Op 22 maart 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 februari 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de weigering een S&O-verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen te wijzigen.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/509 23 juli 2003
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen
Uitspraak in de zaken van:
Hèt Lab Voit B.V., te Haarlem, appellante,
gemachtigden: M. de Moll, bestuurder van appellante,
tegen
de Minister van Economische Zaken, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigden: mr. D.N.Th. van der Weerd, werkzaam bij verweerders agentschap Senter.
1. De procedure
Op 22 maart 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 februari 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de weigering een S&O-verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen te wijzigen.
Op 21 mei 2002 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld.
Op 24 juni 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 2 mei 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaats gevonden, waar verweerder zijn standpunt nader heeft toegelicht. Appellante is als tevoren bericht niet ter zitting verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Stb. 1995, 635; hierna: de WVA) zoals deze ten tijde van belang luidde, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
a. inhoudingsplichtige: hetgeen daaronder wordt verstaan voor de heffing van de loonbelasting;
(...)
j. S&O-inhoudingsplichtige:
1º. een inhoudingsplichtige die tevens een onderneming drijft;
2º. een inhoudingsplichtige die niet tevens een onderneming drijft, voor zover hij speur- en ontwikkelingswerk verricht krachtens een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met en voor rekening van een onderneming, een samenwerkingsverband van degenen die een onderneming drijven of een lichaam als bedoeld in de Wet op de bedrijfsorganisatie;
(…)
l. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in Nederland verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek of de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk de S&O-belastingplichtige technisch nieuwe:
1°. fysieke producten;
2°. onderdelen van fysieke producten;
3°. fysieke productieprocessen;
4°. onderdelen van fysieke productieprocessen;
5°. programmatuur of
6°. onderdelen van programmatuur,
alsmede daaraan voorafgaand in Nederland verricht haalbaarheidsonderzoek;
(…)
o. S&O-verklaring: de door Onze Minister van Economische Zaken op de voet van artikel 24 aan een S&O-inhoudingsplichtige of een S&O-belastingplichtige afgegeven verklaring betreffende speur- en ontwikkelingswerk.
Artikel 24
1. Aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een kalenderjaar speur-en ontwikkelingswerk te verrichten geeft Onze Minister op aanvraag een S&O-verklaring af. (…)
(…)
3. Een aanvraag voor een S&O-verklaring moet door een S&O-inhoudingsplichtige worden ingediend uiterlijk drie weken voor de aanvang van het kalenderhalfjaar waarin het betrokken loon zal worden genoten (…)."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluiten van 31 maart 1998, 18 februari 1999, 6 maart 2000 en 9 maart 2001 heeft verweerder aan De Moll Dental Handelsonderneming B.V. op haar aanvraag S&O-verklaringen als bedoeld in artikel 24 van de WVA met betrekking tot een aantal ontwikkelingsprojecten afgegeven.
- Bij brief van 23 mei 2001 heeft appellante verweerder verzocht in de S&O-verklaring van 9 maart 2001 het loonbelastingnummer te willen wijzigen in dat van Hèt Lab Voit B.V., appellante.
- Bij brief 30 juli 2001 heeft appellante desgevraagd onder meer de volgende informatie verstrekt:
"U vraagt hoe de situatie t.o.v. de aanvrager is, de aanvrager was De Moll Dental Handelsonderneming B. V., deze is gewijzigd in Noble House B. V. met als dochter de B. V. Hèt Lab Voit. Hèt Lab Voit is dan nu de aanvrager.
Het opgegeven loonbelastingnummer hoort bij Hèt Lab Voit in Haarlem ( zie de kopie van de aangifte ), hoe de relatie is met de aanvrager heb ik met bovenstaande beantwoord. "
- Bij brief van 4 september 2001 heeft verweerder medegedeeld als volgt op het verzoek van appellante te hebben beslist:
"Uit uw antwoordbrief van 30-07-2001 blijkt het volgende:
-- Op 27-07-2000 is door een statutenwijziging de naam van De Moll Dental Handelsonderneming B.V. (aanvrager) gewijzigd in Noble House B.V.
-- Op 27-07-2000 zijn dochterbedrijven opgericht waaronder de onderneming Het Lab Voit B.V.
In uw brief vermeldt u verder dat Het Lab Voit B.V. nu de aanvrager is.
Het door u gewenste nieuwe loonbelastingnummer is toegekend aan deze onderneming.
Op 04-12-2000 heeft Senter de aanvraag van De Moll Dental Handelsonderneming B.V. ontvangen. De bovenvermelde herstructurering had toen al plaatsgevonden.
In het overdragen van de rechten behorende bij de S&O-verklaring naar een andere rechtspersoon voorziet de wet niet.
