ECLI:NL:CBB:2003:AH9215
public
2015-11-10T14:06:43
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AH9215
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2003-06-13
AWB 03/426
Eerste en enige aanleg
Voorlopige voorziening
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2003:AH9215
public
2013-04-04T19:10:07
2003-07-04
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2003:AH9215 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 13-06-2003 / AWB 03/426

Bij besluit van 30 januari 2003, gepubliceerd in het Verordeningenblad van

7 februari 2003, heeft verweerder besloten tot:

- erkenning van de Stichting Keten Kwaliteit Melk te Leusden (hierna: de Stichting) als erkenningsinstantie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Zuivelverordening 2002 Integrale borging kwaliteit Boerderijmelk (hierna: de Verordening);

- goedkeuring van het door de Stichting vastgestelde Erkenningsreglement KKM 2002;

- goedkeuring van het handboek, zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Verordening.

Bij brief van 14 maart 2003 heeft de NMV bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 21 maart 2003 hebben 50 individuele melkveehouders zich bij dit bezwaar aangesloten.

Bij brief van 8 april 2003, ontvangen door het College op 9 april 2003, is bij de voorzieningenrechter van het College namens voornoemde bezwaarmakers een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht het besluit van 30 januari 2003 te schorsen totdat onherroepelijk in de hoofdzaak is beslist.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken

No. AWB 03/426 13 juni 2003

6110 Erkenning ex art. 3 Zuivelverordening 2002

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:

De Nederlandse Melkveehoudersbond (NMV), alsmede 50 individuele melkveehouders, als voorkomend op aangehechte lijst, verzoekers,

gemachtigden: mr. G.D. te Biesebeek, advocaat te Zwolle en G. Roos, voorzitter van de NMV,

tegen

de Voorzitter van het Productschap Zuivel, verweerder,

gemachtigde: mr. A.C.R. Geelen,

1. De procedure

Bij besluit van 30 januari 2003, gepubliceerd in het Verordeningenblad van

7 februari 2003, heeft verweerder besloten tot:

- erkenning van de Stichting Keten Kwaliteit Melk te Leusden (hierna: de Stichting) als erkenningsinstantie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Zuivelverordening 2002 Integrale borging kwaliteit Boerderijmelk (hierna: de Verordening);

- goedkeuring van het door de Stichting vastgestelde Erkenningsreglement KKM 2002;

- goedkeuring van het handboek, zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Verordening.

Bij brief van 14 maart 2003 heeft de NMV bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 21 maart 2003 hebben 50 individuele melkveehouders zich bij dit bezwaar aangesloten.

Bij brief van 8 april 2003, ontvangen door het College op 9 april 2003, is bij de voorzieningenrechter van het College namens voornoemde bezwaarmakers een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht het besluit van 30 januari 2003 te schorsen totdat onherroepelijk in de hoofdzaak is beslist.

Bij griffiersbrief van 25 april 2003 is de gemachtigde van verzoekers een aantal vragen voorgelegd. Bij brief van 2 mei 2003 heeft de gemachtigde van verzoekers deze vragen beantwoord.

Verweerder heeft bij schrijven van 9 mei 2003 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 9 mei 2003 is de Stichting in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. De Stichting heeft bij brief van 13 mei 2003 aangegeven geen gebruik te willen maken van deze mogelijkheid.

Bij het thans bestreden besluit van 22 mei 2003 heeft verweerder de bezwaren van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard.

Namens verzoekers is bij brief van 4 juni 2003 beroep ingesteld tegen dit laatste besluit. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 03/618.

Het verzoek is - gelijktijdig met een namens A en B ingediend verzoek - ter zitting behandeld op 6 juni 2003, alwaar de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

De Verordening bevat onder meer de volgende bepalingen:

" Artikel 2

Een melkveehouder beschikt over een erkenning van zijn melkveehoudersbedrijf afgegeven door een door de voorzitter erkende erkenningsinstantie.

Artikel 4

Het door de erkenningsinstantie gehanteerde systeem van erkenning betreft de naleving van de in deze verordening opgenomen bepalingen alsmede de in de bijlage bij deze verordening genoemde wettelijke regelingen op het gebied van:

a. de inrichting van bedrijfsruimten;

b. de melkwinning en melkopslag;

c. diergeneesmiddelen;

d. diergezondheid en welzijn;

e. voer en water;

f. reiniging en desinfectie van melkwinningsapparatuur.

