ECLI:NL:CBB:2003:AF7107
public
2015-11-10T15:03:29
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AF7107
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2003-04-03
AWB 02/1308
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2003:AF7107
public
2013-04-04T18:36:02
2003-04-11
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2003:AF7107 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 03-04-2003 / AWB 02/1308

-

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 02/1308 3 april 2003

20311 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant van een tuchtbeschikking door het Tuchtgerecht Productschap voor Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector (verder: Tuchtgerecht).

1. De procedure

Bij tuchtbeschikking nr. TPPE 50/2002, gewezen op 17 juni 2002, heeft het Tuchtgerecht aan appellant een maatregel opgelegd.

Op 28 juni 2002 heeft appellant bij het College een beroepschrift ingediend tegen die tuchtbeschikking.

De secretaris van het Tuchtgerecht heeft het College bij brief van 9 juli 2002 de stukken doen toekomen.

Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 17 december 2002. Ter zitting zijn inlichtingen verstrekt door mr. R.B.R. Henke en ing. M. van Alphen, beiden werkzaam bij het Gemeenschappelijk Secretariaat van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (hierna: Productschap). Appellant is, vergezeld van zijn echtgenote C, eveneens ter zitting verschenen.

2. De grondslag van het geschil

In de op 11 november 1999 door het Bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren vastgestelde Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 1

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

15. vleeskuikenbedrijf: inrichting die wordt gebruikt voor het houden van vleeskuikens;

(…)

Artikel 6

1. Indien een besmetting met de in de Bijlage bedoelde schadelijke micro-organismen bij een koppel pluimvee is vastgesteld dient, onverminderd enig ander wettelijk voorschrift, de ondernemer die een pluimveebedrijf uitoefent, op wiens bedrijf het betreffende koppel zich bevindt, onmiddellijk na het ontruimen van de stal waarin hij dat koppel heeft gehouden, de betreffende stal grondig te reinigen en te ontsmetten.

(…)

3. Na het reinigen en ontsmetten, als bedoeld in het eerste lid, is de ondernemer verplicht een onderzoek op de aanwezigheid in de stal van de in de Bijlage onderdeel a. bedoelde schadelijke micro-organismen uit te laten voeren door een erkende instantie. Het Bestuur kan nadere regels stellen omtrent het tijdstip waarop de in de vorige zin bedoelde onderzoek dient plaats te vinden.

(…)

Artikel 9

Het Bestuur kan nadere regels stellen inzake onderwerpen waarop deze verordening van toepassing is.

Artikel 10

1. Overtredingen van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn strafbare feiten.

2. Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel (…) 6 (…) worden tevens tuchtrechtelijke maatregelen gesteld.

3. De tuchtrechtelijke maatregelen (…) zijn:

a. een berisping;

b. een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, welke geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd;

c. (…)

Bijlage

Lijst van de in artikel 4 (…) bedoelde schadelijke micro-organismen

a. Salmonella : Salmonella spp., d.w.z. alle typen Salmonella;

(…)"

Artikel 6 van het, eveneens op 11 november 1999 door voormeld Bestuur vastgestelde, Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999 luidde, voorzover hier van belang, als volgt:

"1. In het geval dat twee keer achtereenvolgend in een stal bij een koppel vleeskuikens een besmetting met Salmonella is aangetoond dient de stal te worden onderzocht op de aanwezigheid van Salmonella."

Bij besluit van 7 september 2000 (2000-III) heeft het Bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren artikel 6, lid 1, van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999 gewijzigd, in die zin dat de zinsnede "twee keer achtereenvolgend" is komen te vervallen. Deze wijziging is met ingang van 4 november 2000 in werking getreden.

3. Het berechtingsrapport

Het berechtingsrapport, op 23 oktober 2001 opgemaakt door P.R. de Gooijer en T.H. Weitenberg, controleurs bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten, heeft, voorzover hier van belang, de navolgende inhoud:

"Op 18 september 2001 omstreeks 09.30 uur bevonden wij, relatanten P.R. de Gooijer en T.H. Weitenberg, ons op een perceel gelegen aan de van D-weg te B.

Aldaar is het vleeskuikenbedrijf van A gevestigd, geregistreerd bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren onder nummer *, zijnde een vleeskuikenbedrijf als bedoeld in artikel 1 aanhef onder 15 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999.

