ECLI:NL:CBB:2004:AO4301
public
2015-11-12T08:53:22
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AO4301
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-02-11
AWB 03/515
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AO4301
public
2013-04-04T20:44:11
2004-02-23
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AO4301 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 11-02-2004 / AWB 03/515

Op 6 mei 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 maart 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de weigering van zijn verzoek om vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No.AWB 03/515 11 februari 2004

29010 Wet op de kansspelen

Aanwezigheidsvergunning

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

tegen

de burgemeester van Vlagtwedde, verweerder,

gemachtigden: H.J. Zwiep en M. Kuil, beiden werkzaam bij de gemeente Vlagtwedde.

1. De procedure

Op 6 mei 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 maart 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de weigering van zijn verzoek om vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten.

Op 1 juli 2003 heeft appellant aanvullende gronden ingediend.

Op 6 augustus 2003 heeft het College van verweerder een verweerschrift ontvangen.

Op 28 januari 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij verweerder bij monde van gemachtigde zijn standpunt heeft toegelicht. Appellant is met bericht van kennisgeving niet verschenen.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant exploiteert aan de Y te Z een horeca-inrichting onder de naam 'B'.

- Appellant heeft op 24 december 2001 een aanwezigheidsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van twee kansspelautomaten in zijn horeca-inrichting.

- Bij besluit van 19 februari 2002 is de aanwezigheidsvergunning geweigerd.

- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 29 maart 2002 bezwaar gemaakt.

- Appellant is op 19 juni 2002 omtrent zijn bezwaar gehoord, waarna de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften op 8 juli 2002 aan verweerder advies heeft uitgebracht over appellants bezwaar.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en verweerders standpunt

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, conform het advies van de Commissie, gegrond verklaard met betrekking tot de vormvoorschriften (onzorgvuldige voorbereiding en een niet deugdelijke motivering). Wat betreft de materiële inhoud heeft verweerder het bezwaar op basis van op 18 september en 2 december 2002 gedane onderzoeken in appellants inrichting ongegrond verklaard.

Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting opgemerkt dat het beroep, gelet op de jurisprudentie van het College, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat appellant geen belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. De periode waarop de aanvraag betrekking heeft, het kalenderjaar 2002, is immers verstreken en de kansspelautomaten hebben gedurende die periode in de inrichting gestaan.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft in het beroepschrift aangegeven dat, hoewel het gaat om een aanvraag van 24 december 2001, het beroep van wezenlijk belang is, aangezien de uitslag van het beroep (mede) bepalend is voor nieuw aan te vragen vergunningen met betrekking tot dezelfde inrichting van appellant.

Gelet op het in rubriek 5 overwogene kan de weergave van het standpunt van appellant voor het overige achterwege blijven.

5. De beoordeling van het geschil

Het College ziet zich voor de vraag gesteld of appellant een rechtens te honoreren belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.

Bij het bestreden besluit is de weigering van een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten in appellants inrichting gehandhaafd. Het College stelt vast dat de periode waarop de verlangde vergunning betrekking heeft is verstreken, dat gedurende deze periode in de inrichting twee kansspelautomaten aanwezig zijn geweest en geëxploiteerd als ware appellant in het bezit van een vergunning en dat van schade als gevolg van de weigering van de vergunning ook overigens niet is gebleken. Het belang van appellant bij een beoordeling van zijn beroep is enkel gelegen in de uitstraling die een oordeel van het College zou kunnen hebben voor latere tijdvakken dan dat waarop dit beroep ziet. Dit belang kan, volgens vaste jurisprudentie van het College, evenwel niet als een rechtens te honoreren belang worden aangemerkt. De rechtsvraag die appellant beantwoord wil zien, kan immers, zo nodig en wenselijk, aan de orde worden gesteld in het kader van de aanvragen die op die latere tijdvakken betrekking hebben.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004.

w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.H. Vazquez Muñoz