Artikel 13

Ontvangers van boerderijmelk treffen maatregelen ter voorkoming van risico's voortvloeiende uit de ontvangst van boerderijmelk afkomstig van bedrijven van melkveehouders die niet zijn erkend als bedoeld in artikel 2."

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt - samengevat - het volgende in.

Het besluit tot erkenning van de Stichting is gericht aan de Stichting. Voor zover verzoekers belang zouden hebben bij dit besluit, is dit geen rechtstreeks belang. Hun betrokkenheid bij de erkenning loopt hoogstens via de in de Verordening neergelegde verplichting in het bezit te zijn van een erkenning, afgegeven door een erkende erkenninginstantie.

4. Het standpunt van verzoekers

4.1 Verzoekers hebben - voor zover thans van belang - in hun verzoekschrift het volgende aangevoerd.

De individuele veehouder wordt getroffen door de gevolgen van het besluit van 30 januari 2003 doordat hij met ingang van 1 mei 2003 geacht wordt te beschikken over een erkenning die is afgegeven door een door de voorzitter van het Productschap erkende erkenningsinstantie. Hij loopt het risico dat de geproduceerde melk, die voldoet aan wettelijke normen en criteria, door de zuivelindustrie zal worden geweigerd dan wel dat aanzienlijk op de prijs zal worden gekort, indien hij vanaf 1 mei 2003 niet over een erkenning beschikt dan wel indien in de toekomst een reeds verleende erkenning wordt ingetrokken.

4.2 In hun bezwaarschrift hebben verzoekers - voor zover thans van belang - het volgende naar voren gebracht.

Iedere veehouder wordt rechtstreeks, individueel en concreet getroffen door het aangevochten besluit. Door de erkenning van de Stichting wordt iedere Nederlandse veehouder onderworpen aan de door de Stichting uit te voeren beoordelingen, controles en keuringen. Bovendien heeft de Stichting de bevoegdheid te bepalen of een veehouder al dan niet in aanmerking komt voor erkenning en of een reeds verleende erkenning gehandhaafd kan blijven. Een veehouder wordt ook definitief getroffen door de inhoud van het goedgekeurde Erkenningsreglement en door de in het handboek opgenomen voorschriften: bepalingen waaraan zijn bedrijfsvoering dient te voldoen alvorens voor erkenning in aanmerking te komen. Ook de NMV is belanghebbende, nu zij zich volgens haar statuten ten doel stelt de belangen van de melkveehouders, die door het besluit worden getroffen, te behartigen.

4.3 Op de bij griffiersbrief van 25 april 2003 aan de gemachtigde van verzoekers gestelde vraag waarom naar zijn mening de betrokken melkveehouders door de verleende erkenning rechtstreeks in hun belang worden getroffen is het volgende antwoord gegeven.

Verzoekers worden door de erkenning rechtstreeks in hun belangen getroffen, doordat de Stichting bepaalt of een veehouder al dan niet in aanmerking komt voor erkenning.

4.4 In aanvulling op hetgeen hij reeds eerder heeft gesteld, heeft de gemachtigde van verzoekers ter zitting ten aanzien van de vraag of verzoekers belanghebbenden zijn, nog het volgende aangevoerd.

De NMV stelt zich statutair ten doel de collectieve belangen te behartigen van veehouders, het belang van al haar leden is hier in het geding. Ook de NMV heeft derhalve een concreet en direct belang.

De positie van de melkveehouders onderscheidt zich van die van anderen met enig belang. Zij worden onderworpen aan de regelgeving van de Stichting en dienen hun bedrijfsvoering te laten beoordelen en keuren door medewerkers van de Stichting. Dit belang onderscheidt zich van dat van de consument en de industrie. Het belang van verzoekers is voorts bepaalbaar. Zij hebben een concreet belang, zowel bij de erkenning van de Stichting als bij de goedkeuring van de regelgeving. Tot slot is er ook sprake van een aanwijsbaar causaal verband tussen het besluit van 30 januari 2003 en het geraakt zijn van de belangen van verzoekers. Er is sprake van een directe relatie tussen de bedrijfsvoering van de melkveehouders en de beoordeling hiervan door de Stichting.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, voorzover thans van belang, hangende beroep bij het College, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist. Voor zover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.

