ECLI:NL:CBB:2003:AI1135
public
2015-11-16T15:19:58
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AI1135
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2003-07-23
AWB 02/1642
Hoger beroep
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2003:AI1135
public
2013-04-04T19:16:49
2003-08-15
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2003:AI1135 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 23-07-2003 / AWB 02/1642

Telecommunicatiewet

Registratie

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No.AWB 02/1642 23 juli 2003

15302 Telecommunicatiewet

Registratie

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vennootschap onder firma A, te B, appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 juli 2002, verzonden op 29 juli 2002,

nr. TELEC 01/64-SIMO, in het geding tussen appellante en de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit te Den Haag.

Gemachtigde van appellante:

mr. Th.H.W. Juta, rechtshulpverlener te Arnhem.

Gemachtigde van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit:

mr. J. Bootsma, advocaat te Den Haag.

1. De procedure

Op 9 september 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij hoger beroep wordt ingesteld tegen voormelde uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 17 juli 2002.

De Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: OPTA) heeft bij brief van 7 november 2002 een verweerschrift ingediend.

Op 18 juni 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben appellante en OPTA hun standpunt bij monde van hun gemachtigde nader toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In de Telecommunicatiewet is, voorzover hier en ten tijde van belang, het volgende bepaald:

"Artikel 2.1

1. Voor het aanleggen of aanbieden van een openbaar telecommunicatienet-werk, huurlijnen of een omroepnetwerk, dan wel voor het aanbieden van een openbare telecommunicatiedienst of een systeem voor voorwaardelijke toegang is een registratie door het college vereist. (…)

Artikel 2.2

1. Het college weigert een registratie indien de gevraagde registratie geen betrekking heeft op een openbaar telecommunicatienetwerk, huurlijnen, een omroepnetwerk, een openbare telecommunicatiedienst of een systeem voor voorwaardelijke toegang.

2. Het college kan een registratie weigeren indien de gevraagde gegevens niet, onvolledig of niet juist zijn verstrekt.

3. Een registratie wordt gewijzigd of beëindigd:

a. op verzoek van de geregistreerde;

b. indien blijkt dat de gegevens niet of niet langer juist zijn;

c. indien de grond voor registratie is vervallen;

d. wegens het verrichten van activiteiten of diensten in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet, of

e. op aanwijzing van Onze Minister in het belang van de veiligheid van de staat of de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.

4. (…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 1 juli 1999 heeft appellante bij OPTA een aanvraag ingediend om als aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst te worden geregistreerd.

- OPTA heeft appellantes aanvraag bij besluit van 29 juli 1999 ingewilligd.

- Bij brief van 21 december 1999 heeft appellante OPTA meegedeeld bij nader inzien van mening te zijn dat zij niet registratieplichtig is en heeft zij OPTA verzocht de registratie met terugwerkende kracht tot en met de datum van registratie te beëindigen.

- OPTA heeft het verzoek tot beëindiging van de registratie bij besluit van 10 juli 2000 afgewezen.

- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 augustus 2000 bezwaar gemaakt.

- OPTA heeft bij besluit van 30 november 2000 op dit bezwaar beslist. Hierbij is appellantes verzoek alsnog gehonoreerd, met dien verstande dat de registratie met ingang van de datum van appellantes beëindigingsverzoek, 21 december 1999, is beëindigd en niet met ingang van de datum van registratie, 29 juli 1999. Ten slotte is in het besluit overwogen dat het vorenstaande overigens niet weg neemt dat OPTA ook thans nog van oordeel is dat appellante openbare telecommunicatie-diensten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Telecommunicatiewet aanbiedt en derhalve registratieplichtig is.

- Appellante heeft tegen deze beslissing op het bezwaar bij brief van 8 januari 2001 beroep bij de rechtbank ingesteld.

- Vervolgens heeft de rechtbank de bestreden uitspraak gedaan.

3. De bestreden uitspraak

In de bestreden uitspraak is het beroep van appellante ongegrond verklaard. Hiertoe is, samengevat, het volgende overwogen. De rechtbank heeft voorop gesteld dat het geschil zich toespitst op de vraag of de door appellante aangeboden telecommunicatiedienst een openbare telecommunicatiedienst is in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder f, van de Telecommunicatiewet. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en dat het bestreden besluit van 30 november 2000 ook overigens in rechte kan standhouden. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat zij daarlaat dat, gegeven het feit dat geen bezwaar is gemaakt tegen het initiële besluit tot registratie, het verzoek van appellante om de registratie - ook - met terugwerkende kracht te beëindigen, moet worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter zitting te kennen gegeven dat het hoger beroep enkel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat OPTA haar terecht als aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder f, van de Telecommunicatiewet heeft aangemerkt en niet is gericht tegen de weigering om de registratie met terugwerkende kracht tot en met de datum van registratie te beëindigen.

