-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 01/535 4 februari 2003
50001 herziening
Uitspraak op het verzoek om herziening van:
A, te B, verzoeker.
1. De procedure
Bij uitspraak van 14 mei 2001 in zaak no. AWB 99/188 heeft het College het beroep van verzoeker tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Minister) van 15 januari 1999 ongegrond verklaard.
Op 10 juli 2001 heeft het College een schrijven van mr. J.J. Nicolaas, medewerkster van de Stichting Univé Rechtshulp te Assen, optredend als gemachtigde van verzoeker, ontvangen, waarbij om herziening wordt verzocht van voornoemde uitspraak.
Bij verweerschrift, binnengekomen op 17 september 2001 heeft mr. J.P. Heinrich, advocaat te Den Haag, optredend als gemachtigde van de Minister, geconcludeerd tot afwijzing van dit verzoek om herziening.
Na de daartoe door partijen gegeven toestemming, heeft het College bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.
2. Het standpunt van verzoeker
De uitspraak van 14 mei 2001, om herziening waarvan wordt verzocht, is gebaseerd op een uitspraak van het College van 1 juni 1999 (C e.a./LNV). Op 19 juni 2001, AWB 00/581 (D/LNV), heeft het College evenwel een uitspraak gedaan waaruit blijkt dat een aanmelding door een betrokkene om voor een bepaalde hardheidscategorie van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij in aanmerking te komen, tot een beoordeling en daarmee tot een besluit leidt, waartegen bezwaar en beroep openstaan.
3. De beoordeling van het verzoek
Ingevolge artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het College op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden, die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij het College eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Gelet op deze voor herziening gestelde voorwaarden, dient het College in de eerste plaats vast te stellen of datgene wat door verzoeker als feiten en omstandigheden is aangedragen, wel als zodanig kan worden gekwalificeerd. Het College overweegt hierbij dat het rechtsmiddel herziening, zoals de wetsgeschiedenis van de Awb ook bevestigt, in de mogelijkheden voor een succesvol gebruik beperkt is, en dat het niet is gegeven om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de wel aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Het College stelt vast dat het verzoek enkel is gebaseerd op nieuwe rechtspraak van het College. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit verzoek dient te zijn dat latere rechtspraak de (gevolgen van) hieraan voorafgaande rechtspraak onverlet laat. Het College ziet in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, geen reden van dit uitgangspunt af te wijken.
Derhalve is niet aan de hierboven onder a geformuleerde voorwaarde voldaan en levert hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, geen grond voor herziening op.
Gelet op het vorenoverwogene dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
6. De beslissing
Het College wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen in tegenwoordigheid van S.F.E. Raeven, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2003.
w.g. J.A. Hagen w.g. S.F.E. Raeven