter zitting gegeven toelichting dat er een direct verband dient te bestaan tussen zodanig onderzoek en bedoelde mogelijke toepassing, begrijpt het College aldus dat indien de aldus verworven kennis bij praktische toepassing leidt tot een technisch nieuw fysiek product(ieproces), die nieuwe techniek het directe gevolg is van en mogelijk is geworden door de aldus verworven technische kennis.

5.3 Hetgeen appellante heeft aangevoerd, kan niet tot het oordeel leiden dat verweerder met hantering van bedoelde maatstaf haar werkzaamheden had moeten aanmerken als direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek.

Hiertoe overweegt het College dat het project ROM gericht is op de opstelling van onderzoeksmodellen voor de beschrijving van milieu-effecten ten behoeve van de besluitvorming, welke doelstellingen op zich zelf geen aanwijzing vormen dat deze werkzaamheden direct en uitsluitend zijn gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek. Noch zodanige onderzoeksmodel, noch een aldus verbeterde besluitvorming is aan te merken als een fysiek product of productieproces in de zin van artikel 1, lid 1, van de WVA. Dat de opstelling van bedoeld onderzoeksmodel technische kennis vereist, maakt ook de spoorweg waartoe vervolgens zou kunnen worden besloten, niet tot een technisch nieuw product in de zin van de WVA.

Het project AILSEL beoogt methoden voor toerekening van lucht- en scheepvaartemissies, die gebruikt kunnen worden ten behoeve van internationale milieuregelgeving. Deze doelstellingen vormen op zich zelf geen aanwijzing dat de werkzaamheden in dit project direct en uitsluitend zijn gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek. Appellantes toelichting dat dit aanleiding kan zijn tot nieuwe oplossingen als pijplijnverbindingen, duidt op een te ver verwijderd verband met haar werkzaamheden om met recht te kunnen spreken van een eventuele praktische toepassing van door haar verworven kennis in fysieke producten.

Dat deze producten voorts technisch nieuw in de zin van de WVA zouden kunnen zijn, maakt appellantes toelichting evenmin duidelijk.

Ook van nieuwe verkeerbegeleidings-, waterfilter- of damcontrole-systemen, waartoe de resultaten van het project RING , STORM respectievelijk STREAM zouden kunnen leiden, naar appellante heeft toegelicht, valt niet zonder meer aan te nemen dat deze de vorm zouden kunnen aannemen van een technisch nieuw fysiek product of productieproces; appellante heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt. Aangenomen dat door appellante genoemde systemen als zodanig nieuw zijn, betekent dat nog niet dat de realisatie ook een technische nieuw fysiek product vereist; dienaangaande heeft appellante ook geen aanknopingspunten geboden. Maar ook indien genoemde systemen wel zouden kunnen afhangen van een technisch nieuw fysiek product, is geenszins aannemelijk geworden dat appellante met haar werkzaamheden beoogt zelf de kennis te verwerven, waarmee zodanige nieuw product in technische zin gerealiseerd zou kunnen worden.

De omstandigheid dat de resultaten van STORM en STREAM gebruikt kunnen worden voor beleidsvorming, betekent niet dat die resultaten op zich zelf zouden kunnen leiden tot nieuwe producten of productieprocessen.

De projecten TVNOP, VISION en WIND zijn gericht op onderzoeksmodellen ten behoeve van ruimtelijke planvorming, over factoren die vraag en aanbod van (drink)water bepalen, respectievelijk over milieu-effecten van windturbineparken, hetgeen op zich zelf evenmin wijst in de richting van werkzaamheden die direct en uitsluitend zijn gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek. Appellante heeft toegelicht dat dit onderzoek zou kunnen leiden tot definitie en implementatie van technische alternatieven zoals een kunstmatig eiland of een ondergrondse optie, van nieuwe apparatuur voor (terug)winning van water, respectievelijk van een bepaalde technische inrichting, maar dit betekent nog niet dat zodanig technisch alternatief, nieuwe apparatuur of inrichting de vorm zou kunnen aannemen van een technisch nieuw fysiek product of productieproces. Bovendien is gesteld noch aannemelijk dat appellantes onderzoek er tevens op is gericht zelf de technische kennis te verwerven waarmee bedoelde technische alternatieven gerealiseerd zouden kunnen worden.

De werkzaamheden in het project RLD vinden, naar appellante heeft omschreven, hun neerslag vinden in een model waarin geluidsniveaus die rond vliegvelden worden gemeten, kunnen worden vertaald naar ervaren geluidsoverlast, op basis waarvan op beleidsniveau maatregelen tegen geluidsoverlast kunnen worden geformuleerd.

