ECLI:NL:CBB:2003:AM7936
public
2015-11-10T14:11:31
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AM7936
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2003-09-10
AWB 02/241
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2003:AM7936
public
2013-04-04T20:11:32
2003-10-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2003:AM7936 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 10-09-2003 / AWB 02/241

EG-steunverlening akkerbouwgewassen

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No.AWB 02/241 10 september 2003

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 24 januari 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een op 21 december 2001 verzonden besluit van verweerder van 18 december 2001.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 29 november 2000.

Bij brief van 18 februari 2002 heeft verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

Appellant heeft bij brief van 26 april 2002 nog een reactie gegeven op de door verweerder overgelegde stukken.

Het College heeft de zaak onderzocht ter zitting van 17 mei 2002, waar appellant in persoon en verweerder bij monde van zijn gemachtigde hun standpunten nader hebben toegelicht. Vervolgens is het onderzoek in de zaak aangehouden.

Bij brief van 28 mei 2002 heeft verweerder overeenkomstig de namens hem ter zitting gedane toezegging nadere informatie verschaft, waarop appellant bij brief van 20 juli 2002 heeft gereageerd.

Vervolgens is het onderzoek in de zaak gesloten.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 13 april 2000 heeft verweerder van appellant de "Aanvraag oppervlakten 2000" ontvangen. In deze aanvraag heeft appellant bij de percelen met de volgnummers 1, 2, 3, 5, 7 en 10 als gewascode 259 vermeld, hetgeen staat voor snijmaïs, en als bijdragecode 805, hetgeen staat voor voederareaal. Voorts heeft appellant in de aanvraag aangegeven dat hij in 2000 geen dierlijke EG-premies aanvraagt.

- Bij brieven van 9 en 10 augustus 2000 heeft verweerder onder meer aan appellant bericht dat de oppervlakte van het in de aanvraag met volgnummer 5 aangeduide perceel wordt gecorrigeerd van 2.44 ha in 2.41 ha. Hierbij is bij de bijdragecode 805 "(voederareaal)" vermeld.

- Bij besluit van 29 november 2000 heeft verweerder appellant bericht dat voor hem na beoordeling van zijn aanvraag 18.09 ha voederareaal is geregistreerd. Dit besluit behelst voorts de volgende passages:

"Akkerbouwsubsidie

U heeft in uw aanvraag geen percelen opgegeven voor een akkerbouwsubsidie. Derhalve leidt uw aanvraag niet tot een subsidie in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.

Bezwaarmogelijkheid akkerbouwsubsidie

Indien u het met dit besluit niet eens bent, kunt u binnen 6 weken na verzending van deze brief bezwaar maken."

- Appellant heeft verweerder bij brief van 5 maart 2001 onder meer bericht dat hij naar aanleiding van het feit dat hij de akkerbouwbijdrage voor 2000 nog niet heeft ontvangen, nog eens naar zijn aanvraagformulier heeft gekeken en heeft geconstateerd dat daarop abusievelijk bij het gewas maïs de bijdragecode 805 in plaats van 845 is ingevuld. Hierbij stelt appellant dat dit hem niet eerder is opgevallen en dat hij uit de bijlage bij het besluit van 29 november 2000 slechts heeft begrepen dat er geen verschil (meer) is tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte.

- Bij brief van 7 maart 2001 heeft verweerder aan appellant verzocht aan te tonen dat de termijnoverschrijding van voormelde, als bezwaarschrift aangemerkte, brief verschoonbaar zou zijn.

- In zijn schriftelijke reactie van 8 maart 2001 heeft appellant met betrekking tot de reden van de termijnoverschrijding verwezen naar zijn brief van 5 maart 2001.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet verschoonbaar overschrijden van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift. Dit besluit houdt voorzover hier van belang het volgende in.

"Uit de feiten en/of omstandigheden die u aanvoert voor het te laat indienen van het bezwaarschrift is mij niet gebleken dat het voor u onmogelijk was het bezwaarschrift tijdig in te dienen. In de beslissing staat (…) op de eerste pagina duidelijk te lezen dat er geen percelen zijn opgegeven voor een akkerbouwsubsidie. De beslissing is genomen conform uw aanvraag."

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Appellant erkent dat het bezwaarschrift te laat is ingediend, maar stelt zich op het standpunt dat hij hiervoor onevenredig bestraft wordt. Ieder jaar wordt ten onrechte door verweerder gewezen op beweerdelijke fouten in de aanvraag en als gevolg van de daardoor op gang komende correspondentie raakt appellant in de war.