Dit zou ook strijdig zijn met de wet omdat ik dan een nieuwe inhoudingsplichtige zou registreren. Zijn aanvraag is echter na sluitingsdatum ontvangen en zou daarom niet ontvankelijk worden verklaard.
Daarom wijs ik uw verzoek af. "
- Bij brief van 8 oktober 2001, aangevuld bij brief van 4 december 2001, heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Op 28 januari 2002 is appellante ter zake van haar bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. De bestreden besluiten en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en hiertoe onder meer het volgende overwogen:
"De Wet schrijft voor dat activiteiten enkel worden aangemerkt als zijnde S&O indien er sprake is van voorgenomen S&O. Bij verzoeken tot wijziging van de tenaamstelling van de S&O-verklaring is veelal als gevolg van organisatorische veranderingen sprake van een nieuwe inhoudingsplichtige. Hoewel deze inhoudingsplichtige wel de S&O-activiteiten die bij de oorspronkelijke aanvrager als S&O zijn aangemerkt overneemt, kunnen deze werkzaamheden voor deze inhoudingsplichtige niet worden beschouwd als voorgenomen werkzaamheden en wellicht ook sowieso niet als S&O omdat zij niet technisch nieuw zijn voor de nieuwe inhoudingsplichtige (de nieuwe inhoudingsplichtige bezat dat kennisniveau al).
Bij de totstandkoming van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en diens voorganger, de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk is geen voorziening opgenomen om een wijziging van de tenaamstelling van S&O-verklaringen te regelen. Door twee indieningstijdstippen per jaar vast te stellen, is wel rekening gehouden met situaties dat wijzigingen optreden. Toch zijn vele verzoeken gedaan om de tenaamstelling van de ontvangen S&O-verklaring te wijzigen. Deze wijziging van de tenaamstelling van S&O-verklaringen duid ik aan met 'omzetting'. Het nooit tegemoet komen aan dergelijk verzoeken zou in de praktijk leiden tot onredelijke situaties. Mede daarom zijn omzettingsverzoeken vanuit een zorgvuldige belangenafweging in een aantal concrete gevallen wel toegestaan.
Daarbij wordt meegewogen dat een ophanden zijnde organisatorische wijziging zodanig wordt aangekondigd in de aanvraag dat deze is aan te merken als een tweeledige aanvraag, hetzij dat voor het tweede halfjaar een gewijzigde aanvraag wordt ingediend.
(…)
Ingevolge artikel 24, gelezen in samenhang met artikel 1, van de Wet wordt een S&O-verklaring onder meer afgegeven aan een S&O-inhoudingsplichtige die hiertoe voorafgaand een aanvraag heeft ingediend en voornemens is in een kalender(half)jaar onder meer een voor hem technisch nieuw fysiek product of productieproces te ontwikkelen. Voor beantwoording van de materiële vraag of sprake is van technische nieuwheid en daarmee van ontwikkelingswerk in de zin van de Wet is derhalve niet alleen de aard van het beoogde product(ieproces), maar ook het kennis- en ervaringsniveau van de inhoudingsplichtige bepalend.
Omdat u een aanvraag heeft ingediend voor De Mol Dental Handelsonderneming B.V. is de aanvraag ten aanzien van het kennis- en ervaringsniveau van deze aanvrager getoetst of de aangemelde projecten S&O betroffen. Doordat, zoals u aangeeft, niet De Moll Dental Handelsonderneming B.V., maar Hèt Lab Voit de aanvrager had moeten zijn, is er een noodzakelijkheid van een nieuwe toetsing van de werkzaamheden op het ervarings- en kennisniveau van de nieuwe inhoudingsplichtige. Immers er wordt ook personeel ingebracht dat al werkzaam was bij Hèt Lab Voit B.V. Het kennis- en ervaringsniveau van Hèt Lab Voit B.V. en haar personeel is onbekend zodat opnieuw een S&O-toets zal moeten plaatsvinden bij het verzoek tot omzetting van de S&O-verklaring, immers de kennis van het bij Hèt Lab Voit B.V. werkzame personeel kan zodanig zijn dat voor de gehele inhoudingsplichtige geen sprake meer zou kunnen zijn van S&O. "
Ter zitting heeft verweerder verklaard zich thans op het standpunt te stellen dat de WVA geen ruimte biedt voor een belangenafweging bij omzettingsverzoeken als dat van appellante.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft bij haar aanvullend beroepschrift onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:
" In het jaar 2000 is een begin gemaakt met de reorganisatie van de bedrijven en zijn de aanvragen bij de belastingdienst en bedrijfsverenigingen voor nieuwe aansluitnummers ingediend. In afwachting van de toekenning van nieuwe belastingnummers is de S&O aanvraag voor het jaar 2001 abusievelijk nog op de naam De Moll Dental Handelsonderneming b.v. ingediend, in plaats van op naam Noble House b.v.. Immers, de S&O aanvraag diende voor 4 december 2000 ingediend te zijn. (…).
