-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/314 26 februari 2003
29020 Wet op de kansspelen
Vergunning speelautomatenhal
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., te X, appellante,
gemachtigde: mr. A. Quispel, advocaat te Oud-Beijerland,
tegen
de burgemeester van Spijkenisse, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Evenblij-Streekstra, werkzaam bij de gemeente Spijkenisse.
1. De procedure
Bij brief van 22 januari 2002 heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam tegen het uitblijven van een besluit op haar bezwaarschrift van 23 april 2001, gericht tegen een besluit van de burgemeester van 6 april 2001. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden naar het College, waar het is ontvangen op 6 februari 2002.
Op 21 februari 2002 heeft verweerder alsnog op het bezwaar van appellante beslist. Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: AWB) wordt het beroep geacht mede tegen dit besluit te zijn gericht.
Bij brief van 9 april 2002 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld.
Op 29 mei 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 31 december 2002 heeft verweerder een aantal nadere stukken bij het College ingediend.
Op 14 februari 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Partijen hebben hierbij hun standpunten toegelicht. Appellante werd vertegenwoordigd door B; verweerder door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) bepaalt, voorzover hier van belang:
" Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. speelautomaat: een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;
b. behendigheidsautomaat: een speelautomaat waarvan het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spellen en het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de spelduur verlengd of het recht op gratis spelen verkregen wordt;
c. kansspelautomaat: een speelautomaat, die geen behendigheidsautomaat is;
(…).
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…).
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
c. in een inrichting, anders dan onder a of b, bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, indien het houden van een zodanige inrichting krachtens een vergunning van de burgemeester bij gemeentelijke verordening is toegestaan.
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in heteerste lid, vergunning wordt verleend
(…)."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft bij brief van 7 maart 2001, gericht aan de gemeente Spijkenisse, ter attentie van C, het volgende geschreven:
" Naar aanleiding van het gesprek dat wij op 26 februari 2001 bij u hebben gevoerd, bericht ik u als volgt nader.
Tijdens het bedoelde gesprek is van de zijde van cliënte te kennen gegeven dat zij in het door haar gehuurde pand aan Y een amusementshal wenst te openen.
B van mijn cliënte heeft aan u duidelijk gemaakt dat in de door hem beoogde amusementshal enkel zogenaamde behendigheidsapparaten zullen worden geplaatst. U moet in dit verband denken aan: videospellen en
- bijvoorbeeld - flipperkasten.
Heel nadrukkelijk is bij het bovenstaande aangetekend dat er geen kansspelen in de speelautomaten zullen worden geplaatst. In dit verband worden als kansspelen beschouwd: - bijvoorbeeld - fruitautomaten.
U heeft (…) duidelijk gemaakt dat ook voor de exploitatie van de door mijn cliënte beoogde apparaten, een vergunning zoals bedoelde in de Wet op de Kansspelen noodzakelijk is. (…)
In uw bedoelde brief heeft u aangegeven dat het niet mogelijk is om een speelautomatenhal in Spijkenisse te vestigen vanwege het ontbreken van een daartoe strekkende verordening.
(…)
Bij deze verzoek ik u beleefd namens cliënte om alle maatregelen in te stellen die ertoe leiden dat op zo kort mogelijke termijn wordt besloten over het opstellen van een verordening zoals hiervoor bedoeld. Indien zulks niet tot uw bevoegdheid behoort, verzoek ik u vriendelijk deze brief naar de bevoegde instantie door te geleiden."
- Bij brief van 6 april 2001 heeft verweerder als volgt geantwoord op de brief van 7 maart 2001:
" Krachtens artikel 30c lid 2 van de Wet op de kansspelen is het niet mogelijk om een vergunning ten behoeve van een speelautomatenhal te beperken tot alleen behendigheidsautomaten. (…)
Ik wijs hierbij dan ook uw verzoek voor het verkrijgen van een vergunning voor het exploiteren van een automatenhal in de zin van de Wet op de kansspelen af."
- Bij brief van 23 april 2001 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de weigering hem een vergunning te verlenen.
