ECLI:NL:CBB:2003:AO1110
public
2015-11-11T19:05:58
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AO1110
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2003-12-05
AWB 03/377
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2003:AO1110
public
2013-04-04T20:34:44
2003-12-30
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2003:AO1110 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 05-12-2003 / AWB 03/377

Op 27 maart 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 februari 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit om haar aanvraag voor de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) voor het jaar 2002 niet-ontvankelijk te verklaren.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 03/377 5 december 2003

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A en B, te C, appellante,

gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij NLTO Advies te Drachten,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerders agentschap LASER.

1. De procedure

Op 27 maart 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 februari 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit om haar aanvraag voor de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) voor het jaar 2002 niet-ontvankelijk te verklaren.

Verweerder heeft op 8 mei 2003 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2003. Partijen hebben hierbij hun standpunten toegelicht bij monde van hun gemachtigden. Voor appellante was voorts A aanwezig.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Regeling bevat onder meer de volgende bepalingen:

"Artikel 6

1. Om voor een subsidie in aanmerking te komen dient de producent bij LASER een aanvraag oppervlakten in.

(...)

Artikel 8

1. De aanvraagperiode wordt jaarlijks bij afzonderlijke regeling door de minister vastgesteld.

2. Indien de aanvraag oppervlakten na sluiting van de aanvraagperiode, bedoeld in het eerste lid, door LASER wordt ontvangen, wordt de subsidie waarop de producent recht zou hebben indien LASER de aanvraag oppervlakten tijdig zou hebben ontvangen, verlaagd overeenkomstig artikel 13 van verordening 2419/2001, behoudens overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 13.

3. Indien de aanvraag oppervlakten meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode, bedoeld in het eerste lid, door LASER wordt ontvangen, wordt de aanvraag afgewezen, behoudens overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 13."

Artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling indieningsperiode 2002 aanvraag oppervlakten, luidt als volgt:

"Als periode voor het indienen van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, wordt vastgesteld de periode die loopt van 1 april 2002 tot en met 15 mei 2002."

Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001 van 11 december 2001, in werking getreden met ingang van 13 december 2001, (hierna: de Verordening) is het volgende bepaald:

"Artikel 13

Te late indiening

1. Behoudens overmacht en buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 wordt bij indiening van een steunaanvraag "oppervlakten" of een steunaanvraag "dieren" na de in de betrokken sectorspecifieke voorschriften bepaalde termijn het steunbedrag waarop het bedrijfshoofd recht zou hebben indien hij de aanvraag tijdig had ingediend, verlaagd met 1 % per werkdag vertraging.

Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.

(...)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 12 mei 2002 heeft appellante het formulier 'gecombineerde opgave 2002 voor landbouwtelling, gebruik gewaspercelen en aanvraag oppervlakten" ondertekend.

- Het originele formulier is, blijken een daarop geplaatst stempel, bij verweerder op 29 juli 2002 ontvangen.

- Bij besluit van 25 augustus 2002 heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze buiten de uiterste indienperiode werd ontvangen.

- Appellante heeft bij brief van 27 augustus 2002 bezwaar gemaakt.

- Na een op 3 december 2002 gehouden hoorzitting heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Het bestreden besluit houdt - samengevat - onder meer het volgende in.

De gecombineerde opgave 2002, die door appellante is ondertekend op 12 mei 2002, is op 29 juli 2002 in origineel bij LASER Groningen ontvangen. Het door appellante beweerdelijk reeds op 12 mei - niet aangetekend - in de door LASER verstrekte antwoordenveloppe toegezonden formulier heeft verweerder niet bereikt, althans het is ondanks naspeuringen bij LASER Groningen, LASER Deventer en LASER Diemen niet aangetroffen. Het formulier is dus buiten de uiterste indienperiode bij verweerder ontvangen.

Appellante is zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van haar aanvraag. De gevolgen van het niet tijdig indienen van de aanvraag komen in beginsel voor rekening van appellante, tenzij er sprake is van de in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bedoelde overmacht en buitengewone omstandigheden, dan wel indien er sprake is van een situatie die eveneens een beroep op overmacht zou kunnen rechtvaardigen. Van abnormale en onvoorziene omstandigheden die vreemd zijn aan appellante en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden is niet gebleken.

Appellante draagt het risico dat haar aanvraag de geadresseerde niet dan wel te laat bereikt, indien zij deze niet aangetekend heeft verzonden.

Het bepaalde bij artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2419/2001 laat, nu er geen sprake is van overmacht, geen ruimte hiervan af te wijken.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Het formulier gecombineerde opgave is door appellante op 12 mei 2002 in de door LASER verstrekte antwoordenveloppe verzonden. Appellante herinnert zich nog dat hem toen opviel dat daarop niet het adres van LASER Groningen stond. Welk adres er wel op stond weet hij niet meer.