Dit wijst op zich zelf niet in de richting van werkzaamheden die direct en uitsluitend zijn gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek. Dat de beoogde technische kennis ter opstelling van bedoelde modellen, vereist is om vast te stellen welke geluidwerende maatregelen wenselijk zijn, betekent nog niet dat met deze kennis zodanige maatregelen ook technisch gerealiseerd zouden kunnen worden. Uit de door appellante gegeven omschrijving en toelichting valt ook niet te concluderen dat zij zelf de kennis beoogd te verwerven om die technische realisatie mogelijk te maken.

Aangaande 3A, GHG, LTV, en MSR overweegt het College dat ook deze projecten, blijkens de omschrijving in de aanvraag en de toelichting, gericht zijn op de opstelling van onderzoeksmodellen. Zoals hiervoor overwogen vormt zodanige doelstelling op zich zelf geen aanwijzing dat de desbetreffende werkzaamheden direct en uitsluitend zijn gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek. Bedoelde onderzoeksmodellen dienen voor de beschrijving van milieu-effecten van bouw- en andere activiteiten, van emissievermindering van broeikasgassen, van beheersmaatregelen, respectievelijk van luchtvaartverkeer rond luchthaven ten behoeve van het besluitvormingsproces. Dat de beschrijving van deze effecten aanleiding zou kunnen zijn tot ontwerpspecificaties voor technieken van grondversteviging, tot een ander brandstofgebruik, van transport, of van technisch nieuwe fysieke producten als railsystemen voor het verplaatsen van vliegtuigen, betekent nog niet - en appellant heeft ook niet aannemelijk gemaakt - dat tevens wordt beoogd zelf de kennis te verwerven, waarmee zodanige nieuwe processen of producten in technische zin gerealiseerd zouden kunnen worden.

Deze overwegingen zijn van overeenkomstige toepassing op de projecten INTERWAD en WAALBOS. Aangaande INTERWAD neemt het College mede in overweging dat appellantes onderzoek zoals in haar aanvraag omschreven en nadien toegelicht, niet specifiek de gevolgen van het visserijbeleid en van visserijtechnieken, maar de gevolgen van het geheel van processen in de Waddenzee betreft om beleidsbeslissingen te ondersteunen. Dat haar aldus omschreven onderzoek niet slechts resulteert in doelstellingen en beleidsbeslissingen, maar ook toepassing zou kunnen vinden in specifieke visserijtechnieken, die bovendien als technisch nieuw productieproces in de zin van de WVA beschouwd zouden kunnen worden, is niet aannemelijk geworden.

Dat verweerder aldus toetsend aan bedoelde maatstaf, bij het bestreden besluit is gebleven bij zijn afwijzing van genoemde projecten, getuigt naar het oordeel van het College niet van willekeur. De desbetreffende, ter zitting ontwikkelde grief van appellante treft derhalve geen doel.

5.4 Appellante heeft voorts aangevoerd dat zij fundamenteel wetenschappelijk onderzoek verricht, waarvan niet onmiddellijk een toepassing is te noemen, en heeft verweerder verweten voorbij te gaan aan het aspect "fundamenteel".

Voor zover appellante hiermee heeft willen bestrijden dat technisch-wetenschappelijk onderzoek gericht moet zijn op een werkingsprincipe van een bepaald product of productieproces en terstond met de beoogde technische verbetering daarvan een direct verband moet hebben, kan het College appellante hierin volgen. Immers, gelijk het College eerder heeft overwogen heeft de wetgever in de definitie van speur- en ontwikkelingswerk onderscheid gemaakt tussen onderzoek en ontwikkeling. Met dit onderscheid en de nadere begrenzingen van beide begrippen is niet verenigbaar dat werkzaamheden die in het teken staan van de ontwikkeling van bepaalde producten of productieprocessen, tevens worden aangemerkt als direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek in de zin van bedoelde begripsbepaling (vergelijk onder meer uitspraken van het College van 22 oktober 1996, 95/1586/062/231, Stork Screens, en van 15 december 1998, 97/314, Bureau Meeuws, en 97/413, Etko). De door verweerder aangehaalde overwegingen in de uitspraak van 11 januari 2000, 97/1254, Nicolai, wijzen niet in een andere richting, nu die overwegingen de vraag betreffen of de, in die zaak aan de orde zijnde, ontwikkeling van modellen van ruimtelijke ordening gericht is op het in technisch opzicht vernieuwen van steden- en wegenbouw, zijnde productieprocessen.

Appellantes betoog over het fundamentele karakter van haar onderzoek kan haar echter niet baten. De wettelijke term technisch-wetenschappelijk onderzoek bevat niet het woord "fundamenteel". Ook overigens valt niet in te zien dat de door appellante gewenste kwalificering van haar werkzaamheden als fundamenteel onderzoek, zou maken dat toetsing aan de hiervoor bedoelde maatstaf anders zou uitvallen dan in paragraaf 5.3 overwogen.

5.5 De slotsom is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002.

w.g. M.J. Kuiper w.g. R.P.H. Rozenbrand