ECLI:NL:CBB:2003:AM7763
public
2015-11-10T11:33:26
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AM7763
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2003-08-15
AWB 02/1623
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2003:AM7763
public
2013-04-04T20:11:11
2003-10-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2003:AM7763 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 15-08-2003 / AWB 02/1623

Op 3 september 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 juli 2002, verzonden op 26 juli 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders gedeeltelijke weigering steun te verlenen ingevolge de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 02/1623 15 augustus 2003

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

gemachtigde: mr. R.J. Skála, advocaat te Haren,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, te Den Haag, voorheen: de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder,

gemachtigde: mr. K.J.H. Terwal, werkzaam bij verweerders ministerie.

1. De procedure

Op 3 september 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 juli 2002, verzonden op 26 juli 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders gedeeltelijke weigering steun te verlenen ingevolge de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).

Verweerder heeft op 3 oktober 2002 een verweerschrift ingediend.

Op 14 mei 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Verweerder heeft hierbij zijn standpunt toegelicht. Appellant is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij de Regeling, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 9

1. Na sluiting van de aanvraagperiode doch uiterlijk tot en met 15 mei voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd in de gevallen bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a, van verordening 3887/92.

2. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten na 15 mei worden gewijzigd:

a. in geval van een duidelijke fout;

b. voorzover de wijziging betrekking heeft op een vermindering van de aangegeven oppervlakte mits LASER van deze wijziging schriftelijk in kennis is gesteld alvorens de producent ter zake van de betrokken percelen enige mededeling is gedaan over de resultaten van een administratieve controle dan wel over het uitvoeren van een fysieke controle van het bedrijf van de producent."

Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 229/95 van de Commissie van 3 februari 1995, is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 4

(…)

"2. a) De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten de wijzigingen uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad (9) ontvangen.

Wat de percelen landbouwgrond betreft, mag de steunaanvraag "oppervlakten" slechts worden gewijzigd in bijzondere gevallen die naar behoren zijn gemotiveerd, zoals met name een overlijden, een huwelijk, aan- of verkoop of de sluiting van een pachtovereenkomst. De Lid-Staten stellen de desbetreffende voorwaarden vast. Het is evenwel niet mogelijk een perceel toe te voegen aan de percelen die voor een braaklegging of als voederareaal zijn aangegeven, tenzij het een geval betreft dat overeenkomstig de desbetreffende bepalingen naar behoren is gemotiveerd en op voorwaarde dat dit perceel reeds voor braaklegging of als voederareaal was opgenomen in een steunaanvraag van een ander bedrijfshoofd, welke laatste steunaanvraag dan dienovereenkomstig wordt gecorrigeerd.

(…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant heeft op 15 mei 2001 een "Aanvraag oppervlakten/Gebruik gewaspercelen Opgave 2001" bij verweerder ingediend ter verkrijging van subsidie ingevolge de Regeling. In deze aanvraag heeft appellant bij volgnummer 22 gewascode 251 en bijdragecode 999 (geen bijdrage) opgegeven.

- Bij brief van 29 mei 2001, door verweerder ontvangen op 1 juni 2001, heeft appellant verweerder bericht dat hij door een vergissing één perceel braak niet heeft ingevuld op het originele aanvraagformulier. Appellant heeft bij deze brief een kopie van het originele aanvraagformulier gevoegd, waarop hij bij volgnummer 22 alsnog gewascode 668 en bijdragecode 830 heeft ingevuld.

- Bij besluit van 30 november 2001 heeft verweerder, voor zover hier van belang, geweigerd het perceel onder volgnummer 22 als subsidiabel braakperceel aan te merken.

- Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt bij verweerder.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard, houdt, voor zover van belang, het volgende in:

"In de brochure "Toelichting bij de vragen van het pakket Aanvraag oppervlakten 2001" staat op bladzijde 5, dat u tot en met 15 mei 2001 alle gegevens mag wijzigen, behalve het toevoegen van braakpercelen die op 15 januari 2001 niet braak lagen. In de periode vanaf 16 mei tot en met 31 mei 2001 mogen wijzigingen worden aangebracht in het gebruik (de teelt) van de percelen. In deze periode mogen echter geen braakpercelen en/of percelen voederareaal worden toegevoegd.

Wat betreft de door LASER telefonisch gegeven inlichtingen op 14 mei 2001, dat u een kopie van de aanvraag met daarop het ontbrekende perceel kon opsturen en dat het dan allemaal goed zou komen, kan ik u het volgende mededelen. Tijdens een telefoongesprek d.d. 11 juli 2002 met een juridisch medewerker van LASER gaf u aan dat u geen naam kon noemen van degene met wie u gesproken heeft. Bij een intern onderzoek heb ik niet kunnen achterhalen met wie u gesproken heeft.

Daardoor is het voor mij niet mogelijk om na te gaan wat er precies door de medewerker van LASER op 14 mei 2001 is gezegd. U heeft derhalve niet aangetoond dat aan u toezeggingen zijn gedaan, waaraan u het vertrouwen kon ontlenen dat het braakperceel alsnog wel toegevoegd kon worden en dat het allemaal wel goed zou komen.

