ECLI:NL:CBB:2003:AF6879
public
2015-11-10T14:53:08
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AF6879
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2003-03-12
AWB 02/599
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2003:AF6879
public
2013-04-04T18:35:14
2003-04-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2003:AF6879 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 12-03-2003 / AWB 02/599

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 02/599 12 maart 2003

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

D , te K, appellant,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Teigeler.

1. De procedure

Op 9 april 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 maart 2002, verzonden op 29 maart 2002.

Bij dit besluit is het bezwaarschrift van appellant van 12 december 2001 tegen het besluit van 6 december 2001, waarbij is beslist op appellants aanvraag in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling), ongegrond verklaard.

Verweerder heeft op 8 juli 2002 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2003, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht, verweerder bij monde van zijn gemachtigde.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 24 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 luidt als volgt:

"In afwijking van artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 mogen de lidstaten voor de in bijlage X van de onderhavige verordening bedoelde gewassen en voor de door de betrokken lidstaten vast te stellen gebieden die in de in die bijlage versnelde regio's gelegen zijn, de inzaaitermijn tot uiterlijk 15 juni verlengen.

Wanneer de verlenging van de inzaaitermijn voor alle akkerbouwgewassen geldt, mogen de lidstaten voor de producten in de betrokken gebieden ook de termijn voor indiening van de aanvragen voor areaalbetalingen tot uiterlijk 15 juni of tot de uiterst inzaaidatum ingeval die datum eerder dan de eerstgenoemde uitvalt, verlengen."

De Regeling houdt onder meer het volgende in.

"Artikel 6

1. Om voor een subsidie in aanmerking te komen dient de producent bij LASER een aanvraag oppervlakten in.

2. Een aanvraag oppervlakten heeft betrekking op alle percelen die behoren tot het bedrijf van de producent.

Artikel 7

1. Voor een aanvraag oppervlakten of mededeling in het kader van deze regeling maakt de producent gebruik van een door LASER vastgesteld formulier dat door de producent volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.

2. Bij de indiening van een formulier, als bedoeld in het eerste lid, legt de producent alle bewijsstukken over ten aanzien waarvan zulks wordt verlangd ingevolge het betreffende formulier, dan wel ingevolge deze regeling.

3. De producent is verplicht degene die belast is met de uitvoering van deze regeling op diens verzoek alle ter zake van die gegevens gewenste nadere inlichtingen terstond en naar waarheid te verstrekken.

4. LASER is belast met de uitvoering van deze regeling waaronder begrepen het uitreiken van formulieren, alsmede met het wederom in ontvangst nemen van de formulieren met bijbehorende bescheiden."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant heeft op 19 april 2001 op een hiertoe bestemd formulier op grond van de Regeling een aanvraag akkerbouwsubsidie ingediend.

- Bij brief van 12 juni 2001 is appellant er op gewezen dat hij in zijn aanvraag het overzicht gewaspercelen niet volledig en/of juist heeft ingevuld.

- Bij brief van 23 oktober 2001 heeft de teammanager van LASER appellant meegedeeld dat zijn aanvraag na beoordeling onvolledig en/of (gedeeltelijk) onjuist is bevonden, daar de door appellant ingevulde combinatie van de gebruikscode en de bijdragecode bij de percelen met volgnummers 3 en 6 niet is toegestaan.

- In reactie heeft appellant bij brief van 2 november 2001 de gebruikscode van percelen 3 en 6 gewijzigd van code 7 (in gebruik genomen landbouwgronden) in code 5 (verklaring gebruik akkercode). Hij heeft evenwel niet het door verweerder gevraagde bewijsmateriaal met betrekking tot deze wijziging in de vorm van een Verklaring gebruik akkerland meegestuurd.

- Bij besluit van 6 december 2001 is de aanvraag van appellant toegewezen voor 2,80 hectare zomergerst. Deze toewijzing heeft betrekking op percelen 1 en 4. De aanvraag is voor wat betreft percelen 3 en 6 afgewezen.

- Appellant heeft bij schrijven van 11 december 2001 bezwaar gemaakt. Hij heeft daarbij gesteld dat de toewijzing betrekking dient te hebben op 11,30 hectare.

- Op 11 maart 2002 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen appellant en een medewerker van verweerders departement. Naar uit een telefoonnotitie blijkt is tijdens dat gesprek vastgesteld dat appellant niet beschikte over een Verklaring gebruik akkerland. Appellant had echter wel een gebruiksverklaring MINAS. Een dergelijke verklaring kan onder omstandigheden dienen als bewijs in geval code 8 is ingevuld.