Wij bevonden ons aldaar ter controle op de voorschriften van de "Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999" en het "Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999".

Uit beschikbare informatie is het ons, relatanten, bekend dat er op bedoeld vleeskuikenbedrijf onder meer op 18 juli 2000, 12 september 2000, 7 november 2000, 2 januari 2001, 27 februari 2001, 1 mei 2001, 22 juni 2001 en 16 augustus 2001 respectievelijk 171.000, 171.500, 171.000, 170.600, 171.000, 152.000, 152.000 en 170.000 kuikens zijn opgezet. Tevens zagen wij dat op bedoeld perceel vijf pluimveestallen waren gevestigd.

Op tijd en plaats voornoemd spraken wij aldaar met een persoon aan wie wij ons in onze functie bekend maakten en die wij met het doel van onze komst in kennis stelden en die ons verklaarde A te zijn, hierna te noemen betrokkene.

Vergezeld door betrokkene controleerden wij voornoemd vleeskuikenbedrijf.

Mede aan de hand van de aan ons ter beschikking gestelde administratie zagen wij dat op de navolgende wijze niet aan de verplichtingen was voldaan:

- niet aangetoond kon worden dat na de op 6 oktober 2000 in hok 1 tot en met 5, 4 december 2000 in hok 1, 3 en 4, 22 maart 2001 in hok 4, 1 juni 2001 in hok 1 en 2 en 21 juli 2001 in hok 5 geconstateerde Salmonellabesmettingen van de respectievelijk op 12 september 2000, 7 november 2000, 27 februari 2001, 1 mei 2001 en 22 juni 2001 opgezette vleeskuikens, na het reinigen en ontsmetten van de stallen en voor de opzet van nieuwe kuikens op respectievelijk 7 november 2000, 2 januari 2001, 1 mei 2001, 22 juni 2001 en 16 augustus 2001 een onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen in de stallen was uitgevoerd door een erkende instantie;

zijnde verplichtingen zoals voorgeschreven in artikel 6 lid 3 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999, jo. artikel 6 lid 1 van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999.

(…)

Naar aanleiding van deze bevindingen spraken wij, relatanten, op plaats en datum voornoemd omstreeks 10.45 uur betrokkene, die ons desgevraagd opgaf te zijn:

Betrokkene: - - - - - - - - - - A - - - - - - - - - - -

geboren op * te E, wonende van D-weg, B, van beroep pluimveehouder.

Na betrokkene met de bevindingen in kennis gesteld te hebben, verklaarde hij ons op onze vragen het volgende, zakelijk weergegeven:

"Ik ben eigenaar van dit vleeskuikenbedrijf en als zodanig verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken binnen dit bedrijf. Het bedrijf staat bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren geregistreerd onder nummer *.

Voor wat betreft het niet laten uitvoeren van een swabonderzoek na de positieve uitgangscontroles op 6 oktober 2000, 4 december 2000, 22 maart 2001, 1 juni 2001 en 21 juli 2001, kan ik u mededelen dat ik niet op de hoogte was van het feit dat er een swabonderzoek uitgevoerd moest worden.

Verder heb ik u niets te verklaren."

Wij hebben betrokkene medegedeeld dat tegen hem een berechtingsrapport ten behoeve van het Tuchtgerecht van het Productschap voor Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector, zal worden opgemaakt.

Op 27 oktober 1997, 17 december 1998 en 12 april 2000 zijn eveneens inspecties door een inspecteur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten in het kader van de "Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij" uitgevoerd. Tijdens de inspectie op 17 december 1998 is betrokkene eveneens gewezen op een afwijking met betrekking tot het swabonderzoek.

Hiervan hebben wij, ieder voor wat betreft zijn deel, dit berechtingsrapport naar waarheid opgemaakt, gedagtekend en ondertekend te Barneveld op 23 oktober 2001."

