-
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/1346 16 april 2003
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. K.J.H. Terwal, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 25 juli 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 juni 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders beslissing op haar aanvraag om akkebouwsteun, opgave 2001, op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen ( hierna: de Regeling).
Op 23 september 2002 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Op 2 oktober 2002 is het verweerschrift ter griffie ontvangen.
Op 20 maart 2003 heeft appellante de gronden van haar beroep nader aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2003. Bij die gelegenheid zijn A en B namens appellante verschenen. Verweerder heeft zijn standpunt doen toelichten door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92 is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 4
(…)
2.a. De steunaanvraag ''opervlakten'' mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten de wijziging uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad ontvangen.
(…)
Artikel 5 bis
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast.
Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001, in werking getreden met ingang van 13 december 2001, is het volgende bepaald:
''Artikel 53
1. Verordening (EEG) nr. 3887/92 wordt ingetrokken. Zij blijft evenwel van toepassing op steunaanvragen voor verkoopseizoenen of premieperioden die beginnen vóór 1 januari 2002."
Bij de Regeling, zoals deze luidde onder vigeur van Verordening (EEG) nr. 3887/92, is voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 3
Aan producenten van akkerbouwgewassen die een aanvraag oppervlakten indienen wordt door de minister jaarlijks ter zake van met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakten of braakgelegde oppervlakten overeenkomstig de raadsverordening, verordening 3508/92, verordening 3887/92, verordening 2316/1999, verordening 2461/1999, deze regeling en het overeenkomstig artikel 3 van de raadsverordening opgestelde regioplan, subsidie verstrekt.
(…)
Artikel 9
1. Na sluiting van de aanvraagperiode doch uiterlijk op 31 mei voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd in de gevallen bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, van verordening 3887/92.
2. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten na 31 mei worden gewijzigd:
a. in geval van een duidelijke fout;
b. voorzover de wijziging betrekking heeft op een vermindering van de aangegeven oppervlakte mits LASER van deze wijziging schriftelijk in kennis is gesteld alvorens de producent ter zake van de betrokken percelen enige mededeling is gedaan over de resultaten van een administratieve controle dan wel over het uitvoeren van een fysieke controle van het bedrijf van de producent."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 3 mei 2001 een aanvraag oppervlakten, opgave 2001, ingediend ter verkrijging van een bijdrage als bedoeld in de Regeling. In de aanvraag heeft appellante onder meer het met zomergerst beteelde perceel met volgnummer 7 opgegeven; als bijdragecode voor dit perceel vermeldt de aanvraag 999 ( geen bijdrage).
- Na enige correspondentie met appellante omtrent hier niet relevante onvolledigheden in de opgave heeft verweerder bij besluit van 19 november 2001 het aan appellante toe te kennen subsidiebedrag vastgesteld op fl. 31748,37.
- Op 5 december 2001 heeft appellante een bezwaarschrift ingediend. Zij heeft daarin verklaart dat voor perceel 7 per vergissing de bijdragecode 999 is ingevuld. Appellante had bijdragecode 840 ( akkerbouwsteun) willen invullen. Appellante hoopt alsnog ook voor perceel 7 voor akkerbouwsubsidie in aanmerking te komen.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
"Artikel 9, tweede lid, aanhef en sub a, van de Regeling bepaalt dat de aanvraag oppervlakten in afwijking van het eerste lid na 31 mei kan worden gewijzigd in geval vaneen duidelijke fout. Aangezien LASER na 31 mei 2001 de wijziging van u heeft ontvangen, kan de aanvraag oppervlakten 2001 alleen worden gewijzigd in geval van een duidelijke fout.
Als producent bent u verantwoordelijk voor het juist invullen van uw eigen aanvraag. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen in beginsel voor uw rekening te blijven, behalve in het geval er sprake is van een duidelijke fout. Er is sprake van een duidelijke fout, indien redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de aanvraag die opgave conform uw bedoeling was. Objectief moet derhalve vast staan dat de destijds gedane opgave kennelijk fout was.
Er is sprake van een duidelijke vergissing in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die wijst op een vergissing.