Bovendien had het verweerder duidelijk kunnen zijn dat het niet de bedoeling van appellant was de maïs als voederareaal op te geven, aangezien hij immers - zoals ook duidelijk in de aanvraag vermeld - geen dierlijke EG-premie aanvraagt.

Ter zitting heeft appellant nog gesteld dat hij naar aanleiding van het besluit van 29 november 2000 op of omstreeks 11 december 2000 telefonisch contact heeft gehad met Laser. In dit telefoongesprek is niet meegedeeld dat de aanvraag voor akkerbouwsteun was afgewezen en is door Laser gezegd dat alles in orde zou komen, aldus appellant.

In dit verband heeft appellant gewezen op de handgeschreven aantekening op het afschrift van het primaire besluit, zoals dat door verweerder bij de op de zaak betrekking hebbende stukken is overgelegd.

Deze aantekening luidt "voederareaal wordt HPA-code Þ 875

wordt akkerbouwbijdrage Þ 845

î® 10,19 ha maïs"

Volgens appellant is deze aantekening door een medewerker van Laser gemaakt naar aanleiding van evengenoemd telefoongesprek en wordt daardoor de juistheid van de door hem gestelde inhoud van dat telefoongesprek bevestigd.

5. Het nadere standpunt van verweerder

Naar aanleiding van het door appellant ter zitting gestelde telefoongesprek heeft verweerder onderzocht door wie en naar aanleiding waarvan de aantekening op het afschrift van het primaire besluit is gemaakt. Bij zijn brief van 28 mei 2002 stelt verweerder, onder verwijzing naar door hem daarbij als bijlagen gevoegde Geleidelijsten herbeoordeling AANoo, dat deze aantekening is gemaakt naar aanleiding van het bezwaarschrift van appellant. Blijkens die Geleidelijsten heeft een medewerker van Laser naar aanleiding van het bezwaarschrift op 16 maart 2001 de bijdragecodes in de aanvraag van appellant gewijzigd. In verband met de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant zijn die bijdragecodes vervolgens op 8 januari 2002 weer teruggewijzigd conform de oorspronkelijke aanvraag.

6. De beoordeling van het geschil

Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van appellant op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ruimschoots na de zes weken-termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is ingediend. Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift niet in verzuim is geweest.

Gelet op de in rubriek 2 weergegeven passages van het primaire besluit van 29 november 2000 had het appellant duidelijk kunnen en moeten zijn dat aan hem geen akkerbouwsubsidie was verleend en dat hij, indien hij het daar niet mee eens was, binnen zes weken na verzending van dit besluit bezwaar had moeten maken. De omstandigheid dat appellant dit besluit niet goed heeft gelezen komt volledig voor zijn eigen risico en kan niet worden aangemerkt als reden waarom redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij - door pas op 5 maart 2001 te reageren - niet in verzuim was.

Ook de eerst ter zitting van het College door appellant naar voren gebrachte stelling, erop neerkomend dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat hij uit het telefoongesprek met Laser in december 2000 heeft kunnen begrijpen dat zijn aanvraag alsnog in overeenstemming met zijn bedoeling akkerbouwsteun aan te vragen zou worden beoordeeld, kan appellant niet baten.

Dienaangaande stelt het College voorop dat appellant dit argument in bezwaar niet heeft aangevoerd en pas in een zeer laat stadium in beroep naar voren heeft gebracht. Reeds op deze grond acht het College de gestelde inhoud van het telefoongesprek tussen appellant en Laser niet aannemelijk.

Van doorslaggevend belang is naar het oordeel van het College echter dat uit de naar aanleiding van de zitting van 17 mei 2002 door verweerder nader verstrekte informatie blijkt dat pas naar aanleiding van de ontvangst van het bezwaarschrift van appellant (naar achteraf is gebleken ten onrechte) door Laser is overgegaan tot wijziging van de

- bijdragecodes in - de aanvraag. In het licht hiervan kan aan de door een medewerker van Laser gemaakte aantekening op het afschrift van het primaire besluit van 29 november 2000 niet de betekenis toekomen, die appellant daaraan gehecht wenst te zien.

Nu derhalve niet is gebleken van enige reden waarom zou moeten worden geoordeeld dat appellant, in weerwil van de te late indiening van zijn bezwaarschrift, niet in verzuim is geweest, heeft verweerder het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Het beroep is derhalve ongegrond.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003.

w.g. M.A. van der Ham w.g. R.P.H. Rozenbrand