ECLI:NL:CBB:2003:AF5719
public
2015-11-12T14:10:23
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AF5719
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2003-02-21
AWB 02/362, 365, 366, 367, 407
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2003:AF5719
public
2013-04-04T18:31:32
2003-03-13
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2003:AF5719 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 21-02-2003 / AWB 02/362, 365, 366, 367, 407

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Nrs. AWB 02/362, 365, 366, 367, 407 21 februari 2003

4034 Heffing

Heffingen veeziektenfonds PVV

Uitspraak in de zaak van:

A B.V., te B, appellante,

gemachtigde: mr. A.L. Stegeman, advocaat te Roermond,

tegen

het Productschap Vee en Vlees, te Zoetermeer, verweerder,

gemachtigde: mr. P.A.M. Broers, werkzaam bij het secretariaat van verweerder.

1. De procedure

Op 27 februari 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen vier besluiten van verweerder, kenmerk btz/wjv nrs. 1134 tot en met 1137.

Op 12 maart 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder, kenmerk btz/wjv nr. 4016.

Bij brief van 8 maart 2002 heeft appellante de gronden van haar op 27 februari 2002 ingediende beroep aangevuld.

Op 14 mei 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 5 februari 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Partijen hebben hierbij hun standpunten toegelicht bij monde van hun gemachtigden. Namens appellante was tevens haar directeur, C, aanwezig.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De op 8 november 2000 door verweerders bestuur vastgestelde Verordening basisheffing veeziektenfonds 2001 (PBO-blad 2001, nr. 13) luidt, voorzover hier van belang:

"Artikel 1

1. Voor de toepassing van deze verordening geldt het bepaalde bij of krachtens de Verordening Algemene Bepalingen Heffingen.

2. In afwijking van het bepaalde in de Verordening Algemene Bepalingen Heffingen wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder:

a. kalveren: (…);

b. jonge geit: (…).

Artikel 2

1. Op voet van het bepaalde in artikel 2 van de heffingsverordening dieren 2001 is voor het veeziektenfonds PVV een heffing verschuldigd ten bedrage van:

a. f 0,50 per varken ten behoeve van de rekening-I-varkens;

(…)."

De op dezelfde datum door verweerders bestuur vastgestelde Verordening Bijzondere Heffing veeziektenfonds 2001 (PBO-blad 2001, nr. 13) luidt, voorzover hier van belang:

"Artikel 1

1. Voor de toepassing van deze verordening geldt het bepaalde bij of krachtens de Verordening Algemene Bepalingen Heffingen.

2. In afwijking van het bepaalde in de Verordening Algemene Bepalingen Heffingen wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder:

a. kalveren: (…);

b. jonge geit: (…).

Artikel 2

1. Op voet van het bepaalde in artikel 2 van de heffingsverordening dieren 2001 is voor het veeziektenfonds PVV een heffing verschuldigd ten bedrage van:

a. f 4,50 per varken ten behoeve van de rekening-I-varkens;

(…)."

De eveneens op 8 november 2000 door verweerders bestuur vastgestelde Heffingsverordening dieren 2001 (PBO-blad 2001, nr. 13) luidt, voorzover hier van belang:

"Artikel 1

1. Voor de toepassing van deze verordening geldt het bepaalde bij of krachtens de Verordening Algemene Bepalingen Heffingen.

(…)

Artikel 2

1. a. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift, is de ondernemer, die in het jaar 2001 een of meer dieren slacht of doet slachten, dan wel uitvoert aan het productschap ter dekking van zijn huishoudelijke uitgaven over die dieren en per diersoort een heffing verschuldigd (…)."

De op 12 november 1980 (nadien gewijzigde) door verweerders bestuur vastgestelde Verordening Algemene Bepalingen Heffingen luidt, voorzover hier van belang:

" Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

(…)

9. (…)

d. varkens: varkens, huisdieren, ongeacht hun leeftijd of gewicht."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij brief van 30 oktober 2000 heeft Nederland bij de Europese Unie een ontwerp-maatregel aangemeld overeenkomstig artikel 88, derde lid, EG, met als titel "Dierziektenbestrijding". Blijkens mededeling van 2 februari 2001, nr. SG(2001) D/285865, heeft de Commissie besloten geen bezwaar te maken tegen deze maatregel.

- Blijkens de in vermelde mededeling gegeven omschrijving betreft de steunmaatregel een algemenere regeling die een reeds bestaande maatregel, te weten een varkensheffing ter bestrijding van bepaalde varkensziekten, vervangt en voorziet in een regeling die zich mede uitstrekt tot runderen, schapen, geiten en pluimvee. De voorziene maatregelen ter bestrijding van dierziekten worden gefinancierd door het Dierziektenfonds, dat wordt gevoed door parafiscale heffingen, onder meer van verweerder. Deze heffingen vallen uiteen in een basisheffing en een bijzondere heffing. In de bekendmaking van de Commissie zijn de maximumtarieven van de heffingen opgesomd, gespecificeerd naar - voorzover hier van belang - diersoort. In deze opsomming is het varken als diersoort vermeld; biggen worden niet afzonderlijk genoemd.

