Op 21 november 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van het Bedrijfschap Schildersbedrijf (hierna: Bedrijfschap) van 24 oktober 2002.
Bij dat besluit heeft het Bedrijfschap het bezwaarschrift van appellante tegen haar registratie ongegrond verklaard.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/1865 12 september 2003
3110 Registratie
ambtshalve
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellante,
gemachtigde: J.H.J.M. Wiedmer-Klick,
tegen
het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, te Rijswijk, als rechtsopvolger van het Bedrijfschap Schildersbedrijf, verweerder,
gemachtigde: mr. B.C. Westenbroek, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 21 november 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van het Bedrijfschap Schildersbedrijf (hierna: Bedrijfschap) van 24 oktober 2002.
Bij dat besluit heeft het Bedrijfschap het bezwaarschrift van appellante tegen haar registratie ongegrond verklaard.
Het Bedrijfschap heeft op 19 december 2002 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2003. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunt toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Op 16 mei 1997 heeft de Sociaal Economische Raad de Instellingsverordening Bedrijfschap Schilders- en Afwerkingsbedrijf vastgesteld, welke verordening door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens zijn ambtgenoot van Economische Zaken, is goedgekeurd op 11 juli 1997. Bij deze verordening is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 2
1. In deze verordening en daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder schilders- en afwerkingsbedrijf: het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk in, op of aan bouwwerken of andere werken, schepen of woonarken dan wel onderdelen daarvan of daarvoor bestemd, aanbrengen van verf of soortgelijke producten.
2. (…)"
Artikel 3
1. Er is een bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf.
2. Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin het schilders- en afwerkingsbedrijf wordt uitgeoefend (…)
Artikel 5
I. Aan het bedrijfschap is overgelaten de regeling of nadere regeling van de navolgende onderwerpen:
a. de registratie van ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld en de daarin werkzame personen;
(…)"
1. Er is een register waarin gegevens over ondernemingen en ondernemers worden geregistreerd.
(…)
Bij de Registratieverordening Bedrijfschap Schilders- en Afwerkingsbedrijf van 19 mei 1998, bij besluit van 1 juli 1998 goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad, (hierna: de Registratieverordening) is voorzover hier van belang het volgende bepaald:
"Artikel 3
1. Er is een register waarin gegevens over ondernemingen en ondernemers worden geregistreerd.
(…)
Artikel 4
1. In het register worden gegevens opgenomen over de onderneming en de ondernemer, alsmede administratieve gegevens.
(…)
Artikel 5
1. De gegevens over de onderneming en de ondernemer (…) worden ontleend aan:
a. de opgave van de ondernemer zelf;
b. het handelsregister bedoeld in artikel 1 van de Handelsregisterwet;
c. SFS te Rijswijk;
d. een zelfstandig door het bedrijfschap ingesteld onderzoek; of
e. een combinatie van de in de onderdelen a tot en met d genoemde bronnen.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 15 juli 2002 heeft appellante op verzoek van het Bedrijfschap een ingevulde "vragenlijst ten behoeve van registratie" toegezonden. Naar aanleiding van vraag 11 van deze vragenlijst: "werkterreinen" heeft zij het volgende verklaard:
"Onze activiteiten zijn: stalling, reparatie en onderhoud pleziervaartuigen m.n. motoren en techniek. Schilderwerk is minimaal. Omzet + € 10.000 = 1% van de omzet."
- Bij besluit van 24 juli 2002 heeft het Bedrijfschap appellante geregistreerd.
- Hiertegen heeft appellante een bezwaarschrift ingediend.
- Appellante heeft van de haar geboden gelegenheid om te worden gehoord geen gebruik gemaakt.
- Vervolgens heeft het Bedrijfschap het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit luidt, voor zover van belang, als volgt:
"Of een bedrijf al dan niet dient te worden geregistreerd bij het Bedrijfschap wordt beoordeeld aan de hand van bovengenoemde Instellingsverordening. Daarbij wordt beoordeeld of de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden onder de omschrijving van de Instellingsverordening vallen.
Op de vragenlijst ten behoeve van de registratie heeft u aangegeven dat door uw bedrijf schilderwerk wordt vericht. Omdat die werkzaamheden vallen onder de werkingssfeer van het Bedrijfschap is uw onderneming op grond van artikel 4 van de Registratieverordening geregistreerd.
Naar aanleiding van uw bezwaarschrift heeft het Bedrijfschap wederom een onderzoek verricht naar de activiteiten van uw bedrijf. Uw onderneming is door de A.N.W.B. erkend voor de activiteit "jachtschilder". Verder vermeldt u op uw internetsite dat uw onderneming de beschikkking heeft over een schilderhal en dat een schilder in dienst is. Hieruit leiden wij af dat u onder de werkingssfeer van het Bedrijfschap valt.
In uw bezwaarschrift heeft u aangegeven dat uw bedrijf een minimale omzet behaalt met schilderwerk, hetgeen ongeveer 1% is van de totale omzet.