- Bij brief van 6 juni 2001 heeft appellante de gronden van haar bezwaar ingediend bij verweerder. Deze brief luidt, voorzover hier van belang:
" Tijdens de gevoerde bespreking in uw gemeentehuis op 26 februari 2001 is expliciet aan de orde gekomen dat de gedane aanvraag voor een vergunning door cliënt, waarbij de vergunning voor de speelautomatenhal wordt beperkt tot behendigheidsautomaten, afwijkt van eerder gedane aanvragen in uw gemeente. C deelde de aanwezigen mede dat er voor de gemeente-raad wellicht aanleiding zou zijn om alsnog een verordening in te stellen in die zin dat louter en alleen de exploitatie van behendigheids-automaten kan worden gerealiseerd.
Tot niet geringe verbazing van cliënt wordt zijn aanvraag nu grotendeels afgewezen, omdat artikel 30 c lid 2 van de Wet op de kansspelen blijkbaar niet de mogelijkheid biedt om een vergunning voor een speelautomatenhal te beperken tot alleen behendigheidsautomaten. (…)
(…)
Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden (…) verzoek ik u (…) uw beslissing van 6 april 2001 te heroverwegen in die zin dat cliënt alsnog een vergunning verkrijgt voor het exploiteren van een automatenhal in uw gemeente."
- Vervolgens heeft verweerder het besluit van 21 februari 2002 (hierna te noemen: het bestreden besluit) genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is meegedeeld dat de brief van 7 maart 2001 ter behandeling aan de gemeenteraad zal worden gezonden.
De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring is genomen in overeenstemming met het advies van de Algemene bezwaar- en beroepscommissie van de gemeente Spijkenisse van 16 oktober 2001. Dit advies luidt, voorzover hier van belang:
" Belanghebbende heeft naar onze mening, zo lezen wij tenminste (…) de brief van 7 maart 2001, en in het verlengde daarvan ook de gronden van het bezwaar, (…) bedoeld een verzoek bij de gemeenteraad in te dienen om een verordening vast te stellen. Daarbij lijkt het belanghebbende niet te gaan om een verordening op grond waarvan ook kansspelautomaten in een inrichting geëxploiteerd mogen worden, maar alleen om een regeling voor de exploitatie van behendigheidsautomaten.
In deze lezing heeft u in uw beslissing van 6 april 2001 iets afgewezen dat niet aangevraagd was, en is verder niets gedaan met het verzoek van belang-hebbende tot vaststelling van een verordening, over welk verzoek de gemeenteraad een besluit moet nemen.
Hieruit willen wij de formele conclusie trekken dat op belanghebbendes aanvraag, dat is (…) een verzoek van belanghebbende aan de raad om een besluit te nemen, c.q. een verordening vast te stellen, nog niet is beslist. Daaruit volgt ook dat uw brief van 6 april 2001 geen besluit bevat."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep verwezen naar haar bezwaarschrift.
5. De beoordeling van het geschil
De brief van 6 april 2001 waartegen het bezwaar zich richtte, laat er geen misverstand over bestaan dat een vergunning voor het houden van een inrichting als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet wordt geweigerd. De aldus gegeven beslissing is aan te merken als besluit in de zin van artikel 1:3 van de AWB. Dat aan het besluit geen hierop gericht verzoek van appellante ten grondslag lag, doet aan het besluitkarakter niet af. Ten onrechte heeft verweerder dus in de afwezigheid van een besluit reden gevonden het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Het beroep is in zoverre gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Vast staat dat een gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet niet is vastgesteld. Volgens vaste jurisprudentie van het College is de gemeenteraad bevoegd - door geen verordening vast te stellen - het vestigen van een speelautomatenhal in zijn geheel verboden te laten.
Het voorgaande brengt met zich dat verweerder niet de bevoegdheid toekomt om een vergunning voor het houden van een hal met behendigheidsautomaten - welke automaten ingevolge artikel 30 van de Wet speelautomaten zijn - te verlenen.
Omdat verweerder, opnieuw beslissend op het bezwaarschrift, niet anders kan doen dan de weigering van de vergunning te handhaven, ziet het College aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de AWB te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven.
Gelet op het vorenoverwogene heeft appellante geen belang bij een afzonderlijke beoordeling van het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift.
Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als vermeld in het dictum van deze uitspraak.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 februari 2002;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van EUR 322,--, onder aanwijzing van de
gemeente Spijkenisse als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat de gemeente Spijkenisse aan appellante haar griffierecht ten bedrage van EUR 218,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2003.
w.g. C.J. Borman w.g. M.H. Vazquez Muñoz