Appellante heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de overweging in het besluit van OPTA van 30 november 2000, dat OPTA ook thans nog van oordeel is dat appellante openbare telecommunicatiediensten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Telecommunicatiewet aanbiedt en derhalve registratieplichtig is, op rechtsgevolg is gericht en aldus appellabel is. Zij meent voorts dat ook om praktische redenen - het is niet wenselijk dat het geschil tussen OPTA en appellante nog langer voortduurt - moet worden aangenomen dat de overweging appellabel is.

Appellante is van mening dat zij geen openbare telecommunicatiediensten aanbiedt, omdat van een openbaar aanbod geen sprake is. Daarom is zij haars inziens niet registratieplichtig.

5. De beoordeling van het geschil

Het College stelt allereerst vast dat het geschil in hoger beroep is beperkt tot dat deel van de uitspraak van de rechtbank waarin deze heeft geoordeeld dat OPTA appellante terecht als aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder f, van de Telecommunicatiewet heeft aangemerkt.

Het College stelt vervolgens vast dat de rechtbank haar oordeel ter zake heeft gegeven naar aanleiding van de in het besluit van 30 november 2000 vervatte overweging dat OPTA ook thans nog van oordeel is dat appellante openbare telecommunicatiediensten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Telecommunicatiewet aanbiedt en derhalve registratieplichtig is.

Het College is van oordeel dat de rechtbank bij haar oordeel heeft miskend dat bedoelde overweging een niet-appellabel rechtsoordeel inhoudt en overweegt hiertoe als volgt.

Zoals het College al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 21 juli 1998, nr. AWB 97/153 (gepubliceerd in AB 1998/437), kan het geven van een rechtsoordeel in zeer bijzondere gevallen worden aangemerkt als het verrichten van een op zichzelf staande publiekrechtelijke rechtshandeling, die bij de naar de materie bevoegde bestuursrechter kan worden aangevochten. Dit kan zich evenwel slechts voordoen in gevallen waarin niet kan worden geoordeeld dat het rechtsoordeel vooruitloopt op een ten aanzien van betrokkene te verwachten of door hem uit te lokken besluit tot toepassing van de wettelijke regeling, waartegen in rechte kan worden opgekomen zonder dat sprake is van een voor betrokkene onevenredig belastende weg naar de rechter.

Het College is van oordeel dat een zodanig uitzonderingsgeval zich hier niet voordoet. Appellante kan zich immers tot OPTA richten met een verzoek tot registratie, waarbij zij kan aangeven dat zij naar haar oordeel geen openbare telecommunicatiediensten aanbiedt. Indien OPTA dan tot registratie besluit, kan appellante hiertegen zonodig bezwaar maken en vervolgens beroep instellen. Van een voor appellante onevenredig belastende weg naar de rechter is geen sprake. Dat appellante het niet wenselijk acht dat het geschil tussen OPTA en appellante nog langer voortduurt, kan niet tot een andere conclusie leiden.

Het vorengaande overziende komt het College tot de conclusie, dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank, voorzover deze betrekking heeft op het in het besluit van 30 november 2002 vervatte rechtsoordeel van OPTA dat appellante openbare telecommunicatiediensten aanbiedt en derhalve registratieplichtig is, dient te worden vernietigd.

Het College ziet geen aanleiding om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank. Doende wat de rechtbank had moeten doen, zal het College het beroep van appellante, voorzover gericht tegen voormeld rechtsoordeel van OPTA, niet-ontvankelijk verklaren.

Het College acht ten slotte termen aanwezig om OPTA met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante van het hoger beroep.

6. De beslissing

Het College:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voorzover deze betrekking heeft op het in het besluit van 30 november 2002 vervatte

rechtsoordeel van OPTA dat appellante openbare telecommunicatiediensten aanbiedt en derhalve registratieplichtig is;

- verklaart het bij de rechtbank ingediende beroep voorzover gericht tegen dat rechtsoordeel niet-ontvankelijk;

- veroordeelt OPTA in de proceskosten van appellante van het hoger beroep, welke worden vastgesteld op € 644,- (zegge:

zeshonderdvierenveertig euro);

- verstaat dat OPTA het betaalde griffierecht voor het hoger beroep van € 327,- (zegge: driehonderdzevenentwintg euro) aan

appellante vergoedt.

Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. C.M. Wolters en mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003.

w.g. D. Roemers w.g. L. van Duuren