- Appellant heeft de MINAS verklaring in bezwaar in geding gebracht.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt - onder meer - het volgende in.

"Als producent bent u verantwoordelijk voor het juist invullen van uw eigen aanvraag. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen in beginsel voor uw rekening te blijven, behalve in het geval er sprake is van een duidelijke fout. Er is sprake van een duidelijke fout, indien redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de aanvraag die opgave conform uw bedoeling was. Objectief moet derhalve vast staan dat de destijds gedane opgave kennelijk fout was.

Er is sprake van een duidelijke vergissing in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die wijst op een vergissing.

Voordat LASER de bijdragecode van de percelen 3 en 6 veranderde, zat er een duidelijke fout in uw aanvraag, aangezien u een niet toegestane combinatie van gebruikscode en bijdragecode had ingevuld. LASER heeft u daarom bij brief van 23 oktober 2001 in de gelegenheid gesteld om dit te veranderen. Aangezien uw reactie onvoldoende was is deze wijziging door LASER niet doorgevoerd. In uw bezwaarschrift verzoekt u om de gebruikscode alsnog te veranderen in code 5.

Als u een akkerbouwbijdrage aanvraagt voor percelen waarvan u niet de eigenaar, (erf)pachter of vruchtgebruiker bent, dan moet u het formulier Verklaring gebruik akkerland invullen. Ook de eigenaar, (erf)pachter of vruchtgebruiker van de percelen moet het formulier ondertekenen. Dit blijkt ook uit de brochure "Toelichting bij de Aanvraag oppervlakten/Gebruik gewaspercelen voor het jaar 2001". Het formulier moet bewaard worden bij de eigen administratie en getoond kunnen worden aan medewerkers van de AID als zij uw percelen komen controleren. Een MINAS Grondgebruikersverklaring kan de Verklaring gebruik akkerland vervangen indien het perceel voldoet aan de definitie akkerland. Daarnaast moet de periode waarin u het perceel in gebruik heeft, minimaal de looptijd van de verplichtingen bestrijken die voortvloeien uit de Regeling EG--steunverlening akkerbouwgewassen.

In uw reactie van 2 november 2001 heeft u aangegeven dat de percelen 3 en 6 met gebruikscode 5 opgegeven hadden moeten worden. U heeft echter geen Verklaring gebruik akker(and bij uw reactie gevoegd. Uit telefonisch contact dat LASER met u gehad heeft op 11 maart 2002 blijkt dat u niet over een verklaring gebruik akkerland beschikt. Wel heeft u een MINAS Grondgebruiksverklaring. Zoals hierboven reeds aangegeven kan deze verklaring de Verklaring gebruik akkerland vervangen, mits u aan de voorwaarden voldoet. In dat geval had u dus de gebruikscode van 7 moeten veranderen in 8.

Op verzoek van LASER heeft u dezelfde dag een brief van Bureau heffingen betreffende de registratie van de gegevens van de Minas Grondgebruiksverklaring gefaxt. Uit deze brief blijkt dat U 14,50 hectare grond in gebruik heeft van mevrouw Van Dam-Holsten. U heeft de grond in gebruik van 20 juni 2001 tot en met 1 januari 2002. De uiterste inzaaidatum voor steungewassen is in 2001 op grond van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 15 juni 2001. Dit betekent dat u, om de Verklaring gebruik akkerland te kunnen laten vervangen door de Minas Grondgebruiksverklaring, de grond in gebruik moet hebben vanaf uiterlijk 15 juni 2001. Volgens de brief van Bureau heffingen heeft u de grond echter in gebruik vanaf 20 juni 2001, waardoor u niet aan de voorwaarden voldoet.

Het bovenstaande geeft mij geen aanleiding om het bestuit van de teammanager te herroepen. U beschikt niet over een Verklaring gebruik akkerland, waardoor de gebruikscode niet veranderd kan worden in 5. Daarnaast voldoet ook uw Minas Grondgebruiksverklaring niet, waardoor u deze niet mag gebruiken om de Verklaring gebruik akkerland te vervangen. LASER heft de bijdragecode daarom terecht op 999 (geen bijdrage) gezet."

Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder nog het volgende verklaard.

"Vooropgesteld dient te worden dat de gebruikscode op zichzelf niet van doorslaggevend belang is voor de vraag of er recht op subsidie bestaat. De betrokken Europese verordeningen eisen slechts dat appellant aan kan tonen dat hij ten aanzien van de betrokken percelen als producent geld. Er dient immers uitgesloten te kunnen worden dat voor dezelfde percelen meerdere malen per jaar subsidie kan worden aangevraagd.

