Op 1 oktober 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 augustus 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 17 januari 2002, genomen op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/1685 23 mei 2003
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder,
gemachtigde: S.J. Bergeik, werkzaam bij LASER
1. De procedure
Op 1 oktober 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 augustus 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 17 januari 2002, genomen op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
Verweerder heeft op 21 november 2002 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2003, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 1, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999, betreffende de bepalingen voor de toekenning van compensatiebedragen in het kader van de steunregeling voor producten van bepaalde voedergewassen, luidt als volgt:
"Bouwland waarvoor in hetzelfde verkoopseizoen voor andere dan de in Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde akkerbouwgewassen oppervlaktesteun wordt aangevraagd in het kader van een regeling die op grond van artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad wordt gefinancierd, komt niet voor de areaalbetaling in aanmerking.''
Ingevolge artikel 3 van Verordening (EG) nr. 603/95 van de Raad houdende gemeenschappelijke ordening der markten in de sector gedroogde voedergewassen, kan steun worden verleend voor de in artikel 1 van deze verordening genoemde gedroogde voedergewassen. In artikel 9, aanhef en onder c), eerste gedachtestreepje, van deze verordening is, voorzover hier van belang, bepaald dat de in artikel 3 bedoelde steun alleen wordt uitbetaald aan bedrijven die de in artikel 1 genoemde produkten verwerken en die contracten hebben gesloten met producenten van te drogen voedergewassen.
Bij Verordening (EG) nr. 785/95 van 6 april 1995 heeft de Commissie de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 603/95 vastgesteld. De uitvoeringsverordening luidt, voorzover hier van belang als volgt:
'' Artikel 8
1. Elk in artikel 9, onder c), van Verordening (EG) nr. 603/95 bedoeld contract bevat, naast de in artikel 11 van die verordening genoemde vermeldingen, met name:
(…)
e) de identificatie van het landbouwperceel of de landbouwpercelen waarop de te verwerken voedergewassen worden geteeld, volgens het systeem voor identificatie van landbouwpercelen in het kader van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem
(…)''
Artikel 14
1. Om te voorkomen dat de steun ten onrechte wordt toegekend, voeren de bevoegde instanties kruiscontroles uit op de landbouwpercelen die in de contracten en/of de aangiften zijn vermeld en op die welke de producenten in hun steunaanvraag "oppervlakten" hebben opgegeven.''
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 26 mei 2000 heeft appellante een 'aanvraag oppervlakten' in het kader van de Regeling ingediend, waarbij voor twee percelen met respectievelijk de volgnummers 1 en 2 en met een beteelde oppervlakte van 3,5 ha en 2,0 ha met snijmais akkerbouwsteun wordt aangevraagd.
- Bij brief van 3 januari 2001 heeft verweerder appellante een akkerbouwbijdrage toegekend van fl. 3834,96.
- Bij brief van 21 maart 2001 heeft verweerder aan appellante bericht dat uit nadere informatie is gebleken dat appellante op 21 mei 2000 in het kader van de Regeling gedroogde voedergewassen een contract heeft afgesloten met de grasdrogerij C. Uit het contract en de daarbijhorende perceelslijst is gebleken dat voornoemde percelen, die zijn aangemeld voor een akkerbouwbijdrage in het kader van de Regeling, tevens zijn opgegeven in het kader van de Regeling gedroogde voedergewassen.
- Bij besluit van 17 januari 2002 heeft verweerder de aanvraag oppervlakten van appellante herbeoordeeld en het reeds aan appellante in het kader van de Regeling uitbetaalde bedrag, zijnde 1.740,23 € teruggevorderd, op de grond dat met betrekking tot het hiervoor genoemde perceel sprake is van het dubbel aanvragen van steun.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 29 januari bezwaar gemaakt.
- Op 16 juli 2002 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.
'' (…)
Uit de regelgeving volgt dat ten aanzien van dezelfde oppervlakte geen cumulatie van subsidie mag plaatsvinden. Zo geldt onder meer dat een oppervlakte, welke in het kader van de Regeling gedroogde voedergewassen in aanmerking wordt gebracht voor de droogsubsidie, niet tevens voor akkerbouwsubsidie mag worden opgegeven in de Aanvraag oppervlakten.
U heeft door het grasdroogcontract/leveringsaangifte te ondertekenen, verklaard dat u over de percelen, waarop het grasdroogcontract/leveringsaangifte betrekking heeft in het kalenderjaar dat begint op 1 januari vóór aanvang van het verkoopseizoen, geen subsidie heeft aangevraagd of zult aanvragen in het kader van de Regeling. Daarbij staat vermeld dat overtreding van deze bepaling voor LASER aanleiding kan zijn tot het opleggen van een sanctie in het kader van de Regeling en/of bij uitbetaling van dierpremies.