- Bij nota's, gedateerd 13 september 2001, 11 oktober 2001, 26 oktober 2001, 11 januari 2002, 6 december 2001 en 21 februari 2002 heeft verweerder diverse heffingen aan appellante in rekening gebracht.

- Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze nota's, voorzover de in rekening gebrachte heffingen gebaseerd zijn op de Verordening basisheffing veeziektenfonds 2001 en de Verordening Bijzondere Heffing veeziektenfonds 2001.

- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.

3. De bestreden besluiten

Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.

4. Het standpunt van appellante

Appellante bestrijdt de besluiten, voorzover de hierin opgelegde heffingen op grond van de Verordening basisheffing veeziektenfonds 2001 en de Verordening Bijzondere Heffing veeziektenfonds 2001, betrekking hebben op biggen.

Appellante voert hiertoe aan dat de door de Commissie gegeven goedkeuring van de steunmaatregel slechts betrekking heeft op varkens en niet op biggen. Appellante geeft aan dat de onderhavige heffingen vooraf zijn gegaan door de varkensheffing, bedoeld in artikel 91a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: GWWD). Deze heffing varieert per categorie dieren binnen de diersoort varkens. Blijkens de bijlage, behorend bij artikel 91b GWWD, worden biggen 3,6 tot 5,5 maal lager beheven dan volwassen fokzeugen. De aldus ingerichte varkensheffing is door de Commissie goedgekeurd.

Uit de goedkeuring van de Commissie van 2 februari 2001 blijkt niet dat men van het systeem van verschillende heffingen voor verschillende categorieën varkens wilde afstappen. De Commissie heeft dan ook niet ingestemd met een wijziging van de heffing voor biggen in een - hogere - heffing die voor alle varkens, met inbegrip van biggen, geldt.

Bovendien vraagt verweerder aan ondernemers als appellante bij export apart opgave te doen van varkens en van biggen.

5. De beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van zowel de Verordening basisheffing veeziektenfonds 2001 als de Verordening Bijzondere Heffing veeziektenfonds 2001 (hierna tezamen te noemen: de heffingsverordeningen) is een heffing verschuldigd per varken. Nu de heffingsverordeningen zelf geen afwijkende definitie van "varken" bevatten, geldt ingevolge artikel 1, eerste lid, van de heffingsverordeningen, de definitie zoals deze is opgenomen in artikel 1, aanhef en onder 9, sub d, van de Verordening Algemene Bepalingen Heffingen. Laatstbedoelde bepaling merkt alle varkens, ongeacht leeftijd of gewicht, aan als varkens. Verweerder heeft derhalve terecht geoordeeld dat een big is aan te merken als varken in de zin van artikel 2, eerste lid, onder a, van de heffings-verordeningen. Door bij de toepassing van de heffingsverordeningen biggen en varkens op dezelfde voet te beheffen, heeft verweerder deze verordeningen dus juist toegepast.

Ten aanzien van de stelling van appellante dat het in de heffing betrekken van biggen geen deel uitmaakte van de maatregel zoals de Commissie deze heeft goedgekeurd, overweegt het College als volgt.

In de beschrijving van de maatregel, zoals neergelegd in de mededeling van de Commissie van 2 februari 2001, wordt, waar sprake is van de diersoort varkens, steeds dit begrip in algemene zin gebruikt en nergens gedifferentieerd naar bijvoorbeeld leeftijd of gewicht. Enig aanknopingspunt voor de veronderstelling dat, waar deze mededeling van varkens spreekt, hieronder niet mede biggen worden begrepen, heeft het College in deze mededeling niet kunnen vinden. Een dergelijk aanknopingspunt is ook niet gelegen in het feit dat de mededeling niet uitdrukkelijk aangeeft dat de benadering van de eerder aangemelde varkensheffing, die voorzag in een differentiatie binnen de diersoort varkens, werd verlaten. Immers, niet valt in te zien waarom een dergelijke expliciete vermelding noodzakelijk zou zijn, nu in de beschrijving van de steunmaatregel is vermeld dat sprake is van vervanging van de eerdere maatregel door een algemenere regeling, terwijl de beschrijving van de nieuwe maatregel, door ten aanzien van de diersoort varken slechts één heffingscategorie te vermelden, op zichzelf ondubbelzinnig is.

De omstandigheid dat verweerder, naar zijn stellen ten behoeve van andere heffingen, van ondernemers als appellante een opgave verlangt die wél onderscheid maakt tussen biggen en oudere varkens, brengt niet mee dat verweerder gehouden zou zijn hieraan, in afwijking van de heffingsverordeningen, gevolgen te verbinden voor de onderhavige heffingen.

Nu uit hetgeen appellante naar voren heeft gebracht niet blijkt, dat de door de regelgever in artikel 2, eerste lid, onder a, gekozen heffingsgrondslag zich niet zou verdragen met met geschreven of ongeschreven regels van hogere orde, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. C.J. Borman en mr. H.G. Lubberdink, in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2003.

w.g. C.M. Wolters w.g. W.F. Claessens