Ik ben van mening, dat in uw geval geen sprake is van een duidelijke fout. Uw aanvraag is als zodanig niet onlogisch, niet onvolledig en consequent ingevuld. Het staat de producent vrij om voor een perceel - waar mogelijk - al dan niet een subsidie aan te vragen. U heeft naast de percelen waarvoor u wel een bijdrage vroeg, tevens meerdere percelen opgegeven met bijdragecode 999. Het is niet onlogisch dat u bij volgnummer 7 bijdragecode 999 invulde. LASER behoefde derhalve geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen u met uw aanvraag beoogde."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Bij het invullen van het aanvraagformulier is een duidelijke fout gemaakt. Dat blijkt reeds uit het feit dat door de vergissing € 4200.- wordt misgelopen. Het is onaannemelijk dat de maatschap dit bedrag niet zou willen hebben ontvangen.
Als perceel 7 niet wordt meegerekend zou er veel te veel land zijn braakgelegd ; dit levert reeds een sterke aanwijzing dat de bijdragecode voor dit perceel 840 had moeten zijn.
Uit de meitellinggegevens 2001 is af te leiden dat perceel 7 wel degelijk met zomergerst bebouwd is geweest. Verder blijkt dit ook uit een nota van de Nederlandse Algemene Keuringsdienst (NAK) en uit een premieafrekening voor zomerzaaigranen van Agrifirm BV. Daarmee is duidelijk aangetoond dat er wel degelijk zomergerst op perceel 7 heeft gestaan. De maatschap is dus geheel te goeder trouw en er is geen sprake van bedrog.
Appellante wijst er op dat Albert Jan Maat, lid van het Europees Parlement bij brief van 28 juni 2002 heeft verklaard dat er wel degelijk sprake is van een duidelijke vergissing.
Tenslotte is nog van belang dat de door Eurocommissaris Fischler gepresenteerde plannen om tot een systeem van inkomenssteun in de landbouw over te gaan er vrijwel zeker toe zullen leiden dat deze steun onder meer gebaseerd zal worden op de in 2001 verkregen subsidie. Hierdoor zou appellante nog eens jarenlang rond € 1400,-- extra per jaar mislopen vanwege de in 2001 gemaakte fout.
5. De beoordeling van het geschil
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan het bezwaar van appellante slechts tegemoet kan worden gekomen, indien moet worden geoordeeld dat door appellante bij de aanvraag oppervlakten een klaarblijkelijke fout is gemaakt. Immers in dat geval is blijkens het bepaalde bij artikel 5ter van Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste datum voor de indiening van een aanvraag een wijziging daarvan mogelijk en zou het onrechtmatig zijn om appellante aan haar aanvankelijke opgave te houden.
In geschil is of met betrekking tot het perceel met het volgnummer 7 sprake was van een klaarblijkelijke fout. Zoals het College in vaste jurisprudentie reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een klaarblijkelijke fout indien objectief vaststaat dat de aanvankelijk gedane opgave kennelijk fout was. Zulks is het geval wanneer uit de aanvraag oppervlakten zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn. Hiervan is met betrekking tot voormeld perceel geen sprake. Slechts voor appellante was het immers duidelijk dat zij geen akkerbouwsteun had willen aanvragen. Voor verweerder hoefde dit geenszins op voorhand duidelijk te zijn, nu het een producent volledig vrij staat voor een perceel zomergerst akkerbouwsteun te vragen dan wel het niet voor steun in aanmerking te brengen.
Dat appellante nu perceel 7 niet voor akkerbouwsteun in aanmerking is gebracht meer braakgelegd heeft dan zij minimaal verplicht was, betekent geenszins dat verweerder dus had moeten begrijpen dat appellante voor perceel 7 de bijdragecode 840 had willen invullen. Het staat de ondernemer immers vrij meer land braak te leggen dan het minimum vereiste.
Ook hetgeen overigens door appellante naar voren is gebracht kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder een duidelijke fout had moeten constateren. Noch de omstandigheid dat op perceel 7 daadwerkelijk zomergerst is geteeld, noch het - overigens niet nader gemotiveerde - standpunt terzake van het lid van het Europees Parlement Maat, kunnen leiden tot het oordeel dat van een duidelijke fout in de aanvraag sprake is geweest. Dat geldt evenzeer voor de mogelijk ongewenste effecten van de plannen van Eurocommisaris Fischler indien deze worden uitgevoerd.
Het beroep moet derhalve ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2003.
w.g. C.M. Wolters w.g. F.W. du Marchie Sarvaas