ECLI:NL:CBB:2004:AO4471
public
2015-11-11T11:36:23
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AO4471
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-02-11
AWB 03/897
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
Module Horeca 2004/938
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AO4471
public
2013-04-04T20:44:36
2004-02-27
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AO4471 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 11-02-2004 / AWB 03/897

Op 4 augustus 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 juli 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten ongegrond verklaard.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No.AWB 03/897 11 februari 2004

29010 Wet op de kansspelen

Aanwezigheidsvergunning

Uitspraak in de zaak van:

E.R. Bouwens Beheermaatschappij B.V. , te Den Haag, appellante,

gemachtigde: mr. M.G. Cantarella, advocaat te Den Haag,

tegen

de burgemeester van Den Haag, verweerder,

gemachtigde: F.M.J. Schumans, werkzaam bij de gemeente Den Haag.

1. De procedure

Op 4 augustus 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 juli 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten ongegrond verklaard.

Op 26 augustus 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 28 januari 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunten hebben toegelicht. Voor appellante was voorts E.R. Bouwens aanwezig.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante exploiteert een inrichting, genaamd 'Café 2005 B.V.' aan de Denneweg 7f te Den Haag.

- Appellante heeft op 12 februari 2002 een aanvraag om een vergunning ingediend voor het in deze inrichting aanwezig hebben van twee kansspelautomaten.

- Bij besluit van 26 april 2002 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd.

- Bij brief van 4 juni 2002 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

- Op 5 juni 2003 is appellante omtrent haar bezwaar gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder

Bij het bestreden besluit is appellantes bezwaar ongegrond verklaard en is de weigering van de aanwezigheidsvergunning gehandhaafd, omdat de inrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd laagdrempelig is.

In het verweerschrift heeft verweerder in het kader van de ontvankelijkheid van het beroep zijn twijfels geuit over het belang dat appellante bij een beoordeling van het beroep heeft.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter zitting ten aanzien van de ontvankelijkheid van haar beroep gesteld dat het tijdvak waarvoor de vergunning is aangevraagd weliswaar is verstreken en dat gedurende die periode de kansspelautomaten in de inrichting aanwezig zijn gebleven, maar dat zij niettemin procesbelang behoudt bij een uitspraak over het door verweerder gestelde en door haar bestreden laagdrempelige karakter van de inrichting. Zou dit anders zijn, dan kan door het lange tijdsverloop tussen het moment van bezwaar en de beslissing daarop nooit worden toegekomen aan de vraag of de inrichting nu hoog- of laagdrempelig is.

Gelet op het in rubriek 5 overwogene kan de weergave van appellantes standpunt voor het overige achterwege blijven.

5. De beoordeling van het geschil

Het College ziet zich voor de vraag gesteld of appellante een rechtens te honoreren belang heeft bij een beoordeling van haar beroep.

Bij het bestreden besluit is de weigering van een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten in appellantes inrichting gehandhaafd. Het College stelt vast dat de periode waarop de verlangde vergunning betrekking heeft is verstreken, dat gedurende deze periode in de inrichting twee kansspelautomaten aanwezig zijn geweest en geëxploiteerd als ware appellante in het bezit van een vergunning en dat van schade als gevolg van de weigering van de vergunning ook overigens niet is gebleken. Het belang van appellante bij een beoordeling van haar beroep kan dus enkel nog zijn gelegen in de uitstraling die een oordeel van het College zou kunnen hebben voor een later tijdvak dan dat waarop dit beroep ziet. Dit belang kan, volgens vaste jurisprudentie van het College, evenwel niet als een rechtens te honoreren belang worden aangemerkt. De rechtsvraag die appellante beantwoord wil zien, kan immers, zo nodig en wenselijk, aan de orde worden gesteld in het kader van de aanvraag die op zo'n later tijdvak betrekking heeft.

Appellantes stelling dat een niet-ontvankelijkverklaring wegens het ontbreken van procesbelang tot gevolg heeft dat, gelet op het lange tijdsverloop tussen het moment van bezwaar en de beslissing daarop, aan de beantwoording door het College van de rechtsvraag over de laag- dan wel hoogdrempeligheid van de inrichting nooit kan worden toegekomen, kan het College niet onderschrijven. Tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaar kan immers beroep worden ingesteld. Bovendien is de niet-ontvankelijkverklaring primair het gevolg van het feit dat appellante er om haar moverende redenen voor heeft gekozen om zonder vergunning toch de kansspelautomaten in haar inrichting aanwezig te hebben en te exploiteren.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004.

w.g. E.J.M. Heijs w.g. F.W. du Marchie Sarvaas