ECLI:NL:CBB:2003:AL8148
public
2015-11-11T16:41:03
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AL8148
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2003-08-26
AWB 02/1347
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2003:AL8148
public
2013-04-04T19:56:01
2003-10-09
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2003:AL8148 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 26-08-2003 / AWB 02/1347

Op 8 juli 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 25 juni 2002 van verweerder. Bij dat besluit is niet-ontvankelijk verklaard het bezwaar van appellant tegen verweerders beslissing van 29 oktober 1998, genomen op grond van de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: Whv).

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer)

No.AWB 02/1347 26 augustus 2003

16500 Wet herstructurering varkenshouderij

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

gemachtigde: Boekhoudbureau Trommelen B.V., gevestigd te Alphen (Noord-Brabant),

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. N.G. van Breukelen, werkzaam bij Bureau Heffingen te Assen.

1. De procedure

Op 8 juli 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 25 juni 2002 van verweerder. Bij dat besluit is niet-ontvankelijk verklaard het bezwaar van appellant tegen verweerders beslissing van 29 oktober 1998, genomen op grond van de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: Whv).

Bij besluit gedateerd 4 november 2002 heeft verweerder zijn besluit van 25 juni 2002 ingetrokken en een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van appellant tegen de beslissing van 29 oktober 1998 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond is verklaard.

Op 10 december 2002 heeft het College van verweerder een verweerschrift ontvangen.

Op 4 juli 2003 heeft het College van appellant een faxbericht met bijlage ontvangen.

Het College heeft het beroep behandeld ter zitting van 15 juli 2003. Aldaar waren aanwezig de gemachtigde van verweerder en mr. S.C. Vissering-van der Reijt, beiden werkzaam bij Bureau Heffingen te Assen. Zoals aangekondigd in het faxbericht van 4 juli 2003 is appellant niet ter zitting verschenen.

2. De beoordeling van het beroep

2.1 Het beroep tegen het besluit van 25 juni 2002 wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, juncto artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geacht mede te zijn gericht tegen het besluit gedateerd 4 november 2002.

Gelet op het feit dat verweerder het besluit gedateerd 4 november 2002 bij faxbericht van 7 oktober 2002 aan het College heeft toegezonden, berust de datering van dat besluit op een kennelijke verschrijving. In het navolgende zal het College omwille van de overzichtelijkheid niettemin 4 november 2002 aanhouden als datum van het tweede besluit op bezwaar, mede nu de datum van dat besluit voor de beoordeling van het beroep verder niet van belang is.

Gesteld noch gebleken is dat appellant nog belang heeft bij rechterlijke toetsing van het ingetrokken besluit van 25 juni 2002. Gelet hierop zal het College het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaren.

2.2 Blijkens het beroepschrift is appellant het niet eens met de wijze waarop verweerder zijn varkensrecht heeft berekend.

Zoals het College heeft overwogen in zijn uitspraken van 8 mei 2002 (00/726; www.rechtspraak.nl, LJN-nummer AE2891) en 21 mei 2002 (00/343; www.rechtspraak.nl, LJN-nummer AE5204), vormt een mededeling van verweerder over de uitkomst van een berekening van het varkensrecht ingevolge de artikelen 6 tot en met 13 Whv geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb waartegen bezwaar en beroep openstaat.

Hieruit volgt dat verweerder het bezwaar van appellant tegen de in de beslissing van 29 oktober 1998 vervatte berekening van het varkensrecht terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. In zoverre is het beroep tegen het besluit van 4 november 2002 ongegrond.

2.3 Voorts is het beroep van appellant gericht tegen de mededeling dat hij niet in aanmerking komt voor vergroting van zijn varkensrecht met toepassing van § 2 van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij (hierna: Bhv). Deze mededeling, door verweerder vervat in de beslissing van 29 oktober 1998 en gehandhaafd in het besluit van 4 november 2002, vormt wel een besluit in de zin van de Awb.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, Bhv worden het varkensrecht en het fokzeugenrecht van een daartoe aangemeld bedrijf bepaald overeenkomstig § 2 Bhv, indien (voorzover hier van belang) in de periode van 1 januari 1995 tot 10 juli 1997 een overdracht van het bedrijf heeft plaatsgevonden.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, Whv wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder overdracht: eigendomsovergang, het vestigen of overdragen van een zakelijk gebruiksrecht dan wel het tenietgaan van dat recht, of het totstandkomen of eindigen van een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst. Uit deze bepaling volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan het in artikel 7, eerste lid, Bhv genoemde begrip overdracht een juridische betekenis moet worden toegekend.

De juridische overdracht van het bedrijf aan appellant is geëffectueerd door inschrijving van de akte van levering van de eigendom van dat bedrijf in de daartoe bestemde registers. De betreffende akte is gepasseerd op 29 december 1997 en derhalve niet eerder dan op 29 december 1997 ingeschreven.

Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor vergroting van het varkensrecht met toepassing van § 2 Bhv, aangezien de overdracht van het bedrijf niet heeft plaatsgevonden in de periode van 1 januari 1995 tot 10 juli 1997.

Dat appellant ten tijde van de gestelde feitelijke overdracht van het bedrijf in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij ook in de toekomst over een groter varkensrecht zou kunnen beschikken dan thans ingevolge de Whv het geval is, kan hieraan niet afdoen.

2.4 Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat het beroep tegen het besluit van 4 november 2002 ongegrond moet worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.

3. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 juni 2002 niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 november 2002 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2003.

w.g. M.A. van der Ham w.g. B. van Velzen