4. De bestreden tuchtbeschikking

Bij de bestreden tuchtbeschikking heeft het Tuchtgerecht als volgt overwogen en beslist:

"Aan de orde is het in het genoemde berechtingsrapport gestelde verwijt dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder nummer *:

niet kan worden aangetoond dat na de op 6 oktober 2000 in hok 1 tot en met 5, de op 4 december 2000 in stal 1, 3 en 4, de op 22 maart 2001 in stal 4, de op 1 juni 2001 in stal 1 en 2 en de op 21 juli 2001 in stal 5 geconstateerde Salmonella besmettingen van de respectievelijk op 12 september 2000, 7 november 2000, 27 februari 2001, 1 mei 2001 en 22 juni 2001 opgezette vleeskuikens en na het reinigen en ontsmetten van de stallen, een onderzoek op de aanwezigheid van het schadelijke micro-organisme Salmonella in deze stallen is uitgevoerd door een erkende instantie. Vervolgens zijn op respectievelijk 7 november 2000, 2 januari 2001, 1 mei 2001, 22 juni 2001 en 16 augustus 2001 nieuwe kuikens opgezet.

Op grond van het bovenstaande overweegt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector, het volgende: Voor de pluimveesector is een "Plan van Aanpak" opgesteld om besmettingen van pluimvee met Salmonella en Campylobacter terug te dringen teneinde de consument een betere bescherming te bieden tegen mogelijke door deze besmettingen te veroorzaken gezondheidsproblemen. Een samenstel van maatregelen is thans van kracht op grond van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999. Teneinde het met het plan van aanpak beoogde doel te bereiken is het van het grootste belang dat een ieder zich houdt aan het totale pakket van de geldende maatregelen.

Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaring van de heer A, ter zitting vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, dat geregistreerd is bij het Productschap Pluimvee en Eieren onder nummer *, het volgende strafbare feit heeft plaatsgevonden:

na de op 6 oktober 2000 in hok 1 tot en met 5, de op 4 december 2000 in stal 1, 3 en 4, de op 22 maart 2001 in stal 4, de op 1 juni 2001 in stal 1 en 2 en de op 21 juli 2001 in stal 5 geconstateerde Salmonella besmettingen van de respectievelijk op 12 september 2000, 7 november 2000, 27 februari 2001, 1 mei 2001 en 22 juni 2001 opgezette vleeskuikens en na het reinigen en ontsmetten van de stallen, is geen onderzoek op de aanwezigheid van het schadelijke micro-organisme Salmonella in deze stallen uitgevoerd door een erkende instantie.

Vervolgens zijn op respectievelijk 7 november 2000, 2 januari 2001, 1 mei 2001, 22 juni 2001 en 16 augustus 2001 nieuwe kuikens opgezet.

Dit levert op:

een zeer ernstige overtreding van artikel 6 lid 3 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 jo artikel 6 lid 1 van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999.

Bij de vorming van zijn oordeel neemt het Tuchtgerecht goede nota van de verklaring van de betrokkene blijkende uit het berechtingsrapport onder nummer VO1134 en van de schriftelijke verklaring gedaan door betrokkene bij brief van 22 mei 2002. De heer A verklaarde in deze brief dat:

- hij vanwege de veelvoud van regels niet op de hoogte was van het voorschrift dat na een Salmonella-besmetting een swabonderzoek moet worden uitgevoerd;

- deze onderzoeken nu wel worden uitgevoerd;

- hij de stallen na elke ronde laat ontsmetten door een erkend bedrijf;

- hij de aanhalingen in het berechtingsrapport betreffende vorige zaken niet begrijpt daar hij van deze zaken bij de vorige zitting is vrijgesproken;

- hij zich zo goed mogelijk aan de regels probeert te houden.

Het Tuchtgerecht overweegt dat:

1. een ondernemer en a fortiori een ondernemer van het formaat van betrokkene de voor zijn bedrijf geldende regelgeving behoort te kennen;

2. betrokkene veelvuldig met Salmonellabesmettingen te maken heeft gehad;

3. betrokkene zich bewust moet zijn van de risico's voor de volksgezondheid;

4. de verdediging van betrokkene inzake eerdere zaken in deze zaak irrelevant is, gezien het onderwerp van de eerdere zaken;

5. betrokkene bij eerdere inspectie is gewezen op dezelfde tekortkoming.

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector, dat de heer A - gelet op artikel 10 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 - de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd: Een geldboete van € 3.250 (drieduizendtweehonderdvijfig euro), waarvan € 750 (zevenhonderdvijftig euro) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het voorwaardelijke deel van de tuchtrechtelijke maatregel wordt ten uitvoer gelegd, indien na het onherroepelijk worden van deze beschikking niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat binnen de proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 dan wel enige verordening houdende bepalingen omtrent hygiënevoorschriften met betrekking tot de pluimveehouderij mag worden overtreden.