De door u voorgestelde aanvulling met betrekking tot de 1,10 hectare groene braak betreft een toevoeging van een braakperceel en had dus uiterlijk op 15 mei 2001 door LASER ontvangen moeten zijn. U geeft aan dat u op 14 mei 2001 telefonisch contact heeft gehad met LASER, de betreffende aanvulling van het braakperceel is echter door LASER pas op 1 juni 2001 ontvangen. U stelt dat er sprake is van een misverstand, omdat het naar uw mening niet gaat om een wijziging maar om een aanvulling. Iedere verandering van de originele aanvraag is een wijziging van de aanvraag. De wijziging kan een aanvulling of een vermindering zijn. Een aanvulling is een toevoeging, die derhalve na 15 mei 2001 niet meer kan met betrekking tot braakpercelen. Daarnaast geeft u in uw brief van 17 augustus 2001 aan dat het feit dat het perceel daadwerkelijk braak heeft gelegen ook afgeleid kan worden uit uw aanvraag oppervlakten 2000. Het feit dat uw perceel in 2000 heeft braak gelegen doet echter niet ter zake bij de aanvraag oppervlakten 2001. De gegevens kunnen namelijk ieder jaar veranderen. Dat een perceel in 2000 heeft braak gelegen wil niet zeggen dat het perceel in 2001 eveneens braak ligt. Tevens is mij niet gebleken dat er bij u sprake is van de uitzondering zoals genoemd in artikel 4, tweede lid, sub a, van Verordening (EG) nr. 3887/1992, dat het braakperceel reeds in een steunaanvraag van een ander bedrijfshoofd was opgenomen. Derhalve kan dit perceel niet meer worden toegevoegd aan de aanvraag."

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep aangegeven dat, nu de oorspronkelijke aanvraag niet volledig was, hij bij brief van 29 mei 2001, na voorafgaand telefonisch contact met verweerder, een aanvulling op zijn aanvraag heeft gestuurd. Ten onrechte heeft verweerder het desbetreffende perceel braak op bijdragecode 999 (geen subsidie) gezet, omdat de opgaaf uiterlijk op 15 mei 2001 ontvangen had moeten zijn. Het was bij verweerder immers tijdig bekend dat het perceel bij de vaststelling van de subsidie diende te worden betrokken.

Het perceel was ook bij de aanvraag van 2000 als braak opgegeven. Door de telefonische melding aan verweerder, meteen na het ter post bezorgen van de aanvraag 2001, was het hem bekend welk perceel braak nog niet in de aanvraag was vermeld. Hierdoor was de aanvraag nog vóór de ontvangst op 15 mei 2001 aangevuld danwel volledig. De brief van 29 mei 2001 was slechts een bevestiging van de op tijd gewijzigde aanvraag.

In overeenstemming met de Regeling mag een perceel dat op 15 januari 2001 reeds braak lag en ook ná 15 mei 2001 braak bleef liggen, na die laatste datum nog worden opgegeven voor de aanvraag in het kader van de Regeling. In deze situatie vindt immers geen wijziging van het gebruik van de overige percelen plaats en evenmin is sprake van een wijziging in de opgaaf van het braakliggende perceel.

5. De beoordeling van het geschil

Uitsluitend is in geding of verweerder terecht de weigering om het perceel onder volgnummer 22 als subsidiabel braakperceel aan te merken, heeft gehandhaafd.

Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe dat gelet op de voorwaarden en verplichtingen, zoals deze gelden ingevolge de Regeling en Verordening (EEG) nr. 3887/92, de aanvraag om subsidie voor het betreffende perceel in het voorliggende geval uiterlijk op 15 mei 2001 door verweerder ontvangen had moeten zijn. Na deze datum mogen geen braakpercelen meer aan een aanvraag worden toegevoegd. De aanvulling op de oorspronkelijke aanvraag is door verweerder pas op 1 juni 2001, en derhalve buiten de toegestane termijn, ontvangen.

Het betoog dat door de telefonische melding op 14 mei 2001 de aanvraag op tijd is aangevuld en dat de brief van 29 mei 2001 slechts strekt tot bevestiging hiervan, faalt, reeds nu niet vast is komen te staan dat telefonisch contact met verweerder heeft plaatsgehad.

Het betoog dat het desbetreffende perceel ook in 2000 braak heeft gelegen, kan appellant evenmin baten, omdat zulks nog niet betekent dat het in 2001 eveneens voor braak bestemd was en braak heeft gelegen. De stelling van appellant dat een perceel dat op 15 januari 2001 braak lag en ná 15 mei 2001 braak bleef liggen, na die laatste datum nog kan worden opgegeven, berust op een onjuiste uitleg van het bepaalde in artikel 9 van de Regeling alsmede artikel 4, voornoemd, van Verordening (EEG) nr. 3887/92. Uit het samenstel van deze bepalingen volgt dat het braakperceel in de door appellant geschetste situatie juist niet ná 15 mei 2001 aan de aanvraag kan worden toegevoegd.

Appellant kan ten slotte evenmin worden gevolgd in zijn betoog dat geen sprake is van een wijziging in de opgaaf van het braakliggende perceel. Met verweerder moet worden geoordeeld dat iedere verandering van een aanvraag, of dit nu een aanvulling danwel een vermindering betreft, een wijziging van de aanvraag is.

Vorenstaande overwegingen leiden tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. E.J.M. Heijs en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2003.

w.g. D. Roemers w.g. L. van Duuren