ECLI:NL:CBB:2003:AO2291
public
2015-11-10T18:32:50
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AO2291
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2003-12-24
AWB 02/1468
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2003:AO2291
public
2013-04-04T20:38:22
2004-01-23
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2003:AO2291 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 24-12-2003 / AWB 02/1468

Op 1 augustus 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 juni 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen het bericht "Registratie Fabrieksquotum Heffingsperiode 2002/2003" van 29 maart 2002.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Nr. AWB 02/1468 24 december 2003

10720 Regeling superheffing 1993

overdracht

Uitspraak in de zaken van:

A, te X, appellant,

gemachtigde: mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, te Amsterdam

tegen

het Productschap Zuivel, zetelend te Rijswijk, verweerder,

gemachtigden: mr. G.W.P.A. van Schijndel en P. Scheening, beiden werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Op 1 augustus 2002 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 juni 2002.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen het bericht "Registratie Fabrieksquotum Heffingsperiode 2002/2003" van 29 maart 2002.

Verweerder heeft op 2 oktober 2002 een verweerschrift ingediend.

Op 20 augustus 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Partijen hebben hierbij hun standpunten toegelicht bij monde van hun gemachtigden.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 1 december 2000 hebben appellant en B een eenmalige pachtovereenkomst gesloten ter zake van een perceel land van 1,00 ha voor de duur van een jaar en vijf dagen tussen appellant als verpachter en B als pachter. Bij deze pachtovereenkomst heeft appellant een fabrieksquotum van 20.000 kg melk overgedragen met ingang van de heffingsperiode 2000/2001 aan B. De pachtovereenkomst heeft als ingangsdatum 1 december 2000.

- Op 29 december 2000 heeft verweerders Centrale Organisatie Superheffing (hierna ook: COS) van appellant een meldingsformulier overdracht quotum met grond/geheel bedrijf (nr. 149408) ontvangen, waarop appellant als vervreemder en B en C als verkrijgers verklaren dat zij een overdracht van 20.000 kg fabrieksquotum zijn overeengekomen en dat de overdracht 1,0 ha. grond omvat en heeft plaatsgevonden op 1 december 2000.

- Verweerder heeft op 31 maart 2001 aan appellant een bericht "Registratie fabrieksquotum heffingsperiode 2001/2002" afgegeven, waarop is vermeld dat voor appellant een fabrieksquotum is geregisteerd van 142.743 kg.

- Verweerder heeft op 6 april 2001 aan appellant een "Beschikking registratie fabrieksquotum heffingsperiode 2000/2001" afgegeven, waarop een geregistreerd fabrieks- en gebruiksquotum van 122.743 kg staat vermeld.

- Verweerder heeft eveneens op 6 april 2001 aan appellant een "Beschikking registratie fabrieksquotum heffingsperiode 2001/2002" afgegeven, waarop is aangegeven dat het laatst geregistreerde referentiequotum 142.743 kg bedraagt. Hierop wordt tengevolge van mutaties uit voorgaande jaren 20.000 kg in mindering gebracht. Er is dan ook een referentie- en gebruiksquotum van 122.743 kg geregistreerd.

- Op 31 januari 2002 heeft de COS van appellant een "Meldingsformulier tijdelijke overdracht fabrieksquotum 2001/2002" (QL 244356) ontvangen, waarop appellant als vervreemder en D als verkrijger verklaren dat voor de heffingsperiode 2001/2002 een overdracht van 82.000 fabrieksquotum is overeengekomen.

- Verweerder heeft op 29 maart 2002 aan appellant een bericht "Registratie fabrieksquotum heffingsperiode 2002/2003" gezonden, waarop is aangegeven dat een fabrieksquotum van 122.743 kg is geregistreerd.

- Bij brief van 20 april 2002 heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt.

- Op 14 juni 2002 heeft een hoorzitting plaatsgehad.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en standpunt verweerder

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het volgende overwogen:

"(…)

De COS heeft op 29 december 2000 het meldingsformulier overdracht quotum met grond/geheel bedrijf (GT 149408) ontvangen. Het betreft de permanente overdracht door u aan B en C van 20.000 kg fabrieksquotum met een m.t.v. 4,38%. Overeenkomstig het verzoek in het meldingsformulier is de overdracht met ingang van heffingsperiode 2000/2001 geregistreerd. Na de registratie bedraagt het referentiequotum 122.743 kg. U bent hiervan in kennis gesteld bij de Beschikking registratie fabrieksquotum 2000/2001 van 6 april 2001.