In zoverre kan er ten aanzien van gebruikscodes ook geen sprake zijn van ongeoorloofde wijzigingen, zodat verweerder ten onrechte in de bestreden beslissing heeft overwogen dat appellant zijn aanvraag niet kon wijzigen en verweerder ten onrechte de bijdragecode heeft gewijzigd in geen bijdrage.

Echter de inhoudelijke reden voor de weigering om subsidie te verlenen is wel juist. Gezien het feit dat appellant op grond van de Europese verordeningen voor de ingangsdatum van de MINAS verklaring al de percelen in had dienen te zaaien, heeft hij onvoldoende aangetoond dat hij als producent van de betrokken percelen dient te gelden."

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft in zijn beroepschrift het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

"Het afwijzen van bovenstaande heeft als reden uwerzijds, dat ik van 2001 geen grondgebruikersverklaring heb ingestuurd.

De minas verklaring had ik wel maar was gedateerd 20 juni 2001, naderhand bleek dat 15 juni 2001 de einddatum was.

Voorgaande jaren was het gebruikelijk dat de grondgebruikersverklaring reeds bij het toegstuurde paket van Laser aanwezig was, zodat dit niet apart hoefde te worden aangevraagd.

Ondanks dat ik toch enkele malen telefonisch kontakt hieromtrent met Laser heb gehad, hebben zij mij hier niet op gewezen.

Het gepachte land is 14.50 ha. En al 24 jaar pacht ik deze gronden van mijn ouders, door overlijden van mijn vader, de laatste 12 jaar van mijn moeder."

Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij de grond van zijn ouders respectievelijk zijn moeder heeft gepacht op basis van een eenjarige pachtovereenkomst

5. De beoordeling van het geschil

De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de motivering van het bestreden besluit een gebrek vertoont, nu hierin ten onrechte is vermeld dat een verkeerde gebruikscode is gebruikt. Het gebrek betreft echter niet de kern van de onderbouwing van de (gedeeltelijke) weigering akkerbouwsteun te verlenen. Deze is gelegen in de omstandigheid dat appellant onvoldoende heeft aangetoond dat hij als producent voor de percelen 3 en 6 aangemerkt dient te worden. Zulks blijkt ook uit het bestreden besluit. Het College ziet dan ook geen aanleiding om het bestreden besluit reeds op grond van deze gedeeltelijk gebrekkige motivering te vernietigen. Appellant is immers niet in zijn processuele belangen geschaad door de geschetste gang van zaken.

Partijen houdt thans nog uitsluitend verdeeld of appellant heeft aangetoond dat hij ten aanzien van de betrokken percelen 3 en 6 als producent dient te gelden. Het College overweegt ter zake als volgt.

Op grond van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 was de uiterste inzaaidatum voor steungewassen in 2001 15 juni 2001. Appellant diende derhalve op deze datum producent in de zin van de Regeling te zijn. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij als producent heeft te gelden in de bezwarenprocedure een zogenoemde MINAS verklaring in geding gebracht. Uit deze verklaring valt evenwel slechts af te leiden dat de in geding zijnde percelen hem eerst vanaf 20 juni 2001 in gebruik zijn gegeven. Het College kan op grond van de MINAS verklaring dan ook slechts concluderen dat appellant op 15 juni 2001 geen producent in de zin van de Regeling was. Appellant heeft ook niet op andere wijze aannemelijk kunnen maken dat hij op die datum wel als producent heeft te gelden. Hij heeft geen Verklaring gebruik akkerland of een op 15 juni 2001 geldende pachtovereenkomst overgelegd. Appellant heeft ter zitting aangegeven niet over deze stukken te beschikken. Met de ter zitting overgelegde stukken - een op 1 november 1996 geëindigde pachtovereenkomst en een verklaring van de moeder van appellant - kan verweerder bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening houden. Bovendien kunnen zij evenmin tot een ander oordeel leiden. De overeenkomst was immers op

15 juni 2001 niet van kracht, terwijl aan de verklaring van de moeder van appellant om voor de hand liggende redenen geen doorslaggevende betekenis toegekend kan worden.

Ook appellants - op zichzelf juiste - constatering dat slechts sprake is van een overschrijding met een paar dagen zou hem niet kunnen baten. De betrokken communautaire regelgeving geeft verweerder niet de bevoegdheid om van deze peildatum af te wijken. Het is daarenboven nu eenmaal een onvermijdelijk gevolg van het hanteren van een peildatum dat er aanvragers zijn die net niet aan die datum voldoen en op die grond geen aanspraak kunnen maken op akkerbouwsteun.

De slotsom is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D. Roemers in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003.

w.g. Roemers w.g. R. Meijer