Het tuchtgerecht heeft bij het opleggen van de tuchtrechtelijke maatregel tevens rekening gehouden met de omvang van het bedrijf van betrokkene."

5. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - voorzover van belang - het volgende aangevoerd.

Appellant heeft in het verleden binnen zijn bedrijf nimmer problemen met Salmonella gekend. Hij heeft een gecertificeerd vleeskuikenbedrijf en in het kader van de certificering vindt tweemaal per jaar door Pluimveepraktijk Noord & Oost een swabonderzoek plaats. Appellant was niet op de hoogte van het voorschrift dat na iedere Salmonellabesmetting een swabonderzoek dient plaats te vinden en hij ontkent dat hij daarop eind 1998 door een controleur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten is gewezen. Appellant heeft aangegeven dat na iedere afvoer van een koppel vleeskuikens zijn stallen worden ontsmet, maar erkent dat destijds niet na iedere Salmonellabesmetting door een erkend bedrijf een swabonderzoek is uitgevoerd.

Appellant is van mening dat de opgelegde maatregel niet in verhouding staat met de door hem gemaakte overtreding. Het is hem niet bekend dat het Tuchtgerecht eerder zulk een hoge boete heeft opgelegd.

Vleeskuikens die besmet zijn met Salmonella worden logistiek geslacht en volgens bepaalde procedures tot kipnuggets verwerkt. Deze vleeskuikens worden niet als vers vlees op de markt gebracht.

6. De beoordeling

Het College stelt voorop dat appellant weliswaar heeft gesteld dat in het kader van de certificering van zijn vleeskuikenbedrijf tweemaal per jaar een zogenaamd swabonderzoek door Pluimveepraktijk Noord & Oost wordt uitgevoerd, maar hetgeen door het Tuchtgerecht bewezen is verklaard - namelijk dat appellant na op 6 oktober 2000, 4 december 2000, 22 maart 2001, 1 juni 2001 en 21 juli 2001 geconstateerde Salmonellabesmettingen na het reinigen en ontsmetten van de stallen geen onderzoek op de aanwezigheid van het schadelijke micro-organisme Salmonella heeft laten uitvoeren door een erkende instantie - niet heeft betwist.

Zoals uit de hiervoor in rubriek 2 weergegeven toepasselijke regelgeving blijkt, was tot en met 3 november 2000 sprake van een minder streng regime, in die zin dat ingevolge artikel 6 van het Hygiënebesluit pas een onderzoek naar de aanwezigheid van Salmonella diende plaats te vinden indien "twee keer achtereenvolgend" in een stal een Salmonellabesmetting was aangetoond, in welk geval voor de betrokken ondernemer de verplichtingen van het tweede lid golden. Nu uit het aan de bestreden tuchtbeschikking ten grondslag liggende berechtingsrapport niet blijkt dat de op 6 oktober 2000 geconstateerde besmetting de tweede achtereenvolgende in de desbetreffende stal was, is het Tuchtgerecht in zoverre ten onrechte tot een bewezenverklaring gekomen en heeft deze bewezenverklaring eveneens ten onrechte bij de bepaling van de hoogte van de opgelegde boete een rol gespeeld. Reeds om deze reden kan de bestreden tuchtbeschikking niet in stand blijven.

De door appellant aangevoerde grieven hebben uitsluitend betrekking op de hoogte van de tegen de hem door het Tuchtgerecht opgelegde geldboete, waarvoor het maximum is bepaald in artikel 10, derde juncto tweede lid, van de Verordening.

Bij het opleggen van de geldboete heeft het Tuchtgerecht mede in aanmerking genomen dat appellant reeds bij een eerdere inspectie is gewezen op de verplichting van het laten uitvoeren van een swabonderzoek na een geconstateerde Salmonellabesmetting. Appellant heeft echter bij zowel het Tuchtgerecht als het College betoogd dat hij van bedoelde verplichting niet op de hoogte was en heeft in dit verband betwist dat hij bij een eerdere inspectie door een controleur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten hierop zou zijn gewezen.

