ECLI:NL:CBB:2003:AI0686
public
2015-11-12T10:26:50
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AI0686
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2003-07-04
AWB 02/1800
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
Module Horeca 2003/1305
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2003:AI0686
public
2013-04-04T19:15:08
2003-08-01
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2003:AI0686 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 04-07-2003 / AWB 02/1800

Op 1 november 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 september 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een aanwezigheidsvergunning voor één kansspelautomaat.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No.AWB 02/1800 4 juli 2003

29010 Wet op de kansspelen

Aanwezigheidsvergunning

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: mr. dr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer,

tegen

de burgemeester van Terschelling, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Reinsma, werkzaam bij de gemeente Terschelling.

1. De procedure

Op 1 november 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 september 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een aanwezigheidsvergunning voor één kansspelautomaat.

Op 16 december 2002 is een aanvullend beroepschrift ingekomen.

Op 13 februari 2003 is een verweerschrift ingekomen.

Op 9 mei 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) bevat onder meer de volgende bepalingen.

" Artikel 30

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:

1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en

2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.

e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.

Artikel 30b

1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben

(…)

b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;

(…)

Artikel 30c

1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:

a. in een laagdrempelige inrichting;

b. in een hoogdrempelige inrichting;

(…)

2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:

a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;

b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.

(…)

Artikel 30e

1. De vergunning wordt geweigerd indien:

a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;

b. niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, geldende eisen.

(…)."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant exploiteert op het adres C een horecagelegenheid onder de naam "D". Voor deze inrichting - een café met een dansvloer die ± 40% van de inrichting beslaat - is op 27 januari 1981 een vergunning verleend ex artikel 3 van de Drank- en Horecawet.

- Bij een op 7 december 2000 ondertekende aanvraag heeft appellant een vergunning aangevraagd voor het in D aanwezig hebben van twee speelautomaten, te weten één kansspelautomaat en één behendigheidsapparaat.

- Bij brief van 16 mei 2001 heeft verweerder appellant medegedeeld voornemens te zijn de gevraagde aanwezigheidsvergunning voor één kansspelautomaat te weigeren. Van de hem geboden gelegenheid om hierover zijn zienswijze naar voren te brengen heeft appellant bij brief van 16 juli 2001 gebruik gemaakt.

- Bij besluit van 24 oktober 2001 heeft verweerder de gevraagde vergunning voor één kansspelautomaat geweigerd, onder gelijktijdige verlening van een vergunning voor het opstellen van één behendigheidsautomaat in D.

- Tegen dit besluit heeft appellant op 22 november 2001 een bezwaarschrift ingediend.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe is, voorzover hier van belang, het volgende overwogen:

"Een inrichting kan slechts als hoogdrempelig worden aangemerkt als aan een drietal vereisten is voldaan:

1. Er moet sprake zijn van een inrichting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a of c van de Drank- en Horecawet (hetgeen betekent dat de ruimte als café of restaurant wordt gebruikt), waarvoor ingevolge deze wet een vergunning is verleend die van kracht is;

2. het café- of restaurantbezoek dient op zichzelf te staan en er mogen geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan zelfstandige betekenis kan worden toegekend;

3. de activiteiten die in de inrichting plaatsvinden moeten zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder.

Pas als aan alle drie vereisten is voldaan, is er sprake van een hoogdrempelige gelegenheid. (…)

Hoewel het bedrijf van A een inrichting vormt als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder c van de Drank- en Horecawet en het cafébezoek een belangrijk onderdeel in de exploitatie vormt, wordt niet voldaan aan het tweede en derde vereiste. In tegenstelling tot hetgeen reclamant ter zake hiervan stelt, richten de activiteiten van de gelegenheid zich niet in hoofdzaak op deze doelgroep. In het hoogseizoen alsook in het resterende deel van het jaar tijdens de weekendperiode wordt de bar-disco door jongeren van beneden de 18 jaar bezocht, met name in de avond- en nachtelijke uren. Deze discotheek- activiteiten vormen een belangrijk en structureel onderdeel van de totale bedrijfsactiviteiten. Ook staat vast dat de geboden mogelijkheid tot dansen zich met name richt op, en ook populair is, bij jongeren. De inrichting beschikt naast de ruimte om te dansen over een professionele geluid- en lichtinstallatie teneinde de dansactiviteit aantrekkelijk te laten zijn voor jeugdige bezoekers.