(…)
Als argumenten voer ik aan dat:
·Door de problematiek als gevolg van de afwijzing kwam naar voren dat het oude loonbelastingnummer ** in werkelijkheid mijn eigen Sofi-nummer is. Daar deze fout niet bij de eerste aanvraag in 1998 is opgemerkt, is er abusievelijk consequent gebruik van gemaakt.
·Senter de aanvraag niet goed heeft beoordeeld daar men De Moll Dental Handelsonderneming b.v. heeft gekoppeld als aanvrager / inhoudingsplichtige aan een loonbelastingnummer dat daar niet bij hoorde.
·Dat er door Senter onjuist gehandeld is omdat noch De Moll Dental Handelsonderneming b.v. noch Hèt Lab Voit b.v. met het oude loonbelastingnummer opereren.
·Dat materieel niet beoogd is om de aanvraag aan een ander te doen toekomen dan aan Hèt Lab Voit b.v.
·Dat de gevraagde wijzigingen in de beschikking de essentie van de regeling geen geweld aandoet namelijk: de gehonoreerde tegemoetkoming aan het innovatieve karakter van de werkzaamheden binnen het bedrijf. "
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Aan het bestreden besluit ligt verweerders beleid ten grondslag om een verzoek tot wijziging van (de begunstigde van) een S&O-verklaring, dat is ingediend na de in artikel 24, derde lid , WVA bedoelde indieningstermijn, af te wijzen behoudens bepaalde gevallen, zoals het geval dat de naam van de inhoudingsplichtige aan wie de S&O-verklaring is afgegeven, statutair wordt gewijzigd, of het geval dat in de oorspronkelijke aanvraag concrete indicaties van op handen zijnde wijzigingen lagen besloten, waardoor sprake zou kunnen zijn van een tweeledige aanvraag.
Appellante heeft daartegenover betoogd dat de gevraagde wijziging geen geweld doet aan de essentie van de regeling, omdat het innovatieve karakter van de werkzaamheden was erkend.
In dit betoog kan het College appellante niet volgen, waartoe het als volgt overweegt.
Ingevolge artikel 24, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder l., van de WVA wordt een S&O-verklaring onder meer afgegeven aan een S&O-inhoudingsplichtige die hiertoe voorafgaand een aanvraag heeft ingediend en voornemens is in een kalender-(half)jaar een voor hem technisch nieuw fysiek product of productieproces te ontwikkelen.
Voor beantwoording van de materiële vraag of sprake is van technische nieuwheid en daarmee van ontwikkelingswerk in de zin van de WVA, is derhalve niet alleen de aard van het beoogde product(ieproces), maar ook het kennis- en ervaringsniveau van de inhoudingsplichtige bepalend (uitspraak van het College van 18 april 2000, AWB 98/783, Teamwork Technology).
Het is in overeenstemming met deze uitleg, dat verweerder is teruggekomen van zijn aanvankelijke opvatting dat een S&O-verklaring in beginsel overdraagbaar zou zijn en als zodanig in het geval van een overgang onder algemene titel ook op een verzoek na bedoelde indieningstermijn door hem zou kunnen worden gewijzigd.
5.2 Appellante heeft voorts aangevoerd dat verweerder eerder onjuist heeft gehandeld door S&O-verklaringen af te geven aan De Moll Dental Handelsonderneming B.V. met een fout loonbelastingnummer. Dit is geen argument dat kan leiden tot het door appellante beoogde doel.
Immers, de vermelding van het foute loonbelastingnummer is niet het gevolg van een vergissing van verweerder, maar is veroorzaakt door de herhaalde, in dit opzicht onjuiste aanvragen van De Moll Dental Handelsonderneming B.V. . Bovendien vormt de vermelding van het foute loonbelastingnummer geen reden om de S&O-verklaring die aan De Moll Dental Handelsonderneming B.V. op haar aanvraag is afgegeven, alsnog en in afwijking van de WVA op naam van appellante te stellen of te voorzien van appellantes loonbelastingnummer.
Voor zover appellante heeft beoogd te betogen dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen, gelet op de WVA, niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de S&O-verklaring te wijzigen, overweegt het College dat zodanige belangenafweging niet in overeenstemming is met het wettelijk stelsel van S&O-verklaringen op basis van vóór het kalenderhalfjaar ingediende aanvragen, waarbij niet alleen de aard van de werkzaamheden, maar ook het kennis- en ervaringsniveau van de inhoudingsplichtige bepalend is, zoals hiervoor overwogen. In dit stelsel is geen plaats voor wijziging van de inhoudingsplichtige na de wettelijke indieningstermijn op grond van een belangenafweging.
5.3 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, mr. W.E. Doolaard en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid
mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003.
w.g. M.J. Kuiper w.g. L. van Duuren