Er is geen bezwaarschrift ingediend gericht tegen de registratiebeschikking van 6 april 2001. Ook zijn na ontvangst van meldingsformulier GT 149408 bij de COS geen transacties aangemeld inzake aan u of door u permanent overgedragen fabrieksquotum.

Dit betekent dat uw bezwaar niet ontvankelijk wordt verklaard.

(…)"

Ter zitting heeft verweerder voorts aangegeven dat onderhavige zaak betrekking heeft op het bericht van 29 maart 2002, welk bericht een openingsbericht betreft, dat bij het begin van de heffingsperiode wordt toegezonden aan de bij het productschap geregistreerde producenten. Dit is volgens verweerder geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Ten onrechte vormt voor verweerder de registratie op 6 april 2001 van melding GT 149408 aanleiding voor het standpunt dat appellant voor de periode 2000/2001 slechts aanspraak kan maken op een referentiequotum van 122.743 kg in plaats van 142.743 kg. Appellant heeft de registratiebeschikking van 6 april 2001 niet ontvangen. Op het moment dat hij met D een tijdelijk contract sloot over het verleasen van 82.000 kg, ging appellant er van uit dat in de registratie fabrieksquotum van 31 maart 2001, waarin het gebruiksquotum op 142.743 was vastgesteld, melding GT 149408 reeds was verwerkt. Verweerder had deze melding immers reeds op 29 december 2000 ontvangen.

Appellant beroept zich op het vertrouwensbeginsel, omdat hij, gezien de periode tussen de melding GT 149408 van 29 december 2000 en de registratie van 31 maart 2001, in de veronderstelling verkeerde dat de melding in die registratie was verwerkt.

5. De beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie oordeelt het College over beroepen tegen andere handelingen dan besluiten, indien deze handelingen door een lichaam ten aanzien van een belanghebbende ter uitvoering van zijn bestuurstaak zijn verricht, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen.

Ten onrechte heeft verweerder de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar verdedigd door te stellen dat het registratiebericht geen besluit zou zijn. Bedoeld bericht is, nu dit is gegeven ter uitvoering van verweerders bestuurstaak en geen privaatrechtelijke rechtshandeling vormt, aan te merken als handeling waaromtrent het College bevoegd is in beroep te oordelen en waartegen - ingevolge de artikelen 6:1 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - bezwaar kan worden gemaakt.

Nu verweerder aan zijn niet-ontvankelijkverklaring evenweergegeven redenering ten grondslag legde, is het bestreden besluit genomen met veronachtzaming van vermelde wetsbepalingen en dient het derhalve te worden vernietigd. Het beroep is dus gegrond.

Aangezien de door appellant ingediende beroepsgronden zich niet specifiek richten tegen de niet-ontvankelijkverklaring en partijen de zaak schriftelijk en mondeling hebben bepleit alsof het besluit concludeerde tot ongegrondverklaring van het bezwaar, zal het College nagaan of een besluit in deze zin de rechterlijke toets zou kunnen doorstaan.

Appellant voert in beroep dezelfde gronden aan als in de zaak tussen dezelfde partijen, geregistreerd onder zaaknummer AWB 02/1467. Bij uitspraak van heden heeft het College appellants beroep in die zaak ongegrond verklaard. Op grond van dezelfde overwegingen als weergegeven in laatstbedoelde uitspraak, zou een beroep tegen een ongegrondverklaring van het bezwaar van 20 april 2002 ongegrond zijn.

Gelet op het voorgaande acht het College termen aanwezig om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb, zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar ongegrond te verklaren.

Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- verklaart het bezwaar van appellant ongegrond;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderdenvierenveertig

euro);

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het griffierecht ten bedrage van € 109,-- (zegge: eenhonderdennegen

euro) vergoedt.

Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, mr. C.J. Borman en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003.

w.g. M.J. Kuiper w.g. L. van Duuren