Vorenstaande geeft aan dat het aanwezig zijn van de dansgelegenheid zelfstandige betekenis toekomt en dat de activiteit in de inrichting zich mede in belangrijke mate richt op personen jonger dan 18 jaar. (…)

E. Besluit

Met inachtneming van het voorgaande blijf ik bij mijn oordeel dat de inrichting als een laagdrempelige inrichting moet worden aangemerkt. Gelet hier op, bestaan geen wettelijke mogelijkheden voor het verlenen van vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten (…)."

Hieraan heeft verweerder ter zitting onder meer nog het volgende toegevoegd.

Het bestreden besluit bevat twee weigeringsgronden die cumulatief moeten worden opgevat, in die zin dat de gevraagde vergunning moet worden geweigerd omdat aan de dansactiviteiten zelfstandige betekenis toekomt, doch ook moet worden geweigerd in het geval dit niet zo is, omdat deze activiteiten zijn gericht op personen jonger dan 18 jaar.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.

D is geen café/discotheek, maar een bar waar muziek wordt gedraaid en beperkte gelegenheid tot dansen wordt geboden. Dit laatste staat ten dienste van het cafébezoek en beoogt aan de onderhavige inrichting een aanvullende aantrekkingskracht te verlenen. De omvang van de dansactiviteiten is niet zodanig, dat daaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend.

Verweerders stelling dat het publiek dat in de loop van de avond de bar bezoekt jonger is dan 18 jaar ontbeert een feitelijke onderbouwing. De activiteiten van de bar zijn zonder meer gericht op personen van 18 jaar en ouder, hetgeen ook blijkt uit een bij de ingang geplaatst bord met een tekst van die strekking. Dat op bepaalde momenten in met name het hoogseizoen een wat groter deel van het publiek bestaat uit personen die jonger zijn dan 18 jaar doet hier niet aan af.

5. De beoordeling van het geschil

Niet in geschil is dat de horecagelegenheid van appellant een inrichting is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.

Om een inrichting als hoogdrempelig te kunnen aanmerken, is ingevolge artikel 30 aanhef, en onder d, ten eerste, van de Wet vereist dat in de desbetreffende inrichting naast het café- of restaurantbezoek geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Het oordeel of zulks het geval is dient te worden gebaseerd op de feitelijke situatie.

Partijen zijn het erover eens dat in de onderhavige inrichting de mogelijkheid wordt geboden om te dansen. Verweerder heeft in dit verband - onweersproken - gesteld dat deze inrichting beschikt over professionele geluidsapparatuur, alsmede dat de muziek wordt verzorgd door diskjockeys en dat regelmatig "state of the art" lichtshows worden opgevoerd. Nu bovendien de onderhavige inrichting op haar website, waarnaar verweerder heeft verwezen, zich presenteert als "de op één na gezelligste DANSKROEG van het noorden" en het beeld van een danskroeg bevestiging vindt in de op deze website geplaatste foto's die in de inrichting zijn gemaakt, kan worden aangenomen dat de dansactiviteiten een zelfstandige stroom van bezoekers trekken. Reeds uit dien hoofde moet de onderhavige inrichting als laagdrempelig worden gekwalificeerd. Aldus behoeft niet meer te worden getoetst of al dan niet is voldaan aan het tweede, cumulatief gestelde vereiste waaraan ingevolge artikel 30, aanhef en onder d, ten tweede, van de Wet moet zijn voldaan om een inrichting als hoogdrempelig te kunnen kwalificeren, te weten dat de activiteiten van de inrichting in belangrijke mate moeten zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder.

Gelet op het vorenoverwogene, dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2003.

w.g. W.E. Doolaard w.g. W.F. Claessens