In het licht hiervan had het Tuchtgerecht naar het oordeel van het College niet zonder nader onderzoek naar de juistheid van de constatering in het berechtingsrapport dat appellant reeds bij een eerdere inspectie op de verplichting van het laten uitvoeren van een swabonderzoek na een geconstateerde Salmonellabesmetting is gewezen, van de juistheid van die constatering mogen uitgaan. Nu van een dergelijk onderzoek niet is gebleken, is appellant in de bestreden tuchtbeschikking naar het oordeel van het College in strijd met de in acht te nemen zorgvuldigheid verweten dat hij reeds voorheen op evenbedoelde verplichting was gewezen en kan dit verwijt niet (mede) aan de opgelegde maatregel ten grondslag worden gelegd. De bestreden tuchtbeschikking kan derhalve ook op dit onderdeel niet in stand blijven.

Het beroep van appellant is derhalve gegrond en de bestreden tuchtbeschikking zal derhalve worden vernietigd. Het College ziet termen om de zaak zelf af te doen en overweegt daartoe als volgt.

In tegenstelling tot hetgeen door het Tuchtgerecht bewezen is verklaard, staat voor het College slechts vast en is slechts bewezen dat appellant na op 4 december 2000, 22 maart 2001, 1 juni 2001 en 21 juli 2001 geconstateerde Salmonellabesmettingen na het reinigen en ontsmetten van de stallen geen onderzoek op de aanwezigheid van het schadelijke micro-organisme Salmonella heeft laten uitvoeren door een erkende instantie en hij zich daarmee vier maal schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de verplichtingen zoals voorgeschreven in artikel 6, derde lid, van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 juncto (het gewijzigde) artikel 6 van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999.

Het College is van oordeel dat sprake is van zeer ernstige overtredingen, waarbij in aanmerking wordt genomen dat het belang van de volksgezondheid in het geding is. De stelling van appellant dat hij niet op de hoogte was van zijn verplichting een swabonderzoek te laten verrichten, brengt niet met zich dat hij niet tot naleving van die verplichting was gehouden. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van appellant om zich op de hoogte te stellen van de op hem als pluimveehouder rustende verplichtingen.

Bij de vaststelling van de op te leggen maatregel houdt het College rekening met de omvang van het bedrijf van appellant en voorts acht het College het, bezien vanuit het oogpunt van een evenwichtige beoordeling van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van appellant en een evenredige sanctionering daarvan, geboden rekening te houden met de omstandigheid dat sprake is van een viertal gelijksoortige, in relatief korte tijd na elkaar gepleegde overtredingen, waarbij pas na de vierde geconstateerde overtreding tot tuchtrechtelijke vervolging is overgegaan.

Gezien de hiervoor genoemde ter zake dienende feiten en omstandigheden legt het College appellant de navolgende tuchtrechtelijke maatregel op: een geldboete van € 2.000,--, waarvan € 500,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het College acht de oplegging van deze geldboete passend en geboden.

Deze uitspraak berust op de voorschriften, vermeld in rubriek 2 van deze uitspraak, alsmede op titel IV van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie.

Derhalve wordt als volgt beslist.

7. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden tuchtbeschikking;

- verklaart bewezen dat appellant na de op 4 december 2000, 22 maart 2001, 1 juni 2001 en 21 juli 2001 in de

stallen/stalgedeelten als genoemd in het berechtingsrapport, het bepaalde in artikel 6, derde lid, van de Verordening

hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 juncto artikel 6, eerste lid, Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999 (zoals

luidend sedert 4 november 2000) heeft overtreden;

- besluit tot oplegging aan appellant van een geldboete van € 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro), waarvan € 500,--

voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, onder bepaling dat het voorwaardelijk deel ten uitvoer wordt gelegd indien

na deze uitspraak (en daarmee het onherroepelijk worden de opgelegde geldboete) niet wordt voldaan aan de voorwaarde

dat binnen die proeftijd niet één van de bepalingen van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening

hygiënevoorschriften pluimveehouderij dan wel enige verordening houdende bepalingen omtrent hygiënevoorschriften met

betrekking de pluimveehouderij mag worden overtreden;

- spreekt appellant vrij van de andere in het berechtingsrapport genoemde overtreding.

Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. J.A. Hagen en mr. M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2003.

w.g. M.A. van der Ham w.g. M.S. Hoppener