5.2 De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het verzoek van 8 april 2003, ingediend hangende de bezwarenprocedure tegen het besluit van 30 januari 2003, ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, laatste volzin van de Awb wordt gelijkgesteld met een verzoek hangende het beroep bij het College tegen het besluit van 22 mei 2003.

5.2 Verzoekers beogen met hun verzoek te bewerkstelligen dat het besluit van 30 januari 2003 wordt geschorst. De voorzieningenrechter kan evenwel slechts tot een inhoudelijke beoordeling van dat besluit komen, indien hij tot het voorlopige oordeel komt dat verweerder bij zijn besluit van 22 mei 2003 ten onrechte heeft besloten het bezwaar van verzoekers tegen dat besluit niet-ontvankelijk te verklaren. Met name zal de voorzieningenrechter dan tot de conclusie dienen te komen dat verzoekers belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste respectievelijk derde lid, van de Awb, zijn bij het besluit van 30 januari 2003. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.

5.3.1 Op grond van artikel 8:1, eerste lid, juncto artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan slechts een belanghebbende bezwaar maken tegen een besluit. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Naar vaste jurisprudentie dient sprake te zijn van rechtstreekse betrokkenheid van de rechtzoekende bij datgene waarop het besluit is gericht en van een voldoende nauw causaal verband tussen het besluit en de door de rechtzoekende gestelde belangenaantasting. Komen de belangen in het gedrang afhankelijk van een ander of van nadere beslissingen, dan zijn deze belangen niet rechtstreeks betrokken bij het eerste besluit.

5.3.2 De voorzieningenrechter stelt vast de individuele melkveehouders niet als belanghebbenden in de zin van de Awb bij het besluit van 30 januari 2003 kunnen worden aangemerkt, aangezien hun belangen niet rechtstreeks bij dat besluit betrokken zijn. De verplichting voor de melkveehouders om hun bedrijfsvoering te laten voldoen aan bepaalde voorwaarden en over een erkenning te beschikken wordt niet in het leven geroepen door dit besluit. Deze verplichtingen volgen immers rechtstreeks uit de Verordening, die in deze procedure niet ter toetsing staat. De door de melkveehouders gevreesde belangenaantasting als gevolg van de handhaving van voornoemde verplichtingen - zoals het opleggen van kortingen door de melkontvangers - vloeit al evenmin rechtstreeks voort uit het besluit van 30 januari 2003. Voor intreding van deze gevolgen is in ieder individueel geval nadere besluitvorming nodig van de Stichting dan wel van een melkontvanger. Deze besluitvorming kan vervolgens desgewenst in rechte worden bestreden, waarbij de verschillende bij verzoekers levende grieven naar voren kunnen worden gebracht.

5.3.3 Ten aanzien van de vraag of de NMV belanghebbende is bij het besluit van 30 januari 2003 overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

Gelet op artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Blijkens artikel 2 van haar Statuten stelt de NMV zich tot doel het behartigen van de belangen van de melkveehouders, met name door het scheppen van gunstige voorwaarden voor redelijke inkomens voor melkveehouders, sociaal aanvaardbare werkomstandigheden in de melkveehouderij, het behoud van werkgelegenheid in de melkveehouderij en duurzame produktiemethoden die voor melkveehouders en consumenten aanvaardbaar zijn.

Mede onder verwijzing naar hetgeen hiervoor reeds is overwogen is de voorzieningenrechter niet gebleken dat deze belangen rechtstreeks door het besluit van 30 januari 2003 worden getroffen. Naar voorlopig oordeel is niet in te zien dat behartiging van de belangen welke de NVM zich ten doel stelt reeds gefrustreerd zou worden door het besluit van 30 januari 2003. De NMV is derhalve al evenmin als belanghebbende aan te merken.

5.4 Op grond van vorenstaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat er vooralsnog onvoldoende aanleiding bestaat om te veronderstellen dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook reeds op deze grond afgewezen.

De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af:

Aldus gewezen door mr. D. Roemers in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer, als griffier,

en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2003.

w.g. D. Roemers w.g. R. Meijer