Vanwege het verrichten en aanbieden van schilderwerk valt uw bedrijf onder het Bedrijfschap. De door uw onderneming behaalde schildersomzet is weliswaar niet hoog, maar ook niet dusdanig laag dat registratie onredelijk is.
Uw bezwaarschrift vormt derhalve geen aanleiding op de genomen beslissing terug te komen."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:
"Artikel 2 van de Instellingsverordening Bedrijfschap Schilders- en Afwerkingsbedrijf heeft betrekking op bedrijven die als hoofdactiviteit het aanbrengen van verf of soortgelijke producten hebben. Dit wordt ook aangegeven in het door het Bedrijfschap gehanteerde vragenformulier. De Jachtwerf heeft middels dit formulier aangegeven dat men zich voornamelijk bezig houdt met stalling en reparatie & onderhoud van pleziervaartuigen ne dat De Jachtwerf uit de activiteit schilderwerk hooguit 1% van de omzet genereert.
In de overweging op het bezwaarschrift wordt door het Bedrijfschap aangegeven dat de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden van belang zijn. Naar aanleiding van het bezwaarschrift zou het Bedrijfschap opnieuw onderzoek hebben verricht naar de ativiteiten van De Jachtwerf. Op het bedrijf zelf is echter niemand geweest. Wel heeft men gemeend, op grond van de constatering dat De Jachtwerf door de ANWB als jachtschilder is erkend en dat op de internetsite van De Jachtwerf gesproken wordt van een schilderhal, De Jachtwerf als feitelijke hoofdactiviteit schilderwerk uitvoert en onder de werkingssfeer zou vallen.
De ANWB kent vele vormen van erkenningen. Is men door de ANWB erkend dan heeft dat het voordeel dat de ANWB deze bedrijven onder de aandacht van haar leden brengt. Veel bedrijven zullen daarom ook trachten een erkenning te bemachtigen. De door de ANWB gehanteerde criteria zijn voornamelijk van algemene facilitaire aard. De erkenning zegt dus niets over de mate waarin een bedrijf ook daadwerkelijk de bedrijfsactiviteit uitvoert. De Jachtwerf is overigens door de ANWB tot Jachtservicebedrijf erkend waaronder de activiteiten "jachtreparatie; motorenreparatie; jachtbetimmering; osmosebehandelcentrum en jachtschilder" vallen.
Daarnaast wordt door het Bedrijfschap gewezen op de internetsite, waarin gesproken zou worden van een schilderhal. Deze hal is echter, zoals ook op de site staat aangegeven zowel geschikt voor schilderwerk als voor het aanbrengen en repareren van polyester vaartuigen waaronder osmosebehandelingen.
Tevens wil ik nog opmerken dat De Jachtwerf, op grond van de door haar uitgevoerde werkzaamheden is aangesloten bij de brancheorganisatie voor ondernemers, werkzaam in de watersport, te weten HISWA Vereniging. HISWA is op dit moment ook zelf bezig met een Bedrijfschap.
De Jachtwerf kan zich met de stelling dat zij onder het Bedrijfschap Schildersbedrijf zou vallen niet verenigen (...)."
Ter zitting heeft appellante beklemtoond dat schilderwerk door haar alleen wordt verricht in het kader van andere werkzaamheden en inmiddels door haar niet meer uitdrukkelijk wordt aangeboden.
5. De beoordeling van het geschil
Appellante heeft niet betwist dat door haar - zij het in beperkte mate - werkzaamheden als omschreven in hogervermeld artikel 2 van de Instellingsverordening worden verricht en dat ten tijde van het bestreden besluit deze werkzaamheden ook door haar werden aangeboden.
Hieruit volgt dat zij indertijd - mede - het schildersbedrijf uitoefende. Uit bedoeld artikel 2 blijkt voorts niet, zoals appellante heeft gesteld, dat de registratieplicht beperkt is tot bedrijven waar het schildersbedrijf als hoofdactiviteit wordt uitgeoefend. Weliswaar genereert appellante met de werkzaamheden als schilder slechts een zeer gering percentage van haar omzet, maar het verworven bedrag - volgens haar opgave € 10.000,-- - is niet zodanig verwaarloosbaar, dat registratie om die reden achterwege had dienen te blijven.
Gezien het vorenstaande heeft het Bedrijfschap zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat appellante onder haar werkingssfeer viel, zodat zij op goede gronden is geregistreerd. Hetgeen door appellante overigens is aangevoerd kan daaraan niet afdoen. De omstandigheid dat appellante wellicht als gevolg van een gewijzigde bedrijfsopzet thans niet meer onder de werkingssfeer van verweerder zou vallen maakt niet dat het Bedrijfschap destijds een onjuiste beslissing heeft genomen.
Aangezien niet is gebleken dat het bestreden besluit onrechtmatig is, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 september 2003.
w.g. C.M. Wolters w.g. R.P.H. Rozenbrand