Op grond van het vorenstaande en mede gelet op de eigen verantwoordelijheid die u als aanvrager heeft ten aanzien van het op de juiste wijze invullen van de aanvraagformulieren, wist u, dan wel kon u weten, dat u een oppervlakte, die u op de aanvraag oppervlakten had opgegeven als akkerbouwgewas, niet tevens in het kader van de subsidieregeling gedroogde voedergewassen in aanmerking had mogen brengen voor droogsubsidie.
Als producent draagt u zelf de verantwoordelijkheid voor de opgegeven percelen. Het opgeven van de betreffende percelen voor zowel een akkerbouwsubsidie als voor de Regeling gedroogde voedergewassen is dus voor uw eigen verantwoording.
Voorts voert u tijdens de hoorzitting d.d. 16 juli 2002 aan dat het niet uw bedoeling is geweest om dubbel steun aan te vragen. Tevens stelt u dat er eigenlijk geen sprake is van een dubbele steunaanvraag, omdat de percelen waar het om gaat niet daadwerkelijk gedroogd zijn.
(…)
Volgens het College van Beroep voor het Bedrijfsleven in haar uitspraak van 21 januari 1999, AWB 97/1234 S2, blijkt uit de tekst van (…) artikel 1, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2316/99, dat bepalend is of dubbel subsidie is aangevraagd. Of deze subsidie ook daadwerkelijk is verkregen, is niet van belang. Ook de bedoeling van de aanvrager doet niet ter zake. LASER is ingevolge deze regelgeving gehouden om een sanctie toe te passen. Tevens kan de verklaring van de grasdrogerij dat alleen de percelen met de perceelsnummers 21113.51685, 21233.51695, 20996.51952 en 21003.51917 zijn gedroogd, gelet op de toepasselijke EG-regelgeving, niet tot een ander oordeel leiden. Het is niet van belang of de betreffende percelen daadwerkelijk gedroogd zijn. Het gaat erom dat voor de betreffende percelen een akkerbouwbijdrage wordt gevraagd in het kader van de Regeling en dat deze percelen eveneens voorkomen op een contract/leveringsaangifte.''
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een dubbele subsidieaanvraag, nu de percelen waar het omgaat niet zijn gedroogd. Tevens legt appellante de schuld van de foutieve opgave van de percelen bij de grasdrogerij. Ter zitting heeft appellante hieraan toegevoegd dat de grasdrogerij haar heeft gevraagd alle percelen op te geven.
Voorts is het niet de bedoeling van appellante geweest om dubbele subsidie aan te vragen.
5. De beoordeling van het geschil
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden zijn standpunt heeft gehandhaafd dat de in de aanvraag vermelde percelen met de volgnummers 1 en 2 niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een bijdrage op grond van de Regeling voldoen. Hieromtrent overweegt het College als volgt.
Het College stelt voorop dat in artikel 1, derde lid van Verordening (EG) nr. 2316/1999 is bepaald dat bouwland, waarvoor in hetzelfde verkoopseizoen communautair gefinancierde oppervlaktesteun voor andere dan de in Verordening (EG) 1251/1999 bedoelde akkerbouwgewassen steun wordt aangevraagd, niet voor akkerbouwsubsidie in aanmerking komt. Uit de tekst van dit artikel blijkt, volgens vaste jurisprudentie, dat bepalend is of de steun is aangevraagd en niet van belang is of die steun ook daadwerkelijk is verleend. Het standpunt van appellant dat de desbetreffende percelen niet zijn gedroogd faalt derhalve.
Nu blijkens artikel 9, aanhef en onder c), van Verordening (EG) nr. 603/95 aan bedrijven als dat van appellante slechts droogsteun kan worden betaald indien het verwerkende bedrijf contracten heeft gesloten met producenten van te drogen voedergewassen en een dergelijk contract ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening (EG) nr. 785/95 de identificatie van het landbouwperceel of de -percelen moet bevatten, is de perceelslijst naar het oordeel van het College onlosmakelijk verbonden met de aanvraag voor droogsteun.
Vaststaat dat de percelen met volgnummers 1 en 2 op de perceelslijst staan en dat de genoemde percelen eveneens voorkomen in de 'aanvraag oppervlakten'. Gelet op de toepasselijke regelgeving heeft verweerder terecht de betreffende percelen bij de herbeoordeling van de aanvraag buiten beschouwing gelaten wat heeft geleid tot het intrekken van de toegekende akkerbouwsteun.
Door ondertekening van het droogcontract is appellante verantwoordelijk voor het opgeven van de daarin vermelde percelen voor droogsteun. Appellante wist of had moeten weten dat na ondertekening van het contract geen akkerbouwsubsidie kon worden gevraagd voor de in het contract vermelde percelen. Derhalve kan het betoog van appellante dat de grasdrogerij een fout heeft gemaakt eveneens niet slagen. De vraag voor wiens risico het eventuele foutieve handelen van de grasdrogerij komt, is een zaak tussen appellante en de grasdrogerij.
Gelet op vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2003.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz