ECLI:NL:CBB:2003:AI0112
public
2015-11-12T11:38:03
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AI0112
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2003-06-27
AWB 02/1354
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen 1
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2003:AI0112
public
2013-04-04T19:13:04
2003-07-18
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2003:AI0112 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 27-06-2003 / AWB 02/1354

Op 10 juli 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 mei 2002, verzonden op 30 mei 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 17 januari 2002, genomen op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No.AWB 02/1354 27 juni 2003

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A, te X, appellante,

gemachtigde: J.G.A. Pierik, te Hengevelde,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te Den Haag, verweerder,

gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 10 juli 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 mei 2002, verzonden op 30 mei 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 17 januari 2002, genomen op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.

Verweerder heeft op 16 september 2002 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2003, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. Tevens is aan de zijde van verweerder verschenen drs. M. Honig (hierna: Honig) van Georas, die een toelichting heeft gegeven op de eerder door Georas beoordeelde satellietbeelden.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In Verordening (EEG) nr. 3887/92, is onder meer het volgende bepaald:

'' Artikel 9

1. (…)

2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag ''oppervlakten'' aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met: tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 hectare en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte is.

Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.''

Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001, in werking getreden met ingang van 13 december 2001, is het volgende bepaald:

'' Artikel 53

1. Verordening (EEG) nr. 3887/92 wordt ingetrokken. Zij blijft evenwel van toepassing op steunaanvragen voor verkoopseizoenen of premieperioden die beginnen vóór 1 januari 2002.''

Bij de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

(…)

l. akkerland:

a. geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was;

(…).''

In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producten van bepaalde akkerbouwgewassen wordt het volgende bepaald:

'' Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was. (…)''

In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999, houdende de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 wordt het volgende bepaald:

'' Voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden voor de begrippen '' blijvend grasland'', ''meerjarige gewassen'' en ''herstructureringsprogramma'' de in bijlage I opgenomen definities.''

In de bedoelde bijlage staat:

'' Definities

1. Blijvend grasland

Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft.''

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante heeft op 15 mei 2001 een Aanvraag oppervlakten ingediend ter verkrijging van een bijdrage als voorzien in de Regeling. Hierbij heeft appellante onder meer vijf percelen snijmaïs opgegeven met een oppervlakte van 10,05 ha waaronder perceel 6 met een oppervlakte van 2,80 ha. Tevens is 3.30 ha. tricale opgegeven, waaronder perceel 5 met een oppervlakte van 2,25 ha.

- Bij brief van 17 december 2001 is aan appellante medegedeeld dat bij een controle is vastgesteld dat het westdeel van perceel 5 en geheel perceel 6 niet voldoen aan de definitie akkerland.

- Bij besluit van 17 januari 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen aangezien perceel 5 en 6 respectievelijk voor een oppervlakte van 1,45 ha. tricale en 2.80 ha. maïs niet voldoen aan de definitie akkerland en derhalve het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte in beide gewasgroepen boven de 20% ligt.

- Bij brief van 25 januari 2002 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

- Bij brief van 26 april 2002 heeft appellante een aanvullend bezwaarschrift ingediend, waarbij zij heeft aangegeven dat op de betreffende percelen in de referentieperiode wisselbouw is toegepast. Tevens heeft appellante opgemerkt dat de satellietbeelden van 13 mei 1988 en 17 juni 1989 niet geheel betrouwbaar zijn. Op beide beelden is grasland geconstateerd, terwijl de kleuren op beide beelden niet overeenkomen.

- Bij brief van 13 mei 2002 heeft Georas op voorgenoemde brief gereageerd en aangegeven dat de roodoranje kleur op het satellietbeeld van 13 mei 1988 correspondeert met hoog gras en de groene kleur op het satellietbeeld van 17 juli 1989 aangeeft dat het gras op dat moment is afgegraasd of gemaaid.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in.

'' Naar aanleiding van de hoorzitting d.d. 17 april 2002, heeft LASER op 29 april 2002 nog een aanvulling op uw bezwaren ontvangen. U schrijft dat in de referentieperiode 1987 tot en met 1991 wisselbouw is toegepast. Het is alleen niet duidelijk in welke jaren. De jaarrekeningen van de jaren 1987 tot en met 1991 geven u geen aanvullende informatie over de geteelde gewassen in de betreffende jaren. U geeft aan de satellietbeelden niet geheel betrouwbaar te vinden. U vergelijkt daartoe de beelden van 13 mei 1988 met de beelden van 17 juni 1989. De kleur roodoranje komt op het beeld van 17 juni 1989 nagenoeg niet voor, terwijl wel de diagnose ''grasland'' wordt gegeven. (…)

LASER heeft uw brief van 29 april 2002 aan de heer Van der Laan van GEORAS voorgelegd. Deze heeft bij brief van 13 mei 2002 laten weten dat de roodoranje kleur, te zien op het beeld van 13 mei 1988, de kleur is van hoog gras. Dat die kleur op het beeld van 11 juni 1989 niet te zien is, komt niet omdat er geen gras staat maar omdat het gras op dat moment afgegraasd is dan wel gemaaid is. Voor gemaaid gras of afgegraasd gras is de groene kleur karakteristiek, zoals deze te zien is op het beeld van 17 juni 1989.

(… )

Door middel van satellietfoto's en de interpretatie daarvan door GEORAS, is gebleken dat de percelen met de volgnummers 5 en 6 in de referentiejaren 1987 tot en met 1991 met gras beteeld zijn geweest. Om deze satellietfoto's te weerleggen is bewijs op perceelsniveau een vereiste. Ten aanzien van de percelen met volgnummers 5 (…) en 6 (…), met respectievelijk een aangevraagde oppervlakte van 2,25 ha. waarvan 1,45 ha. niet aan de definitie akkerland voldoet, en een aangevraagde oppervlakte van 2,80 ha. dient u aan te tonen dat dit in een van de jaren 1987 tot en met 1991 is gebruikt voor de teelt van een akkerbouw- of tuinbouwgewas, en derhalve voldoet aan de definitie akkerland uit artikel 1, onder l, van de Regeling.

U heeft geen bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de betreffende percelen in de referentieperiode 1987 tot en met 1991 één jaar daadwerkelijk met een akkerbouwgewas dan wel een tuinbouwgewas beteeld zijn geweest en dat de interpretatie van de satellietbeelden door GEORAS derhalve onjuist is.

Nu u, gelet op het bovenstaande, niet heeft aangetoond dat de percelen met volgnummers 5 en 6 aan de definitie akkerland voldoen, zijn deze percelen terecht op respectievelijk 0,80 hectare en 0,00 hectare gezet. De totaal geconstateerde oppervlakte maïs is derhalve 7,25 ha. Het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte maïs is daarmee 2,80 ha. Uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte is dit 38,62%. Voorts is de totaal geconstateerde oppervlakte triticale 1,85 ha. Het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte triticale is derhalve 1,45 ha. Dit verschil uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte is 78,38%. Als het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte, dan vervalt ingevolge artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 geheel het recht op een subsidie voor de betreffende gewasgroep. Dientengevolge kan aan u geen subsidie worden toegekend.''

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Appellante is er bij de aanvraag van uitgegaan dat in de jaren 1987-1991 op de percelen 5 en 6 wisselbouw werd toegepast. Gelet op de tijdsduur (10 tot 14 jaar) kan appellante zich niet herinneren op welke percelen in die jaren wissselbouw werd toegepast. Het systeem ''wisselbouw'' houdt in deze streek in dat de grond in de tweede helft van mei, nadat het eerste snit gras is ingekuild, wordt geploegd en ingezaaid met maïs. Direct na de maïsoogst wordt weer gras gezaaid. De jaarrekeningen 1987 tot en met 1991 geven niet de aanvullende informatie op welke percelen in die jaren maïs is geteeld.

Voorts stelt appellante dat de satellietbeelden niet geheel betrouwbaar zijn. In de beslissing op het bezwaarschrift staat dat het beeld van 13 mei 1988 de kleur aangeeft van ''hoog gras''. Van hoog gras kan volgens appellante geen sprake zijn. Hoog gras op 13 mei komt zelden voor in dit deel van het land en de KNMI-gegevens over de drie weken voorafgaand aan de 13e mei geven een periode met lage nachttemperaturen en weinig neerslag aan, hetgeen niet bevorderlijk is voor de grasgroei.

5. De beoordeling van het geschil

Verweerder heeft zijn standpunt, dat niet kan worden aangenomen dat een deel van perceel 5 en geheel perceel 6 in de jaren 1987 tot en met 1991 in gebruik zijn geweest als akkerland, gebaseerd op satellietbeelden die zijn gemaakt op 14 juli en 2 oktober 1987, 13 mei en 5 november 1988, 17 juni en 21 september 1989, 3 mei en 26 oktober 1990 en 4 april en 30 november 1991.

Appellante heeft de juistheid van de aan bedoelde satellietbeelden gegeven interpretatie betwist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de weersgesteldheid, zoals die blijkt uit de door haar aangedragen KNMI-gegevens, uit het satellietbeeld van 13 mei 1988 geen hoog gras kan blijken. Voorts heeft zij er op gewezen dat op het satellietbeeld van 17 juni 1989 een geheel andere kleur is te zien dan op de oranje beelden op grond waarvan de diagnose grasland is gesteld. Ter zitting is door de deskundige Honig een toelichting gegeven op de satellietbeelden. Hierbij heeft hij uiteengezet dat de kleurverschillen tussen de beide beelden veroorzaakt zijn door de hoogte van het gras op de verschillende tijdstippen, en benadrukt dat op het beeld van 13 mei 1988 onmiskenbaar gras aanwezig is. Mede gelet op deze toelichting is het College van oordeel dat onvoldoende grond bestaat voor twijfel aan de juistheid van de aan de beelden gegeven interpretatie. De weersomstandigheden in de periode voorafgaand aan het satellietbeeld van 13 mei 1988 zijn onvoldoende uitzonderlijk om zodanige twijfel te rechtvaardigen.

Appellantes stelling dat de betrokken percelen steeds in wisselbouw zijn beteeld, zodat de satellietbeelden, gezien de tijdstippen waarop zij zijn gemaakt, onvoldoende zekerheid bieden dat niet op enig moment op ieder van de percelen een akkerbouwgewas aanwezig is geweest, is eveneens ter zitting met Honig besproken. Op grond van de stand van het gras zoals blijkend uit de satellietbeelden, zo heeft hij uiteengezet, is behoudens voor wat betreft het jaar 1991 uitgesloten dat er in de periode tussen voor- en najaar een akkerbouwgewas is geteeld. Ten aanzien van het najaar 1991 heeft Honig aangegeven dat Georas naast de opname van 30 november (welke niet zonder meer uitsluit dat er wisselbouw in dat jaar is toegepast) beschikt over extra satellietbeelden van 2 september en 29 oktober, welke tijdens de hoorzitting aan appellante zijn getoond en bij die gelegenheid zijn besproken. Appellante heeft dit niet weersproken.

Het College ziet geen grond de toelichting en interpretatie van het geheel van satellietbeelden, gegeven door Honig, in twijfel te trekken. Derhalve heeft verweerder op goede gronden vastgesteld dat in elk van de vijf referentiejaren in het voor- en najaar de betreffende percelen grasland zijn geweest. Appellante heeft onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat de betreffende percelen in de tussentijd in enig jaar als akkerland in gebruik zijn geweest.

Gelet op bovenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. M.J. Kuiper en mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2003.

w.g. C.M. Wolters w.g. M.H. Vazquez Muñoz