Begin juli deelde LASER mee dat het formulier van de meitelling nog niet was ontvangen. Na telefonisch overleg met LASER- en nadat interne naspeuringen naar het formulier bij LASER geen resultaat hadden opgeleverd- heeft appellante op 6 augustus 2002 persoonlijk een nieuw ingevuld formulier landbouwtelling en een kopie van de aanvraag oppervlakten 2002 bij LASER Groningen afgegeven.

Tijdens de hoorzitting op 3 december 2002 werd appellante het originele aanvraagformulier getoond met daarop als ontvangstdatum 29 juli 2002. De antwoordenveloppe waarin het formulier is verzonden was niet bewaard gebleven.

Verweerder had de antwoordenveloppe waarin de volgens LASER veel te laat toegezonden aanvraag zat, moeten bewaren. Alleen aan de hand van deze enveloppe valt immers vast te stellen langs welke in- of externe route de op 12 mei ter post bezorgde enveloppe is gegaan voordat deze uiteindelijk op 29 juli 2002 voor ontvangst werd afgestempeld.

Verweerder kan bij zo veel onzekerheden en onduidelijkheden niet vasthouden aan de ontvangstdatum 29 juli 2002.

Tenslotte wordt gewezen op de grote gevolgen die het bestreden besluit zal hebben als de plannen van landbouwcommissaris Fischler worden gerealiseerd.

5. De beoordeling van het geschil

In 2002 gold ingevolge de hiervoor onder 2.1 weergegeven regelgeving 9 juni als uiterste datum voor de ontvangst van aanvragen ingevolge de Regeling.

Vast staat dat appellantes op 12 mei 2002 ondertekende aanvraag door verweerder op 29 juli 2002, en derhalve eerst na de uiterste indieningsdatum, is ontvangen. Appellante stelt evenwel dat zij vóór 29 juli al haar aanvraag heeft ingediend, zodat ten onrechte wordt gesteld dat de aanvraag niet tijdig is ingediend.

Het College stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van appellante is om conform de geldende voorschriften - en dus tijdig - haar aanvraag in te dienen. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee dat appellante zodanige voorzieningen dient te treffen, dat zij kan aantonen dat het aanvraagformulier tijdig bij verweerder is ingediend. Appellante had ervoor kunnen kiezen om de aanvraag aangetekend te verzenden. Nu zij daartoe niet heeft besloten heeft zij zich in de positie gebracht dat zij niet meer kan bewijzen dat de aanvraag op 12 mei daadwerkelijk werd verzonden.

Appellante heeft aangevoerd dat verweerder bij een zo laat, als door verweerder gestelde, ontvangen aanvraag de enveloppe had dienen te bewaren. Het College acht het met appellante wenselijk dat enveloppen bewaard blijven in situaties waarin sprake is van een mogelijke termijnoverschrijding. Het voegt daaraan wel toe dat er geen rechtsplicht voor verweerder bestaat om zulks werkelijk te doen. Evenmin bestaat er op andere grond enige gehoudenheid voor verweerder om enveloppen te bewaren. Het College acht het overigens niet onbegrijpelijk dat antwoordenveloppen, die door de PTT niet plegen te worden afgestempeld, niet bewaard blijven. Nu zij geen stempel dragen kunnen zij immers weinig informatie bieden over de datum van terpostbezorging. Voor de ontvangstdatum is de enveloppe niet van belang nu, naar ter zitting werd verklaard, deze bij verweerder steeds, op de dag van binnenkomst, op het document zelf wordt gestempeld.

Dat de door LASER verstrekte antwoordenveloppe mogelijk voorzien was van een ander adres dan LASER Groningen is - zeker nu door verweerder ter zitting uitdrukkelijk is gesteld dat bij het formulier gecombineerde aanvraag uitsluitend antwoordenveloppen met het adres van LASER Groningen worden bijgesloten - onvoldoende aannemelijk gemaakt door appellante.

Bij de beoordeling van dit geschil dient gelet op het voorgaande te worden uitgegaan van 29 juli 2002 als ontvangstdatum van de aanvraag. Het College kan derhalve slechts constateren dat appellante haar aanvraag niet tijdig heeft ingediend. Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van artikel 8, derde lid, van de Regeling kon verweerder niet anders beslissen dan de te laat ingediende aanvraag af te wijzen. Verweerder heeft in plaats daarvan de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Het College vat dit op als een technische onvolkomenheid. Het gaat hier immers om een gebrek van het bestreden besluit zonder enige materiële betekenis waardoor appellante op geen enkele wijze in haar belangen is geschaad.

Dat verweerders beslissing, zoals appellante heeft gesteld, wellicht nog jaren kan doorwerken als de plannen tot hervorming van het systeem van landbouwsubsidies gerealiseerd gaan worden kan niet tot het oordeel leiden dat appellantes aanvraag wel tijdig werd ontvangen.

Gesteld noch gebleken is tenslotte dat sprake is van overmacht of bijzondere omstandigheden als bedoeld in de artikelen 13 en 48 van de Verordening (EG) nr. 2419/2001.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2003.

w.g. J.A. Hagen w.g. F.